• No results found

Docenten / Scholen

In document En de mens dan? (pagina 47-57)

6.4 In hoeverre heeft het geloof invloed op de aanwezigheid van het preconcept ‘mensen zijn geen

6.6.2. Docenten / Scholen

Uit dit onderzoek is gebleken dat er een verband is tussen de aanwezigheid van een religie en de aanwezigheid van het preconcept ‘mensen zijn geen dieren’. Alle biologiedocenten van het Don Bosco College zouden hiervan op de hoogte moeten worden gebracht, zodat zij hiermee rekening kunnen houden in hun lessen.

Verder is uit het onderzoek duidelijk geworden dat er bij een aantal leerlingen een misconcept aanwezig was: ‘Mensen stammen af van apen’. Uit de interviews kwam naar voren dat de leerlingen dit in andere lessen hadden geleerd (basisschool en geschiedenis). Docenten zouden hiervan op de hoogte moeten worden gebracht, zodat dit voortaan voorkomen wordt. Het is onacceptabel dat leerlingen verkeerde ideeën opdoen van docenten.

Uit de literatuur is bekend dat een religieuze oriëntatie van een docent het lesgeven wellicht zou kunnen beïnvloeden. (White, 2009). Verschillende partijen zouden op de hoogte moeten zijn van deze informatie: de lerarenopleiding, scholen en docenten. Door deze kennisgeving

48

zou er meer bewustwording komen met betrekking tot de mogelijke invloed van religie op het lesgeven.

6.6.3. Lerarenopleiding

Uit dit onderzoek is gebleken dat bij een aanzienlijk deel van een groep leerlingen een preconcept heerst (eigenlijk een misconcept). Onderzoek heeft echter uitgewezen dat studenten onvoldoende kennis bezitten over preconcepten en misconcepten. 42 procent van een groep studenten blijkt geen of geen juiste omschrijving te kunnen geven van het begrip ‘misconcept’ (Lutgerink et al., 2001). De lerarenopleidingen zouden maatregels moeten treffen: het is van belang dat studenten op de hoogte zijn van deze problemen in het onderwijs.

6.6.4. Vervolgonderzoek

Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar het verband tussen religie en

preconcepten (in de biologie). Een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking is namelijk religieus (CSB, 2008) en het is vastgesteld dat preconcepten (in de biologie) bij leerlingen voorkomen (Ruud de Moor Centrum). Het is daarnaast algemeen bekend dat bepaalde

biologische onderwerpen vaak op gespannen voet staan met het geloof. De aanwezigheid van andere preconcepten (binnen de biologie) bij religieuze leerlingen zou denkbaar zijn.

Dit onderzoek zou nogmaals kunnen worden uitgevoerd op een openbare school, een katholieke school en een islamitische school. De data van de verschillende scholen zouden met elkaar vergeleken kunnen worden, zodat wederom gecontroleerd kan worden in hoeverre er een verband is tussen de aanwezigheid van een preconcept en een religie (en wat de

verschillen zijn tussen diverse scholen).

Zoals eerder is vermeld kunnen religieuze docenten wellicht ook het leerproces onbewust beïnvloeden. Misschien is de kans van het oplopen van misconcepten groter bij religieuze docenten. Onderzoek zou hier duidelijkheid over moeten verschaffen.

In de literatuur is niets bekend over het verband tussen preconcepten en het verschil in leerniveaus. Onderzoek zou daar duidelijkheid over moeten geven, zodat hier bij het overbrengen van het vak rekening mee kan worden gehouden.

49

7. Reflectie

Door het uitvoeren van dit onderzoek heb ik geleerd dat docenten zich bewust moeten zijn van preconcepten/misconcepten bij leerlingen. In dit onderzoek is een verband gevonden tussen de aanwezigheid van het preconcept ‘mensen zijn geen dieren’ en de aanwezigheid van een religie. In de toekomst zal ik hier zeker rekening mee houden in mijn lessen (ook met andere onderwerpen binnen de biologie).

Tijdens mijn opleiding heb ik een aantal onderzoeken gedaan. Deze onderzoeken waren echter kleinschalig en de onderzoeken werden vaak uitgevoerd in groepsverband. Ondanks al deze ‘oefen onderzoeken’ was het een hele opgave om dit afstudeeronderzoek uit te voeren. Het ontwerpen, het uitvoeren en het verslagleggen van dit onderzoek heeft mij op

verschillende manieren leerwinst opgebracht.

Door het uitvoeren van het afstudeeronderzoek heb ik geleerd dat mijn

onderzoeksvaardigheden verder ontwikkeld kunnen worden. Het opstellen van goede onderzoeksvragen heb ik bijvoorbeeld altijd als het moeilijkste onderdeel van het onderzoek ervaren. Eén van de belangrijkste aspecten van een ‘goed’ onderzoek is het opstellen van goede onderzoeksvragen. In mijn onderzoek is dit niet helemaal gelukt. Bij het verslagleggen van de onderzoeksresultaten bleek één deelvraag namelijk niet geschikt te zijn voor het onderzoek. Achteraf gezien had deze onderzoeksvraag bij het begin weggenomen of aangepast moeten worden. Nu is deze deelvraag bij het theoretisch kader gevoegd.

Het maken van een goed theoretisch kader vond ik tevens een moeilijke taak. Van bepaalde onderwerpen was niet veel informatie te vinden in de literatuur. Het heeft mij dan ook veel tijd en energie gekost om van de bestaande bronnen een goed lopend verhaal te maken. Doordat ik meer ervaring heb gekregen betreffende het maken van een theoretisch kader, hoop ik dat dit mij in de toekomst gemakkelijker afgaat.

Verder heb ik geleerd dat het opstellen van vragen (van een enquête of een interview) zeer zorgvuldig moet worden gedaan. Ondanks dat ik met mijn geproduceerde enquête een pilot heb uitgevoerd (ter controle van de kwaliteit van de enquête), konden er toch nog

verbeteringen aangebracht worden. Enkele vragen hadden bijvoorbeeld anders geformuleerd moeten worden, zodat de interpretatie van de data vereenvoudigd kon worden. Bij

50

Ik heb getracht om de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen, door zoveel mogelijk leerlingen te betrekken in het onderzoek (des te meer deelnemers, des te betrouwbaarder de data). Ondanks dat ik 72 enquêtes en 18 interviews heb afgenomen, ben ik hier niet helemaal tevreden over. Tijdens het verzamelen van de resultaten werd duidelijk dat het grootste gedeelte van de leerlingen religieus was. Dit betekent dat een relatief klein gedeelte van mijn onderzoekspopulatie niet religieus was. Het had beter geweest voor de betrouwbaarheid van het onderzoek als de onderzoekspopulatie meer niet religieuze leerlingen zou bevatten. Het proces van het opstellen, de uitvoering en het verslagleggen van het afstudeeronderzoek was langdurig en gecompliceerd. Desondanks beschouw ik dit onderzoek als een nuttig leerproces waarbij mijn onderzoeksvaardigheden zijn verrijkt. Uiteraard zal ik mijn leerpunten bij toekomstig onderzoek meenemen.

51

8. Literatuurlijst

Abbott, A. (1988). The system of professions: an essay on the division of expert labor. Chicago/London: The University of Chicago Press.

Baar, M. de (2009). Wie praat is geen dier. Verkregen op 15 januari 2014 van http://www.trouw.nl.

Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2001). Kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.

Ball, S. J., & Goodson, I. F. (1985). Understanding teachers: concepts and contexts. In S.J., Ball, & I. Goodson (Eds.), Teachers’ lives and careers. London: Falmer Press. Barber, M. & Mourshed, M. (2007). How the world’s best-performing schools come out on

top. London: McKinsey.

Bernts, T., Dekker, G. & Hart, J. de (2007). God in Nederland, 1996-2006. Kampen: Uitgeverij Ten Have.

Campbell, N.A., Reece, J.B., Urry, L.A., Cain, M.L., Wasserman, S.A., Minorsky, P.V. & Jackson, R.B. (2008). Biology. San Franscisco: Pearson Education.

Chinn, M.T.H. & Brewer, W.F. (1993). The role of anomalous data in knowledge acquisition: a theoretical frame work and implications for science instruction. Review of Educational

Research, 63 (1), 1-50.

Cito (2013). Resultaten PISA-2012: Praktische kennis en vaardigheden van 15-jarigen.

Verkregen op 10 februari 2014 vanhttp://www.oecd.org.

Driver, R. & Oldham V. (1986). A Constructivist approach to curriculum development in science. Studies in Science Education, 13, 105-112.

Driver, R., Leach, J., Millar, R. & Scott, P. (1996). Young People’s Images of Science. Buckingham: Open University Press.

Duschl, R.A., Hamilton, R.J. & Grandy, R.E. (1992). Psychology and epistemology: match or mismatch when applied to science education. In R. Duschl, & R. Hamilton (red.),

Philosophy of Science, Cognitive Psychology, and Educational Theory and Practice, Albany, NY: State University of New York Press, 19 – 47.

Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Evanston, IL: Row, Peterson. Gaarder, J. (1994). De wereld van Sofie. Verkregen op 10 januari 2014 van

http://www.teylingen-college.nl.

Grotenhuis, M. te, Peters, J. & Scheepers, P. (1998). Waarom lopen de kerken leeg? Over oorzaken van afgenomen kerkbezoek en kerkverlating in Nederland tussen 1937 en 1995.

Sociale Wetenschappen, 43, 13-39.

Hattie, J. (2003). Teachers Make a Difference: What is the research evidence? Australian Council for Educational Research.

Humans not smarter than animals, just different (2013). Verkregen op 15 januari 2014 van

http://www.adelaide.edu.au.

Kronjee, G. & Lampert, M. (2006). Leefstijlen en zingeving. In: W. van de Donk; A.

Jonkers, G. Kronjee & R. Plum (red.), Geloven in het publieke domein. Verkenningen van

een dubbele transformatie. WRR verkenningen nr. 13. Amsterdam: Amsterdam

University Press. Pp. 171-207.

Lutgerink, J., Evers, A., Jans, E., Deuss, E., Stuker, E., Almekinders, R., Maagdenberg, W. (2011). Misconcept of preconcept? Onderzoek naar percepties over het begrip

misconcept bij studenten en opleiders van lerarenopleidingen biologie. Verkregen op 15

52

Manten, A.A. (1984). Het Bijbels scheppingsverhaal en de natuurwetenschap. Verkregen op 15 januari 2014 van http://koersjournal.org.za.

Onderwijsraad (2013). Leraar zijn: Meer oog voor persoonlijke professionaliteit. Verkregen op 10 januari 2014 van

http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/733/documenten/leraar-zijn.pdf. Passier, R., Smits, G., Waas, B. & Waterschoot-De Bock, M. de (2008). Biologie &

Verzorging voor de onderbouw. ’s-Hertogenbosch: Malmberg.

Posner, G.J., Strike, K.A., Hewson, P.W. & Gertzog, W.A. (1982). Accommodation of a Scientific conception: Toward a theory of conceptual change. Science Education, 66, 21, 1-227.

Reiner, M., Slotta, J.D., Chi, M.T.H. & Resnick, L.B. (2000). Naive Physics Reasoning: A Commitment to Substance- Based Conceptions. Cognition and Instruction, 18 (1), 1-34. Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Geloven binnen en buiten verband. Verkregen op 10

mei 2014 van http://www.scp.nl.

Trowbridge, J.E. and Mintez, J.J. (1985). Students’ alternative conceptions of animals and animal classification. School Science and Mathematics, 85(4), 304- 316.

Venbrux, E. (2007). Ongelooflijk! Religieus handelen, verhalen en vormgeven in het dagelijks

leven. Verkregen op 15 januari 2014 van http://mobile.repository.ubn.ru.nl.

Vliet, P. van (2006). Wat drijft de mens: Inleiding persoonlijkheidsleer. Amsterdam: Boom. Vosniadou, S. (1994). Capturing and modelling the process of conceptual change. Learning

and instruction, 4, 45 – 69.

White, K.R. (2009). Connecting religion and teacher identity: The unexplored relationship between teachers and religion in public schools. Teaching and Teacher Education, 25, 857-866.

Websites

Centraal Bureau voor de Statistiek:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd- cultuur/publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2476-wm.htm Leraar24: http://www.leraar24.nl/ Professor Saniotis: http://www.adelaide.edu.au/news/news67182.html Ruud de Moor Centrum:

http://ou.content-e.nl/content-

e/pub_RDMC/Kennisbank_biologie_misconcepten_demo_1221833992849/index.htm Team Moslima:

53

9. Bijlagen

9.1 – Bijlage 1 - Enquête

Geslacht: Leeftijd: School:

Welke methode wordt gebruikt in het vak biologie: Welke hoofdstukken zijn tot nu toe behandeld:

Geef aan of je het eens of oneens bent met de onderstaande uitspraken.

1. Een dolfijn is een vis.

Eens Oneens

2. Een pinguïn is een vogel.

3. Slangen zijn ongewervelde dieren.

4. Alle organismen op aarde kunnen ingedeeld worden in vier rijken (bacteriën, schimmels, planten en dieren).

5. Mensen zijn dieren.

54

Probeer de onderstaande vragen zo nauwkeurig mogelijk te beantwoorden. Kruis het antwoord aan dat het beste bij jou past.

7. Ik ben gelovig.

Mee eens Een beetje mee eens Neutraal Een beetje oneens Oneens

8. Welk geloof heb je?

Deze vraag hoeft niet ingevuld te worden indien je niet gelovig bent.

Christendom Islam Jodendom Hindoeïsme Anders,

9. Mijn geloof heeft veel invloed op mijn opvattingen

Deze vraag hoeft niet ingevuld te worden indien je niet gelovig bent.

Mee eens Een beetje mee eens Neutraal Een beetje oneens Oneens

10. Mijn ouders/verzorgers zijn gelovig.

Mee eens Een beetje mee eens Neutraal Een beetje oneens Oneens

11. Welk geloof hebben je ouders?

Deze vraag hoeft niet ingevuld te worden indien je ouder(s) niet gelovig is/zijn.

Vader:

Christendom Islam Jodendom Hindoeïsme Anders,

Moeder:

Christendom Islam Jodendom Hindoeïsme Anders,

55

9.2 - Bijlage 2 - Interview

In welke klas zit je en wat is je leeftijd?

……… ……….

Welke methode wordt er bij het vak Biologie gebruikt?

……… ………....

Welke hoofdstukken zijn er tot nu toe behandeld?

……… ………

Wat vind je van de volgende opmerking: mensen zijn dieren. Leg je antwoord uit. ……… ……… ……… Hoe kom je tot deze gedachte? Leg je antwoord uit.

……… ……… ……….. Wat heb jij hierover tijdens de biologieles geleerd (docent en methode)?

……… ……… ………. Wat vind je van de volgende opmerking: de mens staat boven het dier. Leg je

antwoord uit.

……… ……… ………

56

……… ……… ………

Als het preconcept heerst:

Hoe kom je tot deze gedachte? Heeft dit met de lessen, een cultuur, of geloof te maken? Leg je antwoord uit.

……… ……… ……… Ben je gelovig? Zo ja, wat voor geloof?

……… Speelt jouw geloof een belangrijke rol in het leven? Leg je antwoord uit.

……… ……… ……… Heeft jouw geloof veel invloed op jouw opvattingen? Leg je antwoord uit.

……… ……… ……… Zijn je ouders/verzorgers (of één van je ouders/verzorgers) gelovig? Zo ja, welk geloof?

……… ……… ……… Speelt het geloof een belangrijke rol in het leven van je ouders? Leg je antwoord uit. ……… ……… ………..

57

9.3 - Bijlage 3 - Focusgesprek

In document En de mens dan? (pagina 47-57)