• No results found

5. DISCUSSIE

5.1 Discussie

5.1.1 Verhouding veranderbereidheid en -weerstand

Interessante bevindingen over de verhouding tussen veranderbereidheid en -weerstand zullen in deze paragraaf bediscussieerd worden. Uit de theoretische analyse blijkt dat er verschillende theoretische gedachten zijn over de verhouding tussen verander- bereidheid en weerstand. Echter, de algemene overeenkomstige gedachte is dat de begrippen een nauwe samenhang hebben. De mogelijke verhoudingen tussen de concepten en de uitkomsten van de analyses worden hieronder beschreven. De begrippen weerstand en bereidheid worden in de vakliteratuur veelal als tegenpolen beschreven. Weerstand wordt gedefinieerd als een negatieve attitude en bereidheid wordt beschreven als positieve attitude ten opzichte van verandering (Armenakis & Harris; 2009; Bouckenooghe, 2010; Choi; 2011; Lines, 2005; Metselaar, 1997; Oreg et al. 2011). Echter, deze bewering wordt niet ondersteund door de analyses die uitgevoerd zijn in dit onderzoek. Op basis van dit onderzoek kan niet geconcludeerd worden dat verander- bereidheid en weerstand tegenpolen van elkaar zijn. Ook de bewering dat veranderweerstand een voorspeller is van veranderbereidheid (Armenakis & Bedeian, 1999; Elrod & Tipett, 2002) wordt in dit onderzoek niet ondersteund door de analyses. Uit de regressie analyse blijkt dat er geen significante relatie te ontdekken is tussen weerstand op tijdstip 1 en veranderbereidheid op een later tijdstip.

Echter, er zijn wel significante relaties gevonden tussen veranderbereidheid op tijdstip 1 en veranderweerstand op tijdstip 2. Dit toont aan dat veranderbereidheid een voorspeller is voor veranderweerstand. Deze conclusie komt sterk overeen met de bewering van Bernerth (2004) en Vakola (2013) dat veranderbereidheid een cognitieve voorloper van veranderweerstand is. Deze bewering beschrijft dat als organisatieleden niet klaar zijn voor de verandering er dan weerstand zal ontstaan ten opzichte van de desbetreffende verandering (Armenakis et al., 1999; Paul et al., 2012). Dit is ook te verklaren door het feit dat veranderbereidheid vaak in cognitieve termen wordt gegoten en weerstand in gedragstermen wordt gegoten (Bernerth, 2004; Bouckenooghe, 2010). Zoals Isabella (1990) beschrijft, zijn cognities vaak voorlopers van gedrag waarbij het gedrag voor een deel wordt bepaald door de cognities van een persoon. Deze bevindingen laten zien dat bereidheid een grote rol speelt voordat verandertrajecten beginnen en op het moment dat er acties ondernomen moeten worden om een organisatie voor te bereiden op de verandering. Weerstand begint pas een rol te spelen als het veranderproces daadwerkelijk begint.

Concluderend; Wat is de verhouding tussen veranderbereidheid & -weerstand en hun onderliggende dimensies?

Uit de correlatie- en regressieanalyses blijkt dat veranderbereidheid een cognitieve voorloper van veranderweerstand is. Deze verhouding tussen de begrippen heeft belangrijke implicaties voor het omgaan met veranderbereidheid en weerstand en voor het veranderen van attitudes ten opzichte van verandering gedurende verandertrajecten.

5.1.2 De verhouding en ontwikkeling van veranderbereidheid en -weerstand in de tijd

De formatie van attitudes ten opzichte van verandering is cruciaal, aangezien de reeds gevormde attitude door individuen moeilijk te wijzigen is (Lines, 2005). Daarentegen, Jones et al. (2005) beweren dat de attitudes van individuen zich juist blijven ontwikkelen tijdens een veranderproces. Echter, zij erkennen ook dat de attitudes, ontwikkeld in het begin, een grote invloed blijven houden op de attitudes van individuen later in het veranderproces. Uit de regressie analyses blijkt dat alle attitudes tijdens het tweede meetmoment grotendeels verklaard worden door de desbetreffende attitude op meetmoment één. Bijvoorbeeld emotionele veranderbereidheid 2 wordt grotendeels verklaard door emotionele veranderbereidheid 1. Dit geldt ook voor alle andere attitudes alleen cognitieve weerstand is hierin een uitzondering. Er kan geconcludeerd worden dat de reeds gevormde attitude zich blijft ontwikkelen maar wel een belangrijke invloed heeft op de attitudevorming op een later moment tijdens een veranderproces. Dit komt overeen met de theoretische onderbouwingen van Jones et al. (2005) en Lines (2005).

Anderzijds, er zijn ook aanwijzingen dat affectieve, cognitieve en intentionele dimensies van verander- bereidheid en weerstand zich ontwikkelen en op verschillende momenten tijdens een veranderproces een rol gaan spelen (George & Jones, 2001; Isabella, 1990; Oreg, 2006). Daarnaast is er een bepaalde afhankelijkheid tussen de attitude dimensies waardoor ze elkaar prikkelen of activeren (Isabella, 1990). Zodra een individu met een verandering geconfronteerd wordt ontstaan er als eerst emotionele reacties. Deze emotionele attitude mobiliseert de cognitieve verwerking van de veranderingen en heeft invloed op de intenties/gedrag tijdens het veranderproces (Edwards, 1990; Elrod & Tippet, 2002; George & Jones, 2001; Isabella, 1990).

De analyses laten zien dat er geen bewijzen gevonden zijn, die een directe relatie tussen de emotionele attitude en de cognitieve attitude ondersteunen. Dit is mogelijk ook te verklaren doordat individuen ofwel cognitief of affectief kunnen reageren op verandering (Jansen, 2000). Volgens Huskinson & Haddock (2004) zijn er daadwerkelijk chronische individuele verschillen tussen verschillende mensen in de conceptualisatie van attitudes. Sommige individuen hebben attitudes die primair gebaseerd zijn op affecties (overeenkomstig met hun gevoelens) terwijl andere individuen een houding hebben die primair gebaseerd is op cognities (overeenkomstig met hun gedachten). Daarnaast kan het ook zo zijn dat sommige mensen hun attitude evenwaardig op affectieve en cognitieve informatie baseren, omdat de twee dimensies onderling verbonden zijn (Huskinson & Haddock, 2004; See, Petty, & Fabrigar, 2008). Ondanks dat affecties en cognities elkaar kunnen beïnvloeden, is het zo dat de attitude van een individu relatief meer bepaald wordt door emoties dan gedachten of andersom (See et al., 2008). Het is belangrijk om in acht te nemen dat beide reacties worden gebaseerd op sociale informatie, maar dat deze informatie op verschillende manieren verwerkt wordt. Cognitief ingestelde individuen zullen eerder tot hun standpunt over veranderbereidheid komen door zowel hun eigen houding als die van anderen waar zij sociaal aan blootgesteld worden in acht te nemen. Bij affectief ingestelde individuen

is het belangrijk om in gedachten te houden dat hun enthousiasme en opwinding snel kan overslaan op anderen maar dit geldt ook voor angst, woede en afkeer (Jansen, 2000).

Desalniettemin blijkt uit de analyses dat cognitieve weerstand wel wordt beïnvloed door emotionele veranderbereidheid. Dit komt wel overeen met de theoretisch onderbouwingen dat emoties invloed hebben op cognities (Isabella, 1990). Dat dit verband er alleen is tussen deze twee dimensies is mogelijk te verklaren doordat veranderbereidheid, zoals eerder bewezen, een voorloper is van veranderweerstand.

Verder blijkt uit de regressie analyses dat de emotionele attitude een belangrijke invloed uitoefent op de intentionele attitude. Dit verband is bij veranderbereidheid als wel bij veranderweerstand significant. Dit komt overeen met de eerder beschreven theorie dat de emoties invloed hebben op het uiteindelijke gedrag van individuen. Er is geen significante relatie tussen cognitieve dimensie en intentionele attitude gevonden. Volgens Millar & Tesser (1986) wordt gedrag soms geprikkeld door affecties en soms door cognities. Zoals eerder beschreven verschillen individuen in de wijze hoe zij veranderingen evalueren (Huskinson & Haddock, 2004; See et al., 2008). Deze, dan wel affectieve ofwel cognitieve evaluatie van een verandering, beïnvloedt de intentionele attitude ten opzichte van verandering (Millar & Tesser, 1986). Dit kan verklaren dat er wel een relatie is tussen de emotionele en intentionele attitude en niet tussen de cognitieve en intentionele attitude. Dat zou in dit geval betekenen dat het gedrag van personen in de steekproef overwegend bepaald wordt door emoties en niet door cognities. Daarnaast is het belangrijk om te vermelden dat de attitude dimensie cognitieve veranderbereidheid is weggevallen in dit onderzoek.

Een opvallend resultaat is dat intentionele veranderbereidheid een significante invloed heeft op cognitieve weerstand en op emotionele veranderbereidheid. Dit verband was niet te verwachten, uitgaande van het gedane literatuuronderzoek. Echter, dit verband is mogelijk te verklaren door het feit dat voordat gedrag optreedt, mensen meestal rekening houden met de gevolgen van de gedragskeuze (Piderit, 2001; Smollan, 2006). Persoonlijke consequenties worden meegenomen in het te vertonen gedrag. Echter, het gedrag is soms ook te verklaren alleen door emoties en dan treedt er gedrag op zonder na te denken over de consequenties (Smollan, 2006). De beïnvloeding van emotionele en cognitieve attitudes door de gedragsattitude op eerder moment kan mogelijk verklaard worden doordat een aantal individuen hun gedrag op tijdstip één grotendeels lieten leiden door emoties en cognities, zonder over de consequenties van het gedrag na te denken. Dit kan er voor zorgen dat het gedrag op tijdstip één mogelijk geleid door emoties en cognities niet effectief en/of vervelende persoonlijke consequenties had voor een werknemer. Dit kan er mogelijk voor zorgen dat op een later tijdstip naast het gedrag ook de emoties en cognities ten opzichte van de veranderingen door de gebeurtenissen veranderd zijn.

Concluderend: Hoe verhouden de attitudes veranderbereidheid & -weerstand en de onderliggende dimensies zich tot elkaar op verschillende momenten in de tijd?

Er kan geconcludeerd worden dat de attitude dimensies ten opzichte van verandering zich ontwikkelen in de tijd. De reeds gevormde attitude veranderd, echter deze attitude blijft een belangrijke invloed uitoefenen op de attitude vorming op een later moment. Daarnaast is bewezen dat de dimensies elkaar onderling beïnvloeden en dat er een samenhang is tussen de dimensies. Uit de analyses blijkt dat de emotionele attitude een belangrijke invloed uitoefent op de gedragsintentie. Maar de gedragsdimensie blijkt ook invloed uit te oefenen op de emotionele en cognitieve dimensies op een later moment. Dit verband was voorafgaand aan het onderzoek niet te verwachten.

5.1.3 Ontwikkelingsrichting veranderbereidheid en -weerstand

Als laatste wordt de ontwikkelingsrichting van veranderbereidheid en – weerstand beschreven. Uit de theorie blijkt dat te verwachten is dat weerstand afneemt en dat de veranderbereidheid toeneemt gedurende een veranderproces (Armenakis et al., 1993; Walinga, 2008). Dit verband wordt niet bevestigd door de Wilcoxon-Signed-Rank analyse. Er blijkt geen significante afname te zijn van de veranderweerstand. Daarentegen uit de analyse blijkt dat veranderbereidheid van individuen niet toeneemt maar significant afneemt. Dit verband is niet te verwachten gezien de eerdere theoretische onderzoeken die wel bewijzen hebben gevonden voor de verwachte afname van weerstand en toename van veranderbereidheid.

Echter, de toename of afname van veranderbereidheid en –weerstand er vaak specifiek toe te wijzen aan een bepaalde verandering en het bijbehorende veranderproces. Daarnaast zijn er heel veel factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van attitudes. De ontwikkeling van veranderbereidheid en – weerstand worden beïnvloed door de informatievoorziening en de implementatie strategie (Kotter & Schlesinger, 2008), zo mogelijk ook in dit onderzoek. Veel managers onderschatten de variëteit in reacties ten opzichte van verandering en ze onderschatten daarnaast de macht die zij hebben om deze houding te beïnvloeden (Kotter & Schlesinger, 2008). Daarnaast wordt er vaak door het management gefocust op de implementatie van nieuwe systemen en het aanpassen van structuren. De belangrijke rol van de medewerker wordt daarbij vaak vergeten (Choi & Ruona, 2011). Eveneens, de uitkomsten van dit onderzoek zijn mogelijk te verklaren door het feit dat de metingen te snel op elkaar volgden of doordat er tijdens de metingen weinig tot geen veranderingen of vooruitgang was in het veranderproces. Waardoor de mate van veranderbereidheid en – weerstand nauwelijks veranderd is.

Concluderend: Hoe ontwikkelen de attitudes veranderbereidheid & -weerstand en de onderliggende dimensies zich in de tijd?

Dit onderzoek kan niet de verwachte ontwikkelingen bevestigen. De ontwikkelingsrichting van veranderweerstand is licht stijgend, maar deze ontwikkeling is niet significant. Verder, veranderbereidheid vertoont een significante afname, dit is tegenovergesteld dan vooraf verwacht werd.. Vanuit de theorie was een toename van veranderbereidheid en een afname van veranderweerstand te verwachten.

5.1.4 Invloed van demografische karakteristieken op de attitude ontwikkeling

In de literatuur zijn er onderbouwingen te vinden voor het feit dat demografische karakteristieken van individuen de ontwikkeling van attitudes beïnvloeden. Echter, uit de moderator analyses blijkt dat de meeste demografische karakteristieken geen significante invloed hebben op de ontwikkeling van attitudes. Alleen leeftijd heeft op bepaalde dimensies een modererende invloed. De geteste relaties worden hieronder besproken en vergeleken met eerder beschreven theoretische bevindingen.

Uit de analyses blijkt dat geslacht geen significante invloed heeft op de ontwikkeling van attitudes. Deze bevinding komt overeen met eerdere bevindingen dat er geen significante verschillen zijn tussen de attitudes van mannen en vrouwen (Iverson, 1996; Cordery et al., 1993; Vakola et al., 2004; Oreg et al., 2011). Uit de literatuur is op te vatten dat het opleidingsniveau van een individu invloed heeft op de ontwikkeling van attitudes tijdens verandering (Iverson, 1996; Vakola et al, 2004). Dit onderzoek ondersteunt deze bewering niet. Ook de bewering dat werknemers die relatief kort in dienst zijn anders reageren op verandering en waarschijnlijke een andere attitude ontwikkeling doormaken dan werknemers die al langere tijd in dienst zijn van een organisatie (Madsen et al., 2006) wordt niet

ondersteunt. Verder komen de uitkomsten van dit onderzoek overeen met de bevindingen van Vakola et al., (2004), er is geen relatie tussen het aantal jaren in dienst en de houding ten opzichte van verandering. Als laatste wordt volgens Madsen et al. (2006) en Szabla (2007) de houding van een werknemer ten opzichte van verandering beïnvloedt door de positie die wordt bekleed binnen de organisatie. De gedachte bestaat dat individuen die hogere posities bekleden in de organisatie eerder bereid zijn te veranderen, omdat zij eerder het organisatorische nut van verandering inzien (Iverson, 1996). Dit wordt ook niet door de moderator analyses ondersteund.

Alleen de invloed van leeftijd op de ontwikkeling van attitudes in de tijd wordt gedeeltelijk ondersteund door de uitgevoerde analyses. Leeftijd heeft alleen een modererende invloed op emotionele en intentionele veranderbereidheid, niet op de ontwikkeling van de andere attitude dimensies. Deze bevindingen komen gedeeltelijk overeen met de bevindingen van Caldwall et al., 2004; Shah & Shah, 2010; Iverson, 1996; en Cordery et al., 1991. Zij verwachten dat jongere werknemers eerder hun houding zullen veranderen dan oudere werknemers. Oudere werknemers hebben al meer hun eigen manier van werken en vaste patronen ontwikkeld. Tevens, door het ouder worden kost het verwerken van nieuwe informatie en het aanleren van nieuwe vaardigheden meer moeite en inspanning (Caldwall et al., 2004). Deze inspanningen worden veel gevraagd tijdens veranderingen. Dit kan ervoor zorgen dat men informatie op een andere manier verwerkt dan jongere werknemers en daardoor een andere attitude ontwikkeling doormaakt. Volgens dit onderzoek heeft leeftijd alleen invloed op de veranderbereidheid attitudes.

Concluderend; Wat is de invloed van demografische karakteristieken van individuen op de attitude ontwikkeling?

De demografische kenmerken hebben geen significante invloed op de ontwikkeling van attitudes in de tijd. Dit is te verklaren doordat ieder individu een verandering op zijn of haar eigen manier evalueert. Dit is niet toe te wijzen aan demografische kenmerken. Iedereen velt een uniek oordeel over de consequenties van de verandering voor zichzelf, anderen en de organisatie (Smollan, 2006). Doordat iedereen uniek is zijn attitudes niet toe te wijzen aan specifieke demografische karakteristieken en is de ontwikkeling van attitude niet te verklaren door bepaalde karakteristieken.

In document Veranderbereidheid en – weerstand (pagina 35-39)

GERELATEERDE DOCUMENTEN