• No results found

De nadruk op site-aspecten die te zien is bij groep 1 is onverwachts. Mulder & Hooimeijer (1999) zeggen dat jonge huishoudens zonder (verwachte) kinderen meer waarde hechten aan de relatieve ligging van hun woning ten opzichte van culturele voorzieningen, vrienden en familie. Wellicht dat deze resultaten verklaard kunnen worden door het aandeel van mensen tussen 25-29 jaar, namelijk tussen 77% in 2009 en 67% in 2017. Zij zijn zowel begonnen met

47

hun werk- als hun wooncarrière en hebben waarschijnlijk meer financiële middelen om een kwalitatief betere woning te betrekken. Dit zou kunnen verklaren waarom deze groep andere woonwensen heeft dan aanvankelijk werd verwacht op basis van het conceptueel model van Mulder & Hooimeijer (1999). Ook de plaats waar hun kinderen opgroeien wordt door deze groep meegenomen in het willen verhuizen uit Amsterdam en dit spreekt de theorie van Mulder & Hooimeijer (1999) tegen. Een deel van deze huishoudens lijkt wel degelijk rekening te houden met de aanwezigheid van (toekomstige) kinderen bij hun voorkeur voor een woonplaats. Toch geeft tussen 34%-44% van groep 1 aan dat omstandigheden in het huishouden of werk/studie een reden is om te verhuizen. Dit is meer in overeenstemming met wat wordt verwacht op basis van ander onderzoek (zie bijvoorbeeld Mulder & Hooimeijer, 1999; Coulter & Scott, 2015). Ook het interview met student Bella lijkt meer aan deze verwachting te voldoen omdat zij de relatieve ligging van haar woning in het centrum belangrijk vindt.

De woonwensen van groep 2 zijn daarentegen meer volgens verwachting omdat deze groep site-aspecten belangrijk vindt. Voor gezinnen met kinderen heeft een betere, grotere (koop)woning de voorkeur (Geist & McManus, 2012). Ze willen Amsterdam uit omdat ze rustiger willen wonen en een geschikte plek willen waarin hun kinderen kunnen opgroeien. Voor de gezinnen met kinderen is wel opvallend dat de wens voor een grotere woning door de jaren heen een minder belangrijke reden voor een verhuizing blijkt te zijn geworden. Ook is in 2017 een grotere tuin/balkon minder belangrijk geworden. Dit zijn site-aspecten van de woning en er zou van deze groep verwacht worden dat dit, ceteris paribus, constant van belang blijft (Mulder & Hooimeijer, 1999; Geist & McManus, 2012). Hiervoor zouden twee mogelijke verklaringen kunnen zijn. Ten eerste kan het erop duiden dat de site minder belangrijk is geworden voor gezinnen en dat de relatieve ligging van het huis (in de stad) ook belangrijk is (Karsten, 2007). Een andere mogelijke verklaring hiervoor is dat in de WIA- enquête in 2015 en 2017 meer antwoordcategorieën waren dan in de andere jaren waarop dit onderzoek zich richt. Het antwoord ‘ik wil mooier/beter wonen’ was in beide jaren de op één na belangrijkste reden (na een grotere woning). Ten slotte zouden de stijgende huizenprijzen ook mee kunnen spelen, waardoor mensen het zich niet langer kunnen veroorloven om in een grotere woning te gaan wonen.

Ook de woonwensen van groep 3 werden van tevoren verwacht, aangezien de eigen gezondheid en zelfstandigheid in huis een rol beginnen te spelen (De Jong et al., 1995). Huishoudens in deze groep, met name van hogere leeftijden, verhuizen meestal omdat de gezondheid bepaalt hoeveel men nog kan in de eigen woning of dat men naar een plek met meer zorg moet verhuizen. De overwegingen die respondent Karel heeft bij zijn verhuizing, sluiten hier ook op aan, onder andere omdat hij denkt in de toekomst meer waarde te hechten aan comfort en zorg. Groep 3 wil bovendien dichterbij (klein)kinderen gaan wonen (zie Coulter & Scott, 2015) en aspecten uit de buurt spelen ook een rol bij hun redenen om te willen verhuizen.

Doordat in alle drie de groepen in 2015 en 2017 ongeveer twee keer zoveel mensen de reden ‘rustiger wonen’ opgeven als in 2009, ontstaat ook het vermoeden dat er sprake is van counterurbanisation in Amsterdam. Aangezien de reden ‘ik wil in een kleinere plaats wonen’ door veel minder mensen wordt opgegeven (ongeveer tussen 10% en 15%), is het echter ambivalent om deze conclusie te trekken. In nieuw onderzoek zou uitsluitend gericht kunnen worden op deze en andere onderwerpen die met counterurbanisation van doen hebben, zoals

48

het verlangen naar een rurale of groene omgeving (Van Dam, Heins & Elbersen, 2002; Bijker, Haartsen & Spijker, 2012).

Dankzij de interviews is een divers beeld ontstaan van de gedachten die Amsterdamse huishoudens hebben over verhuizen en over mogelijke redenen om te verhuizen. Over het algemeen vullen de interviews de kwantitatieve gegevens aan omdat er meer inzicht is ontstaan in de manier hoe perceptie van drukte in het stadscentrum, verkeersdrukte en een binding met de eigen omgeving een rol spelen bij gedachten over verhuizen. Het beeld dat is ontstaan laat zien dat de bewoners waarmee is gesproken hun omgeving in hoog tempo zien veranderen en dat dit afdoet aan de positieve gevoelens die ze hebben voor Amsterdam en afdoet aan hun woongenot. Bijna alle respondenten hebben het over het verkeer van Amsterdam als een aspect van de stad waarin ze zich niet op hun gemak of zelfs onveilig voelen. Ook valt uit de verhalen van enkele respondenten af te leiden dat de drukte niet voor iedereen negatieve connotaties heeft. Karel vindt zelfs dat de drukte heeft geleid tot meer sociale cohesie binnen zijn buurt en ook Bella waardeert de levendige atmosfeer.

In de verhalen van Sofia en het gezin van Simon zijn voorbeelden van location-specific insider advantages te vinden (Fischer & Malmberg, 2001). Voor Sofia betekent dit dat ze veel sociale contacten heeft in haar vertrouwde buurt. Er is voor haar en haar man sprake van residential stability (Geist & McManus, 2008) aangezien zij op hogere leeftijd op dezelfde plek blijven wonen. Simon is ook erg vertrouwd met zijn buurt, maar dit zou hem er niet van weerhouden om weg te gaan. De reden dat het gezin blijft is vanwege de scholen van de kinderen, wat ook door Fischer & Malmberg (2001) onderschreven wordt als een manier van gebonden zijn aan de woonomgeving. Uit het verhaal van het gezin van Maxime is een vergelijkbaar patroon te ontdekken als in onderzoek van Karsten (2003, 2007), omdat de ouders het opvoeden van de kinderen kunnen combineren met hun beide carrières omdat ze in de stad wonen.

Toch is het beeld dat is ontstaan uit het beperkte aantal interviews zeker niet eenduidig en daarom zijn er geen duidelijke conclusies te trekken uit deze aanvullende informatie. Er kan daarom niet gezegd worden dat drukte en toeristificering van de stad een reden zijn voor Amsterdamse huishoudens om weg te willen uit de binnenstad. Wel is het duidelijk dat dit een terugkerend thema is in de gesprekken die zijn gevoerd en daarom moet onderzocht worden hoe deze specifieke aspecten de uit-migratie van huishoudens beïnvloeden. Pinkster en Boterman (2017) hebben aangetoond dat voor oudere bewoners van de Amsterdamse grachtengordel drukte en toeristificering redenen zijn om uit de stad te trekken. Indien dit onderzocht wordt voor jonge huishoudens en gezinnen met kinderen, kan duidelijk worden of dit bijdraagt aan de hoge uit-migratie van deze groepen sinds 2015.

GERELATEERDE DOCUMENTEN