• No results found

Discussie resultaten

4. Onderzoeksresultaten

4.4 Discussie resultaten

De behaalde resultaten worden in deze paragraaf teruggekoppeld aan de literatuur die in hoofdstuk twee is besproken. Het eerst onderwerp is de algemene kwaliteit van de leesbaarheid van de remuneratieverslagen van Nederlandse beursgenoteerd ondernemingen.

Uit de literatuur hebben we vernomen dat uit meerdere onderzoeken naar leesbaarheid de jaarverslagen over het algemeen moeilijk te lezen zijn (Lewis et al, 1986, Courtis, 1986, Smith en Taffler 1992b). Een onderzoek van Smith en Taffler, (1992b) geeft aan dat “zelfs lezers met een hoge opleiding het moeilijk hebben om de jaarverslagen te begrijpen”. Verschillende onderzoekers hebben de leesbaarheid van verschillende onderdelen van jaarverslagen onderzocht (Adelberg, 1979; Parker, 1981; Subramanian et. al, 1993). Dit onderzoek, die ook een onderdeel van een jaarverslag toetste, sluit aan bij deze literatuur. Het niveau van de leesbaarheid van remuneratieverslagen van beursgenoteerde Nederlands bedrijven is bedroevend en kan worden betiteld als “zeer moeilijk”. Geen enkel remuneratieverslag is redelijk tot gemakkelijk te lezen. Deze gegevens duiden erop dat het leesbaarheidniveau hoog ligt. Voor 94,5% van de remuneratieverslagen is een hoog opleidingniveau (WO, HBO, VWO) nodig om het te lezen.

Hoe groter de onderneming is, hoe beter de leesbaarheid van het remuneratieverslag wordt. Dit is het resultaat van de eerste regressieanalyse. Dit staat haaks op H1 en is hiermee verworpen. Echter in de literatuur waren er verschillende standpunten te ontdekken ten opzichte van deze relatie. Er zijn voorstanders voor een negatieve relatie (Li, 2006. Merkl-Davies, 2007. Jones, 1988) en een voorstander voor een positieve relatie (Courtis, 1995). Het behaalde resultaat sluit aan met de voorstander van de positieve relatie. Courtis (1995) vindt dat groter bedrijven meer middelen ter beschikking hebben om een duidelijk jaarverslag te schrijven. Dit onderzoek ondersteunt de theorie van Courtis (1995), echter de relatie is niet significant.

De prestaties van de onderneming heeft een positieve invloed op de leesbaarheid van de remuneratieverslagen. Dit vinden een groot deel van de onderzoekers. Li (2006) bestudeerde de leesbaarheid van jaarverslagen en het verband met winst en aandelenopbrengst. Hij vindt in zijn onderzoek dat bedrijven met een hoge winst jaarverslagen hebben die makkelijker te lezen zijn. Subramanian et al (1993) geeft in zijn onderzoek aan dat jaarverslagen van goed presterende bedrijven makkelijker te lezen zijn dan jaarverslagen van slecht presterende bedrijven. Hossain en Siddiquee (2009) concluderen dat een hogere ROA (Return On Assets) een positief invloed heeft op de leesbaarheid. Het is opvallend dat het resultaat van dit onderzoek een negatieve relatie vindt, alleen de relatie is niet significant. Dit onderzoek staat haaks op de eerdere onderzoeken en ondersteunt geen van de bovengenoemde theorieën. Een oorzaak van dit verschil kan liggen in samenstelling van de steekproef. Bij Hossain en Siddiquee (2009) bevat de steekproef wel banken en andere financiële instellingen. In dit onderzoek zijn die ondernemingen uit de steekproef gehaald. Dit heeft te maken met de waardering van activa bij de financiële instellingen zoals al eerder is besproken in hoofdstuk drie.

De beloning van de CEO heeft een significante positieve invloed op de leesbaarheid van de remuneratieverslagen. Door dit resultaat is H3 aangenomen. H3 is tot stand gekomen door de theorie van Zajac en Westphal (1995). Zij vinden dat subjectieve sociale standpunt een grote rol speelt dan het logisch economische standpunt ten opzicht van de beoordeling van de hoogte van de beloning. Beloningen kunnen door aandeelhouders

verschillend worden geïnterpreteerd. Voorbeeld: een erg hoge beloning voor de CEO kan worden aangezien als “corruptie” in de hoge regionen in het management of de beloning is gepast voor de buitengewoon goede CEO. Het positieve resultaat dat is gevonden in dit onderzoek helpt de aandeelhouders met de beslissing of de beloning van de CEO als gerechtvaardigd kunnen worden beschouwd.

De stijging van de beloning van de CEO heeft een kleine negatieve relatie (β = -0,02 met de leesbaarheid. De relatie is niet significant (sig = 0,864). De regressieanalyse over de stijging van de beloningen laat zwakke waarden zien. Het is moeilijk om met deze waarden bepaalde theorieën te onderbouwen.

In dit onderzoek werd aangenomen dat de aanwezigheid van een remuneratiecommissie een positieve invloed zou hebben. Het resultaat van de vijfde regressieanalyse geeft dezelfde relatie weer. Dit sluit aan met de literatuur uit hoofdstuk twee. De literatuur heeft betrekking op het onderzoek van Klein (2002). In dit onderzoek is er een duidelijk een positieve relatie tussen de commissie en zijn taken gevonden. De taak van de remuneratiecommissie is kort gezegd, een remuneratieverslag opstellen in begrijpelijke en inzichtelijke termen. Aannemelijk is dat de aanwezigheid van de remuneratiecommissie een positief invloed heeft op de leesbaarheid van het remuneratieverslag. Deze theorie wordt onderbouwd door het resultaat van de vijfde regressieanalyse maar alleen de relatie is niet significant. Het resultaat heeft wel dezelfde richting (positief) maar mag niet worden aangenomen.

Er is een positieve relatie gevonden voor het aantal vergaderingen en de leesbaarheid van remuneratieverslagen. Met een significantieniveau van 0,118 valt hij net boven de grens van 0,100 en mag hierdoor niet worden aangenomen. Maar het resultaat onderbouwd wel de theorie die in hoofdstuk twee is weergegeven. Namelijk dat de commissie zijn taak goed vervuld door meer te gaan vergaderen hierdoor de kwaliteit van de werkzaamheden van de commissie omhoog gaan.

5. Conclusie