• No results found

Dit onderzoek heeft de kwaliteit van risicoverslaggeving in de jaarrekening van 100 Nederlandse pensioenfondsen onderzocht en testte de invloed van diverse governance en bedrijfsspecifieke eigenschappen hierop. Het onderzoek geeft hiermee gehoor aan de oproep vanuit de wetenschappelijke gemeenschap om meer relaties met betrekking tot de kwaliteit van risicoverslaggeving empirisch te testen (e.g. Linsley & Shrives, 2006; Solomon et al., 2000). Hiernaast benadrukt de maatschappelijk relevantie het belang van dit onderzoek. Met behulp van een ontworpen disclosure index gebaseerd op de ‘RvJ 610’ is de kwaliteit van de risicoverslaggeving in de jaarrekening beoordeeld. Meervoudige regressieanalyses zijn gebruikt om de relaties statistisch te toetsen.

De gemiddelde score van pensioenfondsen op de disclosure index bedraagt 64%. Een positief punt met betrekking tot de risicoverslaggeving bij pensioenfondsen is dat veel

pensioenfonds de ‘gehanteerde instrumenten ter beheersing van de risico’s’ in de jaarrekening opnemen. Daarentegen is er een grote verbetering mogelijk in het transparant rapporteren van de totstandkoming van het besluitvormingsproces omtrent het gevoerde beleid. Over het algemeen kan geconcludeerd dat enkele risico items transparant gerapporteerd worden maar dat er nog veel ruimte mogelijk is ter verbetering van de risicoverslaggeving.

De resultaten in dit onderzoek zijn grotendeels niet in overeenstemming met de verwachte relaties. Er is geen significante relatie gevonden voor betere kwaliteit van risicoverslaggeving bij een bestuursmodel met een two-tier board. Ook zijn er geen relaties gevonden met betrekking tot de dekkingsgraad, beleggingsrendement, man-vrouwverhouding bestuur, risicoprofiel, de moderator en de controle variabelen. Uitsluitend hypothese 1C kan aangenomen worden. Met betrekking tot de hoofdvraag moet geconcludeerd worden dat de verschillende governance variabelen en bedrijfsspecifieke eigenschappen van Nederlandse pensioenfondsen nauwelijks invloed lijken te hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Alle getoetste modellen verklaren slechts een variatie van tussen de 0% en de 6% in de afhankelijke variabele. Ook de omvang van het pensioenfonds als modererend effect blijkt in geen van de gevallen significant.

Hypothese 1A kan niet door de resultaten worden ondersteund. Hier wordt betere kwaliteit van risicoverslaggeving bij een two-tier bestuursmodel verwacht. Hoewel de

steekproef van hypothese 1A te klein is (zie beperkingen) om conclusies te kunnen trekken, is het onderwerp omtrent de ‘bestuursmodellen’ relevant in Nederland. Nieuwe wetgeving

hebben het makkelijk gemaakt om een one-tier board toe te passen. In dit onderzoek wordt het two-tier model geassocieerd met een grotere mate van onafhankelijkheid/monitorend toezicht en daardoor een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving. Echter is het van primair belang om na te gaan of deze associaties en aannames in Nederland overeenkomen. Maassen & van den Bosch (1999) suggereren namelijk op grond van hun onderzoek onder voorzitters van de vijftig grootste ondernemingen in Nederland, dat de realiteit met betrekking tot een two-tier model anders is. In een two-tier bestuursmodel blijken bestuurders en toezichthouders semi-formele overeenkomsten met elkaar te treffen (Maassen & van den Bosch, 1999). Mede op basis hiervan en de resterende resultaten hebben de auteurs sterke twijfels bij de voorgestelde onafhankelijkheid van het two-tier board. Dit kan implicaties hebben voor het agency conflict en het vertegenwoordigen van de deelnemers. Daarom wordt voorgedragen om nader

onderzoek in beginsel te richten op het beoordelen van de onafhankelijkheid bij one-tier en two-tier board. Daarna zal onderzoek bij pensioenfondsen naar de invloed van het

bestuursmodel op de kwaliteit van de risicoverslaggeving herhaald moeten worden met een grotere steekproef.

Betere kwaliteit van risicoverslaggeving bij een raad van toezicht in een two-tier board (H1c) wordt ondersteund door de resultaten. De verwachting dat een raad van toezicht zich onderscheidt van een visitatiecommissie door het permanente karakter en intensiever toezicht lijken op te gaan. Hoewel de relatie nader onderzocht moet worden om een causaal verband te kunnen vaststellen, is er wel sprake van significante samenhang. Tevens ondersteunen deze resultaten de overtuiging waarin meer monitoring geassocieerd wordt met meer of betere verslaggeving (Fama & Jensen, 1983; Ho & Wong, 2001). Nader onderzoek ten aanzien van deze relatie kan wellicht meer causaliteit verklaren. Op grond hiervan zal de wetgever wellicht het installeren van een raad van toezicht bij pensioenfondsen willen stimuleren.

Met betrekking tot hypothese 2 wordt op grond van de ‘agency theory of debt’ betere kwaliteit van risicoverslaggeving bij een lage dekkingsgraad verwacht. Deze hypothese en de onderliggende redenatie kunnen niet door de resultaten worden ondersteund. Hiermee sluit dit onderzoek aan bij veel andere onderzoeken die geen of een tegengestelde relatie met

betrekking solvabiliteit (leverage) vinden (e.g., Brammer & Pavelin, 2006; Chow & Wong-Boren, 1987; Eng & Mak, 2003; Meet et al., 1995; Watson et al., 2002). Verder blijkt de onafhankelijke variabele ‘beleggingsrendement’ ook geen significante invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving te hebben. Ook hier is overeenstemming te vinden met andere

onderzoeken die geen invloed van financiële resultaten op verslaggeving vonden (e.g., Brammer & Pavelin, 2006; Eng & Mak, 2003; Ho & Wong, 2001; Meet et al., 1995).

Wallace, Naser & Mora (1994) geven verklaringen voor de gemengde resultaten in veel disclosure onderzoeken. Deze kunnen mogelijk ook van toepassing zijn op dit onderzoek en de resultaten met betrekking tot de dekkingsgraad en het beleggingsrendement. De volgende verklaringen worden genoemd: variatie in de steekproef grootte, het aantal variabelen, de basis van de disclosure index, het aantal disclosure items, statische methoden en het verschil in omgeving (e.g., Duitsland of Nederland)(Wallace, Naser & Mora 1994, p. 43).

De vierde hypothese verwacht een positieve relatie tussen het percentage vrouwen in het bestuur en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Echter wordt ook hier geen significant verband gevonden. Een mogelijke verklaring is dat Nederland reeds een relatief feminien land is, waardoor de verschillen in gedragingen tussen mannen en vrouwen kleiner worden

(Hofstede, 1998, p. 11). Een socialere opstelling van mannen is een mogelijk gevolg van een dergelijke feministische samenleving. Ook wordt gesuggereerd dat één of twee vrouwen in het bestuur niet daadkrachtig beleid kunnen of durven maken (Rosener, 1998). Pas vanaf drie vrouwen wordt er een krachtig blok gevormd waardoor er significante verschillen optreden (Rosener, 1998). Een suggestie voor vervolgonderzoek is het onderzoeken van de invloed bij drie of meer vrouwen in het bestuur op het beleid en verslaggeving bij pensioenfondsen. Hiermee zou tevens beoordeeld kunnen worden of de wetgeving, die momenteel minstens één vrouw in het bestuur voorschrijft, wel baat heeft.

De laatste hypothese heeft betrekking op het risicoprofiel en ook hier wordt geen relatie gevonden. De resultaten zijn niet in overeenstemming met de verwachting. Echter zoals eerder opgemerkt is deze relatie weinig onderzocht. Hoewel er geen relatie gevonden wordt is dit wel conform de resultaten van Linsley & Shrives (2006). De auteurs vonden ook geen relatie bij het gebruik van vijf van de zeven verschillende proxy’s om het risiconiveau te meten. Hoewel de gehanteerde proxy in dit onderzoek een adequate graadmeter voor het risiconiveau lijkt, kan toekomstig onderzoek met een andere proxy wellicht tot andere resultaten leiden.

Er is geen modererend effect gevonden van de moderator ‘omvang pensioenfonds’ gemeten door de balanstotalen. Echter heeft de omvang wel diverse keren een directe invloed op de afhankelijke variabele. Doordat dit deels door andere variabelen verklaard wordt, moet geconcludeerd worden dat de omvang van het pensioenfonds geen structureel zuiver effect heeft. Nader onderzoek kan meer duidelijkheid geven omtrent de invloed van de omvang van het pensioenfonds op de kwaliteit van risicoverslaggeving. De omvang van een onderneming wordt in veel onderzoeken namelijk positief gerelateerd aan de hoeveelheid of kwaliteit van verslaggeving.

Er zijn een aantal beperkingen in dit onderzoek. De eerste beperking heeft betrekking op de gebruikte methode om de kwaliteit van verslaggeving te kwantificeren. De disclosure index is een inhoudsanalyse waarbij wordt aangenomen dat meer verslaggeving tevens betere kwaliteit van verslaggeving betekend. Het gebruik van deze methode is een beperking aan het onderzoek (Lim et al., 2007). De focus moet niet liggen op de kwantiteit maar op de kwaliteit van de risicoverslaggeving (Beretta & Bozzolan, 2004). De tweede beperking heeft ook betrekking op de manier waarop de verslaggeving is gemeten. De disclosure index wordt gecategoriseerd (Appendix B) als een semi-objectieve methode. Diverse aspecten om

subjectiviteit te elimineren genoemd in Martson & Shrives (1991) zijn bij het ontwerp van de disclosure index meegenomen. Echter is de kwaliteit van de risicoverslaggeving in de

jaarrekeningen van de 100 pensioenfondsen door verschillende personen beoordeeld. Doordat verschillende disclosure items ruimte geven voor eigen interpretatie kan er subjectiviteit ontstaan in het beoordelen van de kwaliteit. Voor toekomstig onderzoek is het dan ook van belang om, zo mogelijk, uiteindelijk een objectieve maatstaf voor de kwaliteit van

verslaggeving te vinden. De derde beperking heeft betrekking op de hypothese 1A van het bestuursmodel. De steekproef om deze hypothese te toetsen bestond uit 96 two-tier board en slechts 4 one-tier boards. Daarom is deze steekproef niet representatief en betrouwbaar genoeg om mogelijke conclusies of verklaringen uit de resultaten af te leiden.

De uitkomsten hebben niet direct geleidt tot de gehoopte aanknopingspunten voor nieuwe wet- en regelgeving. Wel is er door dit onderzoek meer inzicht verkregen in de kwaliteit van de risicoverslaggeving bij pensioenfondsen. Ten slotte kan geconcludeerd worden dat een deel van de pensioenfondsen de richtlijnen goed naleven maar er voor de meerderheid van de pensioenfondsen nog veel progressie te maken is.

LITERATUURLIJST

Abraham, S., & Cox, P. (2007). Analysing the determinants of narrative risk information in UK FTSE 100 annual reports. The British Accounting Review, 39 (2007) 227–248.

Abraham, S., & Shrives, P.J. (2014). Improving the relevance of risk factor disclosure in corporate annual reports. The British Accounting Review, 46 (2014) 91–107.

Ahmed, K., & Courtis, J. (1999). Associations between corporate characteristics and disclosure levels in annual reports: A meta-analysis. British Accounting Review, (1999) 31, 35–61.

Amran, A., Manaf Rosli Bin, A., Hassan, C.H.M., (2009). Risk reporting An exploratory study on risk management disclosure in Malaysian annual reports. Managerial Auditing Journal, Vol. 24 Iss: 1, pp.39 – 57.

Autoriteit Financiële Markten. (2014). Risicoparagraaf kwaliteit accountantscontrole en verslaggeving, oktober 2014.

Beattie, V., McInnes, B., & Fearnley, S. (2004). A methodology for analysing and evaluating narratives in annual reports: a comprehensive descriptive profile and metrics for disclosure quality attributes, Accounting Forum, 28 (2004) 205–236.

Belot, F., Ginglinger, E., Slovin, M.B., & Sushka, M.E. (2014). Freedom of choice between unitary and two-tier boards: An empirical analysis. Journal of Financial Economics, 112 (2014) 364–385.

Beretta, S., & Bozzolan, S. (2004). A framework for the analysis of firm risk communication. The International Journal of Accounting, 39 (2004) 265– 288.

Bezemer, P., Peij, S., de Kruijs, L., Maassen, G. (2014). How two-tier boards can be more effective. Corporate Governance: The international journal of business in society, Vol. 14, Issue: 1, p. 15 -31.

Bini, L., Giunta, F., Dainelli, F. (2011). Signalling Theory and Voluntary Disclosure to the Financial Market – Evidence from the Profitability Indicators Published in the Annual Report. Social Science Electronic Publishing, EAA Annual Congress, (2011).

Brammer, S., & Pavelin, S. (2006). Voluntary Environmental Disclosures by Large UK Companies. Journal of Business Finance & Accounting, 33(7) & (8), 1168–1188, September/October 2006.

Brennan, Niamh M., Guillamon-Saorin, E., Pierce, A., 2009. Impression management: developing and illustrating a scheme of analysis for narrative disclosures – a methodological note. Accounting, Auditing and Accountability Journal, 22(5), p.p. 789-832, 2009.

Bosotan, C.A. (2004). Discussion of a framework for the analysis of firm risk communication. The International Journal of Accounting, 39 (2004) 289– 295.

Chen, C.J.P., & Jaggi, B. (2000). Association between independent nonexecutive directors, family control and financial disclosures in Hong Kong. Journal of Accounting and Public Policy, 19 (2000) 285-310.

Chow, C.W., & Wong- Boren, A. (1987). Voluntary financial disclosure by Mexican corporations. The Accounting Review. Vol. 62, No. 3 (Jul., 1987), pp. 533-541.

Cole, G.J., & Jones, C.L. (2005). Management discussion and analysis: A review and implications for future research. Journal of Accounting Literature, 2005.

Cooke, T.E. (1992). The Impact of Size, Stock Market Listing and Industry Type on Disclosure in the Annual Reports of Japanese Listed Corporations. Accounting and Business Research, Vol. 22. No. 87. pp. 229-237, 1992.

Deegan, C., (2006). Legitimacy theory. In Z. Hoque,. (2006). Methodological Issues in

Deumes, R. (2008). Corporate risk reporting: A content analysis of narrative risk disclosures in prospectuses. Journal of Business Communication, Vol. 45, No. 2, p. 120 – 157.

De Nederlandse Bank (2013). Bestuursmodellen Wet versterking bestuur Pensioenfondsen.

DiMaggio, P.J. & Powell, W.W., (1983). The Iron Cage Revisited: Institutional Isomorphism and Collective Rationality in Organizational Fields. American Sociological Review, Vol. 48, Issue 2., p.p. 147-160.

Dobler, M., Lajili, K., Zéghal, D., (2011). Attributes of Corporate Risk Disclosure: An International Investigation in the Manufacturing Sector. Journal of International Accounting Research. Vol. 10, No. 2, p.p. 1-22.

Eng, L.L., & Mak, Y.T. (2003) Corporate governance and voluntary disclosure Journal of Accounting and Public Policy, 22 (2003) 325–345.

Elsback, K.D., & Sutton, R.L., (1992). Through illegitimate actions: A marriage of

institutional and impression management theories. Academy of Management Journal, Vol. 35, No. 4, 699-738.

Fama, E., & Jensen, M. (1983). Separation of ownership and control. Journal of Law and Economics, Vol. 26, No. 2, Corporations and Private Property: A Conference Sponsored by the Hoover Institution (Jun., 1983), pp. 301-325.

Gul, F.A., & Leung, S. (2004). Board leadership, outside directors expertise and voluntary corporate disclosures. Journal of Accounting and Public Policy, 23 (2004) 351–379.

Gul, F.A., Srinidhi, B., & Ng, A.C. (2011). Does board gender diversity improve the

informativeness of stock prices? Journal of Accounting and Economics, Volume 51, Issue 3, April 2011, Pages 314-338.

Ho, S.S.M., & Wong, K.S. (2001). A study of the relationship between corporate governance structures and the extent of voluntary disclosure. Journal of International Accounting, Auditing & Taxation, 10 (2001) 139–156.

Hofstede, G., 1998. Masculinity and Femininity: The Taboo Dimension of National

Cultures. Volume 3 of Cross Cultural Psychology, SAGE Publications, Inc.

Hofstede, Geert., Hofstede, Gert Jan., 2005; Cultures and Organizations; software of the

mind (2nd ed). New York: McGraw-Hill.

Hossain, M., Perera, M.H.B., & Rahman, A.R. (1995). Voluntary disclosure in the Annual Reports of New Zealand companies. Joumal of Intemational Financial Management and Accounting. Volume 6, Issue 1, pages 69–87, March 1995.

Impavido, G. (2002). On the governance of public pension fund management. World Bank Washington, policy working paper no. 2878.

Klaassen, A.G.H., & Vletter, H.M., (2015). Diversiteit in het bestuur en het intern toezicht in de pensioensector - Op weg naar een meer evenwichtige samenstelling, Nationaal Register.

Jensen, M.C., & Meckling, W.H. (1976). Theory of the firm: Managerial behavior, agency costs and ownership structure. Journal of Financial Economics, 3 (1976) 305-360. North-Holland Publishing Company.

Lajili, K., Zéghal, D., (2005). A Content Analysis of Risk Management Disclosures in Canadian Annual Reports- Canadian Journal of Administrative. Canadian Journal of Administrative Sciences. Vol. 22, Issue 2, p.p. 125-142.

Lan, Y., Wang, L., & Zhang, X. (2013). Determinants and features of voluntary disclosure in the Chinese stock market. China Journal of Accounting Research. Volume 6, Issue 4, December 2013, Pages 265–285.

Leary, M.R., & Robin, M. (1990). Impression Management: A Literature Review and Two-Component Model Mark. Psychological Bulletin. Vol. 107, No. I, 1990, 34-47.

Leung, S., Parker, L., & Courtis, J. (2015). Impression management through minimal

narrative disclosure in annual reports. The British Accounting Review, 47 (2015) 275-289.

Lim, S., Matolcsy, Z., & Chow, D. (2007). The Association between Board Composition and Different Types of Voluntary Disclosure. European Accounting Review, Vol. 16, No. 3, 555–583, 2007.

Linsley, P.M., Shrives, P.J., (2005). Transparency and the disclosure of risk information in the banking sector. Journal of Financial Regulation and Compliance. Vol. 13 Iss: 3, p.p.205 – 214.

Linsley, P.M., & Shrives, P.J. (2006). Risk reporting: A study of risk disclosures in the annual reports of UK companies. The British Accounting Review, 38 (2006) 387–404.

Maassen, G.F., van den Bosch, F.A.J. (1999). On the Supposed Independence of Two-tier Boards: formal structure and reality in the Netherlands. Corporate Governance: An International Review, Vol. 7, no. 1, p. 31 -37.

Marston, C.L., & Shrives, P.J. (1991). The use of disclosure indices in accounting research: A review article. The British Accounting Review, Volume 23, Issue 3, September 1991, Pages 195–210.

Meek, G.K., Roberts, C.B., & Gray, S.J. (1995). Actors influencing voluntary annual report disclosures by U.S., U.K. and continental European multinational corporations. Journal of International Business Studies, 1995, Vol. 26, Issue 3.

Merkl-Davies, D.M., Brennan, N.M.,2007. Discretionary disclosure in corporate narratives: Incremental information or impression management? Journal of Accounting

Literature, Vol. 27, 2007, p.p. 116-196.

Meyer, J.W., & Rowan, B., (1977). Institutionalized Organizations: Formal Structure as Myth and Ceremony. American Journal of Sociology, Vol. 83, No. 2 (Sep., 1977), pp. 340-363.

Moumen, N., Othman, H.B., & Hussainey, K. (2015). The value relevance of risk disclosure in annual reports: Evidence from MENA emerging markets. Research in International Business and Finance, 34 (2015) 177–204.

Nalikka, A. (2009). Impact of Gender Diversity on Voluntary Disclosure in Annual Reports. Accounting & Taxation. Vol. 1, No. 1, pp. 101-113, 2009.

Patten, D.M., (1992). Intra-industry environmental disclosures in response to the Alaskan oil spill: A note on legitimacy theory. Accounting, Organizations and Society, Vol. 17, Issue 5, 1992, p. 471-475.

Pensioenfederatie, (2013). Code Pensioenfondsen.

Pensioenfederatie, (2015). Monitoringcommissie Code Pensioenfondsen Rapportage Naleving Code Pensioenfondsen over 2014.

Purdy, G. (2010). ISO 31000:2009—Setting a New Standard for Risk Management. Perspective, Risk Analysis, Vol. 30, No. 6, 2010.

Rodríguez Domínguez, L., Noguera Gámez, L.C. (2014). Corporate reporting on risks: Evidence from Spanish companies. Spanish Accounting Review 17, Vol. 2, No. 2014, 116–129.

Rosener, J.B., (1998). America’s Competitive Secret: Woman Managers. Oxford University Press, p. 118 – 136.

Samaha, K., Khlif, H., & Hussainey, K. (2015). The impact of board and audit committee characteristics on voluntary disclosure: A meta-analysis. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 24 (2015) 13–28.

Schrand, C.M., Elliott, J.A. (1997), A summary of the Discussion at the 1997 AAA/FASB Conference. American Accounting Association, Vol. 12, No. 3, p. 271 – 282.

Scott, W.R. (2004) Institutional Theory: Contributing to a Theoretical Research Program in Ken G. Smith and Michael A. Hitt (eds) Great Minds in Management: The Process of Theory Development,. Oxford UK: Oxford University Press.

Scott, W.R., (1987). The Adolescence of Institutional Theory. Administrative Science Quarterly, Vol. 32, No. 4. (Dec., 1987), pp. 493-511.

Singhvi, S., & Desai, H.B.(1971).An Empirical Analysis of the Quality of Corporate Financial Disclosure. The Accounting Review. Vol. 46, No.1971, pp. 129-138.

Solomon, J.F., Solomon, A., Norton, S.D., Joseph, N.L. (2002). A conceptual framework for corporate risk disclosure emerging from the agenda for corporate governance reform. British Accounting Review, Vol. 32, p. 447 – 478.

Spence, M. (1973). Job Market Signalling. The Quarterly Journal of Economics, Vol. 87, No. 3. (Aug., 1973), pp. 355-374.

Urquiza, F.B., Navarro M.C.A., Trombetta, M., (2009). Disclosure indices design: does it make a difference? Revista de Contabilidad, Volume 12, Issue 2, July–December 2009, p. 253–277.

Wallace, R.S.O., Naser, K. & Mora, A. (1994). Comprehensiveness of Corporate Annual Reports and Firm Characteristics in Spain. Accounting and Business Research, Vol. 25, No. 97, p. 41 – 53.

Watson, A., Shrives, P., & Marston, C. (2002). Voluntary disclosure of accounting ratios in the UK. British Accounting Review, (2002) 34, 289 – 313.

Wilkinson, T.J., & Kannan, V.J. (2013). Strategic Management in the 21st Century. Praeger Publications.

Williams, R.J. (2003). Women on Corporate Boards of Directors and Their Influence on Corporate Philanthropy. Journal of Business Ethics, Vol. 42, No. 1 (Jan., 2003), pp. 1-10.

APPENDIX

APPENDIX A – DISCLOSURE INDEX

1. Is er een aparte risicopararaaf aanwezig?

2. Bevat het jaarverslag of de risicoparagraaf een definitie van de belangrijkste risico's?

3. Wordt toegelicht wat het beleid is ten aanzien van concentratierisico's in de beleggingsportefeuille?

4. Worden de onderliggende argumenten/afwegingen voor keuzes in dit beleid toegelicht?

5. Wordt duidelijk welke instrumenten/middelen het fonds gebruikt om de risico's te beheersen (bijv. limieten stellen, voldoende spreiding, etc)?

6. Wordt toegelicht wat het beleid is ten aanzien van alternatieve beleggingen (zoals private equity, hedge funds)? Indien het pensioenfonds geen alternatieve beleggingen heeft, kan hier met N.V.T. op geantwoord worden.

7. Wordt de portefeuille vastgoedbeleggingen uitgesplitst naar verschillende valuta's?

8. Wordt de portefeuille vastgoedbeleggingen uitgesplitst naar categorie (bijv. woningen, kantoorpanden, etc)?

9. Wordt de portefuille vastgoedbeleggingen uitgesplitst naar regio?

10. Wordt de vastrentende portefeuille uitgesplitst in looptijd categorie (durations)?

11. Worden concentratierisico's (groter dan 5% van het beleggingstotaal of groter dan 5% van de beleggingscategorie) gepresenteerd?

13. Wordt de totale beleggingsportefeuille uitgesplitst in een reële-waarde hiërarchie, om aan te geven hoe de reele waarde tot stand is gekomen (genoteerde marktprijzen, modellen, etc.)?

14. Indien er sprake is beleggingen waarbij de reële waarde niet op basis van genoteerde marktprijzen tot stand is gekomen en die dus in level 2 of level 3 zijn opgenomen, zijn voor deze beleggingen de belangrijkste methodes en veronderstellingen toegelicht? (nvt als er geen level 2 of 3 beleggingen zijn).

15. Wordt duidelijk wat de totale gemiddelde duration van de vastrentende waarden is?

16. Wordt duidelijk wat de totale gemiddelde duration van de verplichtingen is?

17. Wordt toegelicht in welke mate (%)het fonds ernaar streeft het renterisico (dat ontstaat door een verschil in duration van de beleggingen en de verplichtingen) af te dekken?

18. Worden de onderliggende argumenten/afwegingen voor keuzes in dit beleid toegelicht?

19. Wordt duidelijk welke instrumenten het fonds gebruikt om durations te beïnvloeden (bijvoorbeeld swaps)?

20. Wordt aangegeven welk percentage van het renterisico over 2014 daadwerkelijk is afgedekt?

21. Wordt aangegeven hoe het verschil tussen de beoogde en daadwerkelijk gerealiseerde renteafdekking is veroorzaakt?

22. Wordt kwantitatief toegelicht welk financieel effect wijzigingen in de RTS (rente) op de