• No results found

6. Kosten en baten additionele natuur in Meerstad

6.2 Directe effecten

MKBA tabel V Kwantificering Monetarisering In euro’s (NCW)

Kost Regionaal Nationaal

Investeringskosten jachthaven / camping - - 1,92 mln 1,92 mln

6.2 Directe effecten

Onderhoudskosten additionele natuur en hoofdinfrastructuur.

Voor het bepalen van de onderhoudskosten maken we gebruik van kerngetallen die in 2003 door de Dienst Landelijk Gebied zijn vastgesteld. Deze kerngetallen zijn voor parkachtig groen 1.100 Euro per ha; voor GIOS natuur 575 euro per ha; voor EHS 250 euro per ha; voor bos en struweel 75 euro per ha en voor GIOS water 50 euro per jaar. Voor natuurlijke oevers en kwelsloten rekenen we 1 euro per strekkende meter (allen op prijsniveau 2003). De onderhoudskosten voor de verschillende groentypen zijn erg verschillend, als gevolg van het verschil in onderhoudsgevoeligheid. Parkachtig groen is erg onderhoudsgevoelig en in GIOS natuur bevindt zich onder andere grasland en hooiland, hetgeen meerdere keren per jaar gekort dient te worden. In totaal levert dit gedurende 50 jaar 1,99

miljoen euro aan onderhoudskosten op (NCW). Met betrekking tot de additionele (hoofd)infrastructuur gaan we in navolging van het Centraal Planbureau (2000) uit van jaarlijkse onderhoudskosten van 1,5% van het investeringsbedrag. Dit levert gedurende 50 jaar 8,34 miljoen euro aan additionele onderhoudskosten op (NCW).

MKBA tabel VI Kwantificering Monetarisering In euro’s (NCW)

Kost Regionaal Nationaal

Onderhoudskosten additionele natuur

Aantal hectare Onderhoudskosten per

hectare 1,99 mln 1,99 mln Onderhoudskosten additionele (hoofd)infrastructuur Totale investeringskosten Jaarlijks 1,5% van totale investering 8,34 mln 8,34 mln Wegvallen landbouwproductie

Door veel plaats in te ruimen voor natuur in de stad wordt er grond aan de landbouw onttrokken. Indien er in Meerstad een reguliere hoeveelheid natuur tot stand zou komen, zou er 982 hectare overblijven die als landbouwgrond kan blijven functioneren. Met het verdwijnen van de landbouwgrond vervalt de bruto productie (omzet) van de landbouw. Deze productie wordt tot stand gebracht met behulp van intermediaire goederen. Deze goederen zijn alternatief aanwendbaar en zullen dus niet verdwijnen. De bruto productie minus de intermediaire goederen vormt de toegevoegde waarde van landbouw. De netto toegevoegde waarde is de bijdrage van de landbouwsector aan het nationale inkomen.24 Voor de productie van landbouw worden drie productiefactoren onderscheiden: grond, arbeid en kapitaal. In het geval van Meerstad worden alle productiefactoren aan de landbouw onttrokken (grond, arbeid en kapitaal) en vormt de netto toegevoegde waarde van deze productiefactoren een kostenpost. Het is in principe mogelijk dat de uit de landbouw vrijkomende productiefactoren elders in de economie aangewend kunnen worden en daar netto toegevoegde waarde produceren. Arbeid en kapitaal in de landbouw worden in het algemeen echter gekenmerkt door een lage restantwaarde. Zij zijn dus beperkt alternatief aanwendbaar (Slangen, 1994).

TABEL 6.2: VERDELING LANDBOUW MEERSTAD PER SECTOR EN PER LEEFTIJDSKLASSE IN 2000.

Totaal Per sector Per leeftijdsklasse

Graasveehouderij Akkerbouw Gemengd Overig 55 plus 40-55 40 min

Aantal bedrijven 85 49 26 7 3 36 31 18

Fysieke omvang 2540 1200 900 400 40 800 960 780

ha/bedrijf 30 25 34 59 13 22 31 44

Bron: Vereijken e.a. (2002) p. 21-22.

In tabel 6.2 is de verdeling van de landbouw in Meerstad per sector en leeftijdsklasse weergegeven. De verhouding tussen graasveehouderij en akkerbouw is 57-43%. Indien wordt verondersteld dat in de gemengde sector en de overige sector het grasland en de akkerbouw zich op dezelfde manier verhouden, dan kunnen deze percentages worden toegepast op het nulalternatief. Dit betekent dat in het nulalternatief plaat is voor 561 ha additioneel grasland en 424 ha additionele akkerbouw.

Op basis van gegevens uit het Bedrijven-Informatienet van het LEI wordt hier gerekend met een totale netto toegevoegde waarde van 2.057 euro per hectare grasland (melkvee) en 1.626 euro per hectare akkerbouwgrond (Reinhard e.a., 2003), (prijspeil 2008). Dit is de totale toegevoegde waarde die tot stand komt, hier dient de toegevoegde waarde van de productiefactoren die alternatief aanwendbaar zijn van afgetrokken te worden, aangezien deze niet verloren gaat.

Met betrekking tot de productiefactor arbeid blijkt uit tabel 6.2 dat 31,5% van de landbouwgrond in Meerstad wordt gebruikt door boeren uit de categorie 55 plus. We veronderstellen dat de gemiddelde leeftijd in deze groep 60 jaar is en dat deze arbeid niet alternatief aanwendbaar is. Na vijf jaar vormt dit echter geen kostenpost is, aangezien deze groep dan de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Voor de groep arbeid 55 min veronderstellen we in

navolging van Slangen (1994) dat in het eerste jaar 50% een alternatieve bestemming vindt. Dit percentage neemt in de loop der jaren toe. Er vanuit gaande dat na 5 jaar 100% elders productief is, is de toegevoegde waarde van arbeid na vijf jaar niet meer geen kostenpost meer.

Om de netto toegevoegde waarde van arbeid te berekenen kan het CAO-loon in de landbouw als rekenprijs worden gehanteerd voor zowel melkveehouderij als akkerbouw. In navolging van Reinhard e.a. (2003) gaan we uit van een jaarloon van 28.009 euro (prijspeil 2008). Verder wordt uitgegaan van een inzet van 0,049 mensjaren per hectare grasland en 0,029 per hectare akkerbouwgrond. Dit komt neer op een netto toegevoegde waarde van 1372 euro per hectare grasland en 812 euro per hectare akkerbouw.

Voor het bepalen van de netto toegevoegde waarde van kapitaal geldt een rekenprijs van 5% en een inzet van 8.012 euro per hectare grasland en 5.494 euro per hectare akkerbouwgrond (zie Vreke en Veeneklaas, 1997; cijfers uit Reinhard e.a. 2003). We veronderstellen dat de helft van deze kapitaalgoederen betrekking heeft op huisvesting en andere helft op overige kapitaalgoederen. Alle gebouwen zullen worden afgebroken en zijn dus niet alternatief aanwendbaar. Dit veronderstellen we ook voor de overige kapitaalgoederen. De gehele toegevoegde waarde van kapitaal gaat dus verloren. De gebouwen worden echter al onder de post opkoop en sloopkosten meegerekend. De helft van de toegevoegde waarde van kapitaal is hier dus van belang. Dit betreft 148 euro per hectare grasland en 216 euro per hectare akkerbouw (prijspeil 2008). We veronderstellen echter dat het overig kapitaal gemiddeld na tien jaar is afgeschreven. Indien er geen landbouw meer plaatsvindt, zullen er geen nieuwe kapitaalgoederen meer gekocht worden, waardoor er met betrekking tot overige kapitaalgoederen na tien jaar geen netto toegevoegde waarde meer verloren gaat. Een overzicht van de NTW van de landbouw en de verschillende productiefactoren is te vinden in tabel 6.3.

TABEL 6.3: NETTO TOEGEVOEGDE WAARDE PER PRODUCTIEFACTOR LANDBOUW PER HECTARE, PRIJSPEIL 2008.

Grasland Akkerbouw NTW Arbeid 1372,5 812,3 NTW Kapitaal 431,6 296,0 Gebouwen 215,8 148 Overig kapitaal 215,8 148 NTW Grond 252,5 517,3 Totaal NTW Landbouw 2056,5 1625,6

Bron: Reinhard e.a. (2003), eigen berekeningen.

De totale NCW van de netto toegevoegde waarde van de productiefactor grond bedraagt 6,43 miljoen euro. De NTW van de niet alternatief aanwendbare arbeid in de eerste vijf jaar bedraagt 2,65 miljoen, en van de niet alternatief aanwendbare kapitaal 1,46 miljoen. De totale NTW die verloren gaat met het wegvallen van 985 hectare landbouwgrond bedraagt 10,54 miljoen euro. Deze kosten gelden zowel voor de regionale als voor de nationale analyse.

MKBA tabel VII Kwantificering Monetarisering In euro’s (NCW)

Kost Regionaal Nationaal

Wegvallen opbrengst grond door landbouwproductie

Aantal hectare Toegevoegde

waarde per hectare

10,54 mln 10,54 mln

Bestedingen als gevolg van recreatie

Recreanten die Meerstad zullen bezoeken zullen daar ook geld besteden. Deze bestedingen vormt een batenpost voor ondernemers in Meerstad. We onderscheiden daarbij drie soorten bestedingen: uitgaven ten behoeve van de camping, de jachthaven en overige recreatie uitgaven.

Met betrekking tot de camping gaan we uit van een gemiddelde bezettingsgraad van 12% (CBS, 2008). De prijs per standplaats is gemiddeld 16,25 Euro (Gaaff e.a., 2003). Dit levert een jaarlijkse omzet op van 142.350 euro. We veronderstellen in navolging van Reinhard e.a. (2003) dat 55% van deze omzet bestaat uit intermediaire leveringen, 18% uit arbeidskosten en 7% uit

kapitaalkosten. In dat geval is er sprake van een netto toegevoegde waarde van 20%. Dit levert een jaarlijkse baat op van 28.470 euro.

Met betrekking tot de jachthaven gaan we uit van permanente verhuur. De jaarprijs voor een jachthaven bedraagt 1380 Euro (Gaaff e.a., 2003). Dit levert een jaarlijkse omzet op van 414.000 Euro. Voor het berekenen van de netto toegevoegde waarde gaan we er in navolging van Reinhard e.a. (2003) vanuit dat 90% van de omzet hieraan is toe te schrijven. Deze veronderstelling is gebaseerd op het feit dat bij jachthavens alleen sprake is van verhuuractiviteiten en er weinig kosten worden gemaakt. Dit levert een jaarlijkse baat op van 372.700 euro. We veronderstellen zowel voor de jachthaven als voor de camping dat gedurende de investeringsjaren (2025-2027) de omzet jaarlijks met 25% toeneemt en dat vanaf 2028 de omzet maximaal is.

Een derde categorie bestedingen betreft de (overige) recreatie uitgaven. Het totaal aantal jaarlijkse recreanten in Meerstad wordt geschat op 1,73 miljoen (bij de berekening van de ‘gebruiksbaten van de recreanten’ wordt toegelicht waarop dit aantal is gebaseerd). Deze recreanten zullen in Meerstad verschillende activiteiten ontplooien. Het aantal bezoekers per activiteit is gebaseerd op de landelijke gemiddelden (tabel 6.4). De uitgaven per activiteit verschillen. Er wordt uitgegaan van entree- en deelname kosten en consumptie-uitgaven. De totale uitgaven bedragen op jaarbasis 13,72 miljoen euro. Ervan uitgaande dat 55% van de omzet uit intermediaire goederen bestaat, 18% uit arbeidskosten en 7% uit kapitaalkosten (Reinhard e.a., 2003) levert dit een netto toegevoegde waarde op van 20%. Dit levert op jaarbasis een bedrag van 2,74 miljoen euro op. Deze baten zullen echter niet vanaf 2008 worden gecreëerd. We veronderstellen dat na tien jaar de recreatie omtrent Meerstad op gang komt en dat deze na twintig jaar volledig ontwikkeld is. Gedurende de jaren 2018 en 2028 zal de recreatie jaarlijks met tien procent toenemen.

TABEL 6.4: UITGAVEN VOOR DAGTOCHTEN (PER PERSOON PER DAGTOCHT, EURO’S).

Activiteit Entree- en deelname kosten Consumptie-uitgaven Totaal Aantal bezoekers per activiteit Totale uitgave

Zonnen, zwemmen, picknicken, dagkamperen etc. 3,30 3,78 7,18 380.000 2.728.000

Wandelen 0,64 3,80 4,44 430.000 1.909.000

Fietsen 0,58 4,91 5,49 320.000 1.756.000

Bezoek attractiepunt, bezienswaardigheid, evenement 4,54 7,68 12,22 600.000 7.330.000

Totaal 1.730.000 13.723.000

Bron: CBS, Toerisme en recreatie in cijfers 2008.

Tevens veronderstellen we dat 50% van de recreatie die in Meerstad ontwikkeld wordt additionele recreatie is. De andere helft gaan ten koste van recreatie elders (buiten de regio). Dit heeft tot gevolg dat er op nationaal niveau gedeeltelijk een verschuiving van baten optreedt. Voor de regio is dit echter niet het geval. De totale baten als gevolg van de recreatiebestedingen bedragen op regionaal niveau bedragen 22,71 miljoen euro en op nationaal niveau 12,57 miljoen euro (beiden NCW).

MKBA tabel VIII Kwantificering Monetarisering In euro’s (NCW)

Baat Regionaal Nationaal

Recreatiebestedingen Aantal recreanten Uitgaven per recreant 22,00 mln 12,21 mln

Additionele reiskosten woon-werk verkeer

Eén van de variabelen die in het geïdealiseerde stadsmodel uit hoofdstuk 2 van belang is, is de afstand tot het centrum. Verondersteld wordt dat in het centrum al de bedrijvigheid plaats vindt. Indien er sprake is van een lage woningdichtheid, zullen de reiskosten voor het woon-werk verkeer toenemen, aangezien een stad in dat geval groter wordt en de inwoners verder het centrum afwonen en meer moeten reizen. Dit is ook het geval bij Meerstad. Doordat de woningdichtheid in Meerstad in vergelijking met het nulalternatief laag is, als gevolg van de additionele natuur, zullen de reiskosten voor het woon-werk verkeer hoger zijn. De bedrijvigheid die in Meerstad zelf zal worden

ontwikkeld, zal voornamelijk aan de rand van de stad gesitueerd worden. Ook voor de inwoners van Meerstad die daar komen te werken zullen de reiskosten toenemen in vergelijking met het nulalternatief.

In de huidige plannen kan Meerstad worden opgevat als een rechthoek van (afgerond) 5 bij 4 km (2000 hectare). In dat geval is de gemiddelde afstand tot de huidige rand van de stad hemelsbreed 2,5 km. Als gevolg van de aanwezigheid van het meer en de vele natuur zal de werkelijke gemiddelde afstand echter groter zijn, we gaan uit van 3,5 kilometer. In het nulalternatief wordt in vergelijking met de huidige plannen 53,7% van deze ruimte gebruikt. Er vanuit gaande dat de breedte van Meerstad gelijk blijft (de noordelijke en zuidelijke grens blijven respectievelijk het Eemskanaal en de A7), is de lengte van Meerstad in dat geval 2,7 kilometer. De gemiddelde afstand tot de rand van Meerstad is in dat geval hemelsbreed 1,35 kilometer. Hier is minder natuur en zal de werkelijke afstand minder afwijken van de hemelsbrede: we gaan uit van 2 kilometer. De

additionele reistijd per persoon per dag in vergelijking met het nulalternatief bedraagt 3 kilometer (heen-en-weer).

Het aantal inwoners kan bepaald worden met behulp van het aantal woningen (zie tabel 6.4). We veronderstellen dat er per woning 1,5 werkenden zijn. Van de werkenden maakt 50% gebruik van de auto en zowel 25% van de fiets als van het openbaar vervoer. Bij dit alles wordt uitgegaan van 250 werkdagen op jaarbasis.

Om de reiskosten te bepalen maken we onderscheid tussen reistijdkosten en transportkosten. Met betrekking tot de reistijdkosten gaan we uit van een bedrag van 8,77 euro per uur (AVV, 2007). Daarnaast gaan we uit van een gemiddelde snelheid voor auto en openbaar vervoer van 40 kilometer per uur, tegenover 15 kilometer per uur voor de fiets. De transportkosten zijn verschillend voor de verschillende vervoersmiddelen. Voor het autogebruik gaan we uit van 0,13 euro per kilometer (we veronderstellen een relatief hoog benzinegebruik (1: 10) en veronderstellen dat de andere kosten gerelateerd aan het autogebruik hierin zijn verdisconteerd) en 1,16 inzittenden per auto (AVV, 2007). Voor het openbaar vervoer gaan we uit van 0,30 euro per kilometer.25 Dit zijn echter niet de maatschappelijke kosten van het openbaar vervoer. De kostendekkingsgraad van het openbaar vervoer is gemiddeld 40% (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003). Dit betekent dat de werkelijke kosten per kilometer 0,75 Euro bedragen. Per kilometer wordt er 0,45 euro aan subsidies betaald. Dit is een kostenpost op nationaal niveau.

Een gedeelte van de additionele kosten (accijnzen en BTW) zijn op nationaal niveau echter additionele inkomsten voor de overheid. Voor de nationale analyse dienen deze inkomsten van de kosten worden afgetrokken. Dit kan door van lagere kosten per kilometer uit te gaan voor het autogebruik. In navolging van Spit e.a. (2008) gaan we uit van brandstofkosten exclusief accijnzen en BTW van 0,074 euro per kilometer voor het bepalen van de additionele transportkosten op nationaal niveau.

Tenslotte levert het additionele woon-werk verkeer ook additionele externe effecten op. Ten behoeve van de overzichtelijkheid nemen we deze effecten hier mee. Het betreft de wegverkeers-emissies. Er bestaan verschillende emissies van schadelijke stoffen die direct zijn gerelateerd aan het autogebruik. Bij emissies gaat het om diverse typen schadelijke gassen en stoffen als CO2, Nox, en PM10. Het effect is gewaardeerd tegen een vaste waarde per verreden kilometer. In de literatuur wordt uitgegaan van een financiële waardering van 1 cent per kilometer buiten de bebouwde kom en 8 cent binnen de bebouwde kom (Spit e.a., 2008). Vanwege de lage woningdichtheid van Meerstad nemen we het gemiddelde van deze bedragen. Voor het openbaar vervoer worden deze emissies in eerst instantie op nul gestel, zodat alleen wordt uitgegaan van de additionele autokilometers. Dat levert additionele kosten op van 4,5 eurocent per gereden kilometer. In totaal betekent dit op jaarbasis additionele kosten van 0,23 miljoen euro.

25 Hierbij wordt verondersteld dat met een strippenkaart van 15 strippen gemiddeld 25 kilometer wordt afgelegd. De prijs van een strippenkaart is 7,60 Euro.

TABEL 6.5: OVERZICHT ADDITIONELE REISKOSTEN WOON-WERK VERKEER OP JAARBASIS. Vervoersmiddel Aantal

personen

Reistijdwaardering Transportkosten Totaal per jaar

Reistijd (p.p.p.d) Reistijdwaardering (p.p.p.d.) Totaal op jaarbasis Reiskosten (p.p.p.d)

Totaal per jaar

Auto 7.965 4,5 min. 0,66 Euro 1.314.225 euro 0,34 euro 677.025 euro 1.991.250 euro Openbaar Vervoer 3.982 4,5 min. 0,66 Euro 657.030 euro 0,90 euro 895.950 euro 1.552.980 euro Fiets 3.982 12 min. 1,75 Euro 1.742.125 euro - 1.742.125 euro

Totaal 15.930 3.713.380 euro 1.572.975 euro 5.286.355 euro

Auto (nationaal) 7.965 4,5 min. 0,66 Euro 1.314.225 euro 0,19 euro 381.084 euro 1.695.309 euro

Subsidies OV 3.982 1,35 euro 1.343.925 euro

Bron: AVV (2007), eigen berekeningen.

Tabel 6.5 geeft een overzicht van de totale additionele reiskosten op jaarbasis. Indien Meerstad volledig ontwikkeld is bedragen de totale additionele reiskosten 5,55 miljoen euro op jaarbasis voor de regionale variant en 6,6 miljoen euro voor de nationale variant. Dat is echter pas vanaf 2028 het geval. De eerste twintig jaren zullen deze kosten lager zijn. In totaal levert dit een kostenpost op van 54,32 miljoen euro op regionaal niveau en 64,64 miljoen euro op nationaal niveau (beide NCW).

MKBA tabel IX Kwantificering Monetarisering In euro’s (NCW)

Kost Regionaal Nationaal

Toename reiskosten door lagere woningdichtheid

Aantal werkenden Additionele kosten per persoon per jaar

51,69 mln 48,85 mln

Toename verkeersemissies Aantal gereden

kilometers

Kosten per kilometer

2,63 mln 2,63 mln

Toename subsidie Openbaar Vervoer Aantal gereden kilometer Additionele kosten per kilomter - 13,16 mln Totaal 54,32 mln 64,64 mln Opkoop- en sloopkosten

Door de ruime opzet van Meerstad is het niet nodig veel bestaande woningen te slopen. De natuurontwikkeling wordt veelal rondom bestaande bebouwing ontwikkeld. Bijbehorende gronden van boerderijen zullen wel gebruikt worden voor natuurontwikkeling en woningbouw, maar de behuizing zelf zal daarbij zoveel mogelijk worden ontzien. Tot op heden wordt er in de plannen vanuit gegaan dat er geen panden gesloopt zullen worden ten behoeve van de (groene) natuurontwikkeling.

Anders is dit bij het meer. Dit is een groot oppervlakte waarbij geen rekening kan worden gehouden met de huidige bebouwing. De huidige verwachting is dat er 14 panden gesloopt zullen worden. Enkele van deze panden zijn reeds aangekocht, een aantal van deze panden moet nog worden aangekocht. De totale aankoopkosten van deze panden (bijbehorende gronden inbegrepen) wordt thans ingeschat (bij benadering) op € 5.000.000,- á € 6.000.000,-.26 De kosten die gemaakt worden voor de aankoop van grond zijn echter niet van belang, aangezien de batenpost voor de verkoper even groot is als de kostenpost voor de koper. Maatschappelijk gezien vallen deze twee posten tegen elkaar weg en leiden grondtransacties niet tot een netto welvaartsverandering. We veronderstellen dat de panden zonder grond gemiddeld 300.000 euro waard zijn. Uitgaande van 14 panden die opgekocht dienen te worden levert dat een totaal op van 4,2 miljoen euro. Voor de gemiddelde sloopkosten gaan we in navolging van Reinhard e.a. (2004) uit van 45.000 euro per pand. Dit levert totale kosten op van 4,83 miljoen euro. Nog niet alle panden zijn opgekocht. We veronderstellen dat dat verspreid over de komende vijf jaar zal gebeuren. In totaal levert dit een kostenpost op van 4,35 miljoen euro (NCW).

MKBA tabel X Kwantificering Monetarisering In euro’s (NCW)

Kost Regionaal Nationaal

Opkoop- en sloopkosten Aantal panden Kosten per pand 4,35 mln 4,35 mln