• No results found

Detail nr. 8 Chlamydiasis

In document Het soa-consult (pagina 42-45)

Epidemiologie

Gegevens over trends in de incidentie van de verschillende soa zijn te vinden in het jaarverslag 2011 van het RIVM. 7 Hierin staan de verzamelde gegevens van GGD’s en soa-poliklinieken over 2011, gecombineerd met data afkomstig uit het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH), van de Stichting HIV Monitoring, 8 Sense, laboratoria, Chlamydia Screening

Implementation (CSI), het Gonococcal Resistance to Antimicrobials Surveillance program (GRAS),

antenatale screening, hepatitis-B- en –C-meldingen, het hepatitis-B-vaccinatieprogramma voor risicogroepen en de bloeddonorenregistratie. Uit deze gegevens blijkt dat het aantal soa-consulten uitgevoerd bij de soa-centra stijgt: in 2011 waren dit 113.180 consulten, een stijging van 8% ten opzichte van 2010. Het aantal soa-consulten bij huisartsen steeg van 569/100.000 in 2002 tot 1056/100.000 in 2010 (LINH). In totaal werden in 2010 172.500 consulten uitgevoerd bij de huisarts. Bij 40% van de consulten werd een soa gediagnosticeerd.

In de soa-centra was de meestvoorkomende bacteriële soa een chlamydia-infectie met 12.913 gerapporteerde gevallen. Het percentage positieve tests steeg licht (11,5% in 2011 vergeleken met 11,2% in 2010). Het hoogste aantal werd gezien onder heteroseksuele mannen en vrouwen (respectievelijk 12,1% en 11,4%), en dan vooral bij jongeren < 25 jaar (56%). LGV, een agressieve variant van een chlamydia-infectie, werd in 2011 69 keer gediagnosticeerd (stijging van 5% ten opzichte van 2010). De incidentie van chlamydia-infecties in de huisartsenpraktijk was in 2002 115,1/100.000 patiënten en is gestegen tot 176,2/100.000 patiënten in 2010.

Het percentage positieve gonorroetests in soa-centra steeg in 2011 met 27% ten opzichte van 2010 tot 3,2% (3575 positieve tests; 19% heteroseksuele mannen, 57% MSM, 23% vrouwen). Gonorroe kwam vooral voor bij risicogroepen: hiv-positieve MSM (15% positief), MSM met een soa in de voorgeschiedenis (14% positief), vrouwelijke swingers (4% positief) en specifieke etnische groepen [RIVM 2012].

De incidentie van gonorroe in de huisartsenpraktijk was in 2002 34,5/100.000 personen en is gedaald tot 21,9/100.000 personen in 2010.

Het percentage positieve syfilistests nam opnieuw af. In 2011 waren er 476 positieve tests (90% MSM, 5% heteroseksuele mannen, 4% vrouwen). In de huisartsenregistraties wordt de diagnose syfilis niet of nauwelijks gevonden.

Het aantal acute hepatitis-B-gevallen daalde in 2011 met 22% ten opzichte van 2010 tot een incidentie van 0,9/100.000 patiënten. De belangrijkste transmissieroute is onbeschermde seks (69%).

In de soa-centra werd in 2011 415 maal de diagnose hiv gesteld (85% MSM, 8% heteroseksuele mannen en 7% vrouwen). Het percentage positieve tests daalde voor MSM van 3,0% in 2008 naar 2,4% in 2009 en 2,0% in 2010 en 2011, onder heteroseksuelen bleef het percentage gelijk (0,1%). Het aantal diagnoses van genitale wratten daalde in de soa-centra (2380 diagnoses in 2011 vergeleken met 2729 in 2010). De incidentie van genitale wratten in de huisartsenpraktijk was in 2002 67/100.000 personen en is gestegen tot 134,1/100.000 personen in 2010 (55% mannen, 45%

vrouwen).

De diagnose herpes werd in 2011 in soa-centra 602 maal gesteld, een daling van 13% ten opzichte van 2010 (36% heteroseksuele mannen, 49% vrouwen en 16% MSM). De incidentie van herpes genitalis in de huisartsenpraktijk was in 2002 33,6/100.000 personen en is gestegen tot 44,4/100.000 personen in 2010.

Zowel bij genitale wratten als bij herpes genitalis is het uit de registraties niet duidelijk of dit een primaire episode of een recidief betreft.

De incidentie van pediculosis pubis is niet goed bekend. De incidentie lijkt, waarschijnlijk door toename van het wegscheren van schaamhaar, sterk afgenomen en wordt nog maar een enkele keer gezien door de huisarts en soa-poli.

Risicogroepen

Op soa-poliklinieken was in 2011 11,5% van de tests op chlamydia-infectie positief. Bij personen afkomstig uit onder andere Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba is het percentage positieve tests voor chlamydia hoger dan bij autochtone Nederlanders. Chlamydia wordt relatief het meest vastgesteld bij Surinaamse (20,6%) en Antilliaanse/Arubaanse heteroseksuele mannen (20,6%). Voor Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse vrouwen liggen deze percentages op 15,3% en 17,4%. Een relatief groot aantal infecties wordt ook gevonden onder heteroseksuele mannen uit Noord-Afrika/Marokko, Latijns-Amerika en Afrika ten zuiden van de Sahara, met percentages positieve tests van respectievelijk 14,6%, 17,4% en 14,3%.

Bij gonorroe is 3,2% van de afgenomen tests positief. Bij MSM uit Noord-Afrika/Marokko, Antillen/Aruba, Afrika ten zuiden van de Sahara, Oost-Europa en Latijns-Amerika ligt dit percentage boven de 10% [RIVM 2012].

Ook in een bevolkingsonderzoek onder personen van 15 tot 29 jaar naar chlamydia (PILOT Chlamydia) bleek dat onder Surinaamse en Antilliaanse deelnemers de prevalentie aanzienlijk hoger was dan onder autochtone Nederlandse deelnemers (8,2% versus 1,8%). 9

In het Chlamydia Screeningsonderzoek (2008 tot 2011), met een respons van 16% in de eerste ronde, 11% in de tweede ronde en 8% in de derde ronde, was de chlamydiaprevalentie 9% onder Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse personen en 3% onder autochtoon-Nederlandse

deelnemers. 10

Bezoekers soa-poli’s

Dukers et al. onderzochten in Zuid-Limburg de soa-prevalentie onder bezoekers van parenclubs (swingers, gemiddelde leeftijd 43 jaar) in vergelijking met andere risicogroepen die een soa-polikliniek bezochten (n = 8971 consulten). 11 De jaarincidentie van soa’s was het hoogst onder jongeren, MSM en swingers (heteroseksuele stellen die als stel samen seks hebben met anderen, of vrijgezellen). De jaarincidentie van chlamydia was onder oudere swingers 10%, die van gonorroe 4%. In de leeftijdscategorie boven de 45 jaar werd 55% van de soa’s vastgesteld bij swingers vergeleken met 31% bij MSM. Wat geldt voor swingers, geldt waarschijnlijk ook ten dele voor mensen met veel wisselende contacten, alleen zijn daar geen gegevens over bekend.

Prostituees/prostituanten

Van de mannelijke heteroseksuele soa-polikliniekbezoekers in 2011 heeft 10,8% in de

voorafgaande 6 maanden een prostituee bezocht; 9,9% van alle vrouwelijke bezoekers heeft in de voorafgaande 6 maanden gewerkt als prostituee. Bij 7,9% van de heteroseksuele prostituanten en 7,8% van de prostituees werd een chlamydia-infectie gevonden. Deze percentages zijn lager dan de percentages die gevonden worden bij overige heteroseksuele mannen en vrouwen die de soa-poli bezoeken.

Het percentage bezoekers met een soa op de soa-poliklinieken in 2010 was voor prostituees 10% en voor de mannelijke bezoekers 9%. Het percentage van álle bezoekers van de GGD-soa-poliklinieken waarbij een soa werd gevonden, was 14%. 12

Uit peilingen onder prostituees in Rotterdam en Amsterdam in 2002/2003 bleek de hiv-prevalentie 7% te zijn en sterk te verschillen naar werkomgeving. Op de tippelzone in Rotterdam was de prevalentie 12% en in clubs 2%. In 2005 werd bij een hiv-survey in Den Haag bij vrouwelijke prostituees geen enkele hiv-infectie gediagnosticeerd. De prevalentie van hiv onder verslaafde prostituees is volgens de cijfers in 2005 duidelijk hoger (11 tot 22%) dan onder niet-verslaafde prostituees. De prevalentie van hiv onder transgenderprostituees is met 17 tot 20% zeer hoog. 13 Conclusie

Door het RIVM zijn op grond van deze gegevens, in combinatie met gegevens over wereldwijde prevalentie van hiv- en hepatitis-B-risicogroepen gedefinieerd: zie volledige tekst.

In document Het soa-consult (pagina 42-45)