• No results found

Delfzijl in oorlogstijd

In document Uit de schaduw van het Scholtenhuis (pagina 25-34)

Alles repeteert in Delfzijl. Was Delfzijl de laatste vesting, die door de Fransen verlaten werd in 1814, ook de Duitsers zouden hier in 1945 hun laatste gevechten leveren. In de Eerste Wereldoorlog was Delfzijl de enige Nederlandse haven, die nog door de Duitsers behoorlijk bevaren kon worden. En in deze oorlog herhaalde het verschijnsel zich.

(uit: J. Klatter, De verzetsgroep Zwaantje: oorlogsbelevenissen van dr. Allard

Oosterhuis. Amsterdam: NV het Parool, 1968. 22).

Van vrijheid naar bezetting en andersom

De Groningse havenplaats Delfzijl werd al in de zestiende eeuw vermeld in maritieme geschriften. In de loop van de daaropvolgende eeuwen werd Delfzijl een steeds grotere concurrent van de haven in Groningen. De ontwikkeling van de haven kwam in een stroomversnelling na de aanleg van het Eemskanaal tussen Delfzijl en Groningen in 1876. Acht jaar later werd er ook een spoorlijn tussen beide plaatsen aangelegd. In 1940 had de gemeente Delfzijl ruim 10.000 inwoners. De meeste inwoners hadden de stad Delfzijl en het aangrenzende Farmsum. Ze verdienden hun brood vooral in het havenbedrijf, op de scheepswerven, in de machinefabrieken en bij houtzagerijen. Inwoners uit de omliggende dorpen werkten bijna allemaal in de landbouw of veeteelt.69

De aanwezigheid van de haven zorgde ervoor dat Delfzijl een strategisch punt was, zowel voor als tijdens de oorlog. Zo riep de Nederlandse regering eind augustus 1939 op tot de algehele mobilisatie van het leger. Het straatbeeld werd vanaf september 1939 door Nederlandse militaire uniformen bepaald. Delfzijl was daar geen uitzondering op.70 Het leven van de gemobiliseerde soldaten in Delfzijl in de winter van 1939-1940 was eentonig door de aaneenschakeling van wachtdiensten. Een inspectiebezoek van prins Bernhard op 20 maart 1940 was dan ook een welkome afleiding. De voorbereiding voor de oorlog met Nederland van Duitse kant was ondertussen begonnen. De haven van Delfzijl was een aantrekkelijk doelwit voor Duitsland. Het liefst wilde de Duitse bezetter de haven zo onbeschadigd mogelijk in handen krijgen.

69

F. Lenselink, Delfzijl 1940-1945: een terugblik op vijf jaren oorlog en bezetting. (Bedum: Profiel, 1995), 34.

26

Doordat de Duitse troepen niet vanuit Emden over het water een aanval op Delfzijl deden - maar via het land – troffen ze een beschadigde plaats en haven aan. Explosies in de haven van Delfzijl moesten ervoor zorgen dat de haven, eenmaal in Duitse handen, zo goed als onbruikbaar was voor een lange periode. Dat lukte deels. Nadat de haven onbruikbaar gemaakt was door explosieven, trokken de Nederlandse militairen zich terug richting in de richting van de Afsluitdijk.71 De volgende dag, zaterdag 11 mei 1940, trokken enkele Duitse soldaten ’s avonds Delfzijl binnen. Nadat er ze onderkomens gevonden hadden werden de eerste patrouilles door de straten van Delfzijl gestuurd. Daarmee was de bezetting van Delfzijl begonnen.72

Om de rust en orde te bewaren in Delfzijl werd er een Ortskommandant benoemd. De Duitser Ullrich bleef tijdens de gehele bezetting in deze functie.73 Deze Duitse officier was in samenwerking met de toenmalige burgemeester, Van Julsingha, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken.74 De Ortskommandant vestigde zich in het gemeentehuis van Delfzijl. Van daaruit bestuurde hij Delfzijl en omgeving. De Grenzpolizei in Delfzijl stond niet direct onder zijn verantwoording. Deze viel direct onder de verantwoording van de Aussenstelle Groningen en daarmee weer onder

de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und der Sicherheitsdienst (BdS).

Ortskommandant Ullrich werkte wel nauw samen met de Hafenkommandant. Door de

aanwezigheid van de Delfzijlse haven was er ook een commandant, de Duitser Brembt, speciaal aangesteld voor alle zaken omtrent de haven en marine.75

De Ortskommandant en de Hafenkommandant hadden tijdens de bezetting weinig te maken met de Grenzpolizei van Delfzijl, des te meer met de burgemeester van Delfzijl en omliggende gemeenten. In Delfzijl resideerde sinds 1937 Lubbertus Hendricus van Julsingha als burgemeester. Voor zijn aanstelling als burgemeester was hij gemeentesecretaris. Als burgemeester probeerde hij ten tijde van de bezetting de bevolking zoveel en zo goed mogelijk te helpen. Dit gedrag stond echter de Duitse bezetter niet geheel aan. In 1942 werd Van Julsingha als gijzelaar naar St. Michielsgestel afgevoerd. Na de oorlog kwam hij terug in Delfzijl en werd opnieuw burgemeester tot 1952. De nieuwe burgemeester van Delfzijl tijdens de bezetting werd Joop Welleman. Welleman was tot die tijd gemeentearchitect in Delfzijl en werd op 21

71

F. Lenselink, Delfzijl 1940-1945, 10.

72 Idem.

73 NIOD, toeg. nr. 001 Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, inv. nr. 396, Ortskommandantur Delfzijl.

74

F. Lenselink, Delfzijl 1940-1945, 34.

75

27

juli 1942 aangesteld als burgemeester. Welleman werkte samen met de Duitse bezetter, maar niet dusdanig dat hij na de oorlog werd veroordeeld. Toen Van Julsingha weer in Delfzijl terugkwam als burgemeester vertrok Welleman naar het aangrenzende Appingedam om daar burgervader te worden.

Echte medewerking met de bezetter was in Delfzijl vanuit de positie van de burgermeesters dus niet aan de orde. Hoe anders was dit in de aangrenzende gemeente Bierum. Klaas Hendrik Brontsema werd in 1897 geboren te Leiden. Zijn familie verhuisde later naar Holwierde waar Brontsema van broodbezorger tot kantoorhouder der P.T.T. promoveerde.76 In september 1940 kwam hij openlijk uit voor zijn nationaal-socialistische gevoelens. Drie jaar later zou Brontsema burgemeester worden van Stedum en vanaf 6 september 1944 ook van Bierum. Brontsema zou een grote rol spelen bij het verraad van het verzet aan de Delfzijlster SD. Zo was hij ondermeer betrokken bij de dood van de landbouwers Omta en Dijkema.

Brontsema werd burgermeester in de lastigste periode van de oorlog. Niet alleen was het de meest radicale periode van de bezetting, ook de Hongerwinter trad in. De plaats Delfzijl speelde hierbij een uitzonderlijke rol. In oktober 1944 werd er contact opgenomen met het neutrale Zweden om buitenlandse voedselhulp te bespreken. Als aanvoerhaven waren Rotterdam en Amsterdam niet geschikt. Via Seyss-Inquart werd een akkoord bereikt waarin Delfzijl als aanvoerhaven werd aangewezen.77 Op 28 januari liep het eerste stoomschip, de ‘Dagmar Bratt’ Delfzijl binnen. Daarna kwam de ‘Nöreg’ en op 1 maart de ‘Hallaren’. De schepen voeren onder de kleuren van het Rode Kruis en genoten daarmee internationale onschendbaarheid. De ladingen van de schepen, vooral bloem en conserveermiddelen, werden vervolgens via binnenschepen naar het westen van Nederland gebracht. Plaatselijke bakkers maakten van het meel het zogenaamde ‘Zweeds Wittebrood’.

Na 1 maart kwamen er nog drie schepen met voedsel in Delfzijl totdat Delfzijl in april direct frontgebied werd. De geallieerde troepen hadden sinds D-Day richting het noorden opgetrokken. Halverwege april 1945 was het grootste deel van Nederland al bevrijd. De Wehrmachtsbefehlhaber in die Niederlanden, Friedrich Christiansen, had zich te samen met de Duitse troepen teruggetrokken tot het noorden van het land. Vanaf

76 C. Punter, Klaas Brontsema, de man met het steenen hart. In: Bierum in de Branding (Groningen: de Vuurbaak, 1976), 173.

28

eind maart zetelde Christiansen in Delfzijl, een halve maand later verkaste hij naar het Duitse Emden.

Hoewel de strijd voor de Duitse troepen een verloren zaak leek, sprak

Ortskommandant Ullrich tot de soldaten over ‘soldateneer’. Delfzijl moest tot op de

laatste man en de laatste patroon worden verdedigd. Het Duitse garnizoen bestond uit ongeveer vijftienhonderd man. Dit garnizoen werd ondersteund door een batterij geschut ten oosten van Termunten aan de Dollard, almede door geschut uit Emden en van het Duitse eiland Borkum.78 Op 21 april bereikten de geallieerde troepen de verdedigingslinies rond Delfzijl. De dagen daarna stonden in het teken van een felle strijd. Ondanks de naderende nederlaag gaven de Duitse troepen in Delfzijl zich niet over. Ook de Sicherheitsdienst ging onverminderd door in de laatste dagen van de oorlog. Op de ochtend van 2 mei capituleerde de Duitse commandant. Hij kon niet anders, de Canadezen stonden inmiddels voor de deur van zijn bunker. Bij de gevechten van 21 april tot 2 mei kwamen in de gemeenten Appingedam, Bierum, Delfzijl en Termunten 88 burgers, 102 Canadese en 185 Duitse militairen om het leven.79

De Jodendeportatie

Van de ruim 10.000 inwoners van Delfzijl waren er zo’n 140 personen van joodse komaf. Enkele van deze personen hadden contacten in Duitsland. Zo waren er twee winkeliers die terugkeerden naar Delfzijl vanuit het Duitse Emden. Aan de overkant van de Eems hadden ze voor de oorlog meegemaakt wat een joods burger kon verwachten van het nazi-regime.80 Dat regime zou na 10 mei 1940 ook de Nederlandse joden treffen. Aanvankelijk leek mee te vallen maar een klein jaar na de bezetting moesten de joodse burgers zich melden. Bij de verordening van de Rijkscommissaris Seyss-Inquart van 10 januari 1941 moesten alle personen, die geheel of gedeeltelijk van joodse afkomst waren, zich meldden. Het bleek de eerste verordening in een serie maatregelen die het leven van de joodse gemeenschap voorgoed zou veranderen.

Twee andere discriminerende maatregelen waren de zwarte ‘J’ in het persoonsbewijs en de gele Jodenster die gedragen moest worden in het openbaar. Op 28 april 1941 moesten de joden hun radio inleveren op het politiebureau. Chef-veldwachter

78 NIOD, toeg. nr. KB I Knipselcollectie, inv. nr. 642, Delfzijl.

79

Zie voor een volledige beschrijving van de gevechten rond Delfzijl: F. Lenselink, Delfzijl 1940-1945, 41-51.

29

van der Werf meldde in augustus van datzelfde jaar dat er vijftien toestellen waren ingeleverd. Toch waren er meer dan dertig joodse gezinnen in Delfzijl.81 Eind mei ontvingen de burgemeesters in Nederland, waaronder ook die van Delfzijl, het bericht dat het voor joden verboden was om te zwemmen in zeebaden, zwembaden en overdekte badinrichtingen. De joodse bevolking mocht niet langer op openbare plekken komen (zoals in het park) of een kamer huren in een hotel of pension.82

Het is mogelijk dat burgemeester Van Julsingha in de herfst van 1941 al kennis had van de op handen zijde arrestatie en afvoer van de joden uit Delfzijl. In een brief van 8 november schreef hij: ‘Het schijnt dat nevens de marechaussee ook de medewerking wordt ingeroepen van de gemeentelijke politie. Het wil mij wenselijk voorkomen, dat de gemeentepolitie van de medewerking wordt ontheven.’83

Dit standpunt werd Van Julsingha niet in dank afgenomen. Op negen maart 1942 kregen de

Delfzijlster joden te horen dat ze zich woensdag elf maart om twee uur moesten melden

voor vertrek naar Amsterdam. Men mocht alleen draagbare bagage meenemen en verder 100 gulden per persoon.84 Om precies 27 minuten na twee uur op elf maart 1942 vertrok de trein met een groot gedeelte van de joodse gemeenschap van Delfzijl. Vele ‘Delfzielsters’ waren getuige van de aftocht naar de onzekere toekomst. Van de 139 joodse inwoners van Delfzijl zou 25 procent de oorlog overleven.85 Het gemiddelde percentage van overlevende joodse inwoners lag in de provincie Groningen op 22.1 procent. Het landelijke cijfer lag op 29.6 procent.

Verzet in en rond Delfzijl

Het spanningsveld tussen de bezetter aan de ene zijde en de onderdrukte Nederlandse bevolking aan de andere zijde, kwam tot uiting in verzet en gewelddadige tegenacties. De provincie Groningen vormde geen uitzondering daar waar het ging om verschillende illegale groepen die actief de bezetter bestreden. Reeds in de tweede helft van 1940 verschenen enkele illegale bladen en werd de Ordedienst (O.D.) opgericht, bedoeld om na het vertrek van de Duitse troepen de orde te handhaven. Goed georganiseerd verzet

81 Gemeente Archief Delfzijl (GAD), toeg. nr. 1755, brief van chef-veldwachter Herman van der Werf aan de ‘Wehrmachtbezirksverwaltung’ van 26 augustus 1941.

82

J. Bottema, Ze waren onder ons, 119.

83 GAD, toeg. Nr. 1755, brief van de burgemeester aan de procureur-generaal te Leeuwarden van 8 november 1941.

84

J. Bottema, Ze waren onder ons, 120.

85

30

kwam echter pas rond de winter van 1942-1943 op gang.86 Hierbij was de wisselwerking tussen steeds strengere maatregelen van de Duitsers en het groeiende verzet daartegen, van belang. Het verzet in en rond Delfzijl bestond achteraf bezien uit in totaal 78 personen, veelal aangesloten bij de OD en de LO/LKP.87

Naast het kleine, vaak particuliere verzet ontstonden in 1940 al enkele georganiseerde groepen die verzet pleegden tegen de bezetter. In de provincie Groningen werd op verzoek van de landelijke OD-leiding een afdeling opgericht. Aanvankelijk werd vooral de aandacht gericht op de stad Groningen maar ook de Ommelanden zouden snel verbonden worden met de organisatie.88 Het oprichten van een goed netwerk van verzet was in handen van Marten Jakob van Til, die vanwege zijn functie in een verzekeringsmaatschappij en financieringsbank veel kennissen en relaties had in de provincie.89 De gemeente Delfzijl viel onder de regio Hunsingo, waarvan de schooldirecteur Jakob Velema commandant werd.

Van Til en Velema hadden goed contact met Allard Oosterhuis, een dokter uit Delfzijl. Oosterhuis was naast dokter ook reder. De coaster-kapiteins voeren, ondanks de bezetting en oorlog, nog altijd naar het neutrale Zweden. Oosterhuis wist van de mogelijkheid van de verbinding maar deed er echter in het begin van de oorlog niets mee. Het was de half-jood Jaques de Vries uit Amsterdam die op een herfstdag in 1941 aanklopte bij de dokter. De Vries en Oosterhuis hadden elkaar leren kennen tijdens de mobilisatie in 1939. Dit gebeurde in het hotel ‘De Witte Zwaan’ te Leiden. Oosterhuis zou in de loop van de oorlog dan ook de schuilnaam ‘Zwaantje’ gebruiken. Met een vervalst monsterboekje kwam De Vries, verstopt in de voorpiek van een coaster, aan in Zweden.90

Jaques de Vries kreeg in Zweden een baantje op de Engelse ambassade. De brieven die Oosterhuis schreef aan zijn ‘biljart-kameraad in ’t Zwaantje’, werden op deze manier doorgezonden naar Engeland.91 De Nederlandse consul-generaal in Zweden, A.M. de Jong, begon zich ook te mengen in de zorg voor de uitgeweken Nederlanders. De Jong onderhield contacten met de Britse geheime dienst en was de initiator van de zogenaamde ‘Zweedse Weg’. Op zijn verzoek ging de verzetsgroep

86 J. Niemeijer en A. Mulder (red.), Verzet in Groningen. (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1986), 25.

87 OVCG, Toegangsnr. 2183, Systeemkaarten van verzetsbetrokkenen, Marten Jakob van Til.

88

Ibidem, 41.

89OVCG, Toegangsnr. Dossier Delfzijl, inventaris: Delfzijl.

90 J. Klatter, De verzetsgroep Zwaantje: oorlogsbelevenissen van dr. Allard Oosterhuis. (Amsterdam: NV het Parool, 1968), 25.

31

‘Zwaantje’ uit Delfzijl zich dan ook bezighouden met het overbrengen van berichten uit bezet gebied naar Zweden.92 Omgekeerd ging er spionagemateriaal - zoals zenders - naar Nederland. Een verbinding voor inlichtingen en personen vanuit Delfzijl naar Engeland was op deze manier tot stand gekomen.

Het gevolg was dat vanaf begin 1943 de groep ‘Zwaantje’ stelselmatig vijf personen per keer naar Zweden kon overbrengen.93 Oosterhuis beleefde met de groep ‘Zwaantje’ het hoogtepunt in het eerste half jaar van 1943. De verzetsgroep werd echter verraden in juli 1943. De Nederlands consul-generaal de Jong had namelijk te veel hooi op zijn vork genomen. Zeven maanden eerder, in december 1942 had kapitein F.M.J. Aben zich in Zweden gemeld met de mededeling dat hij ook iets voor de vaderlandse zaak wilde betekenen. In eerste instantie weigerde de Jong. De consul-generaal deed in maart ’43 meer onderzoek naar Aben. De Britse geheime dienst vond het geen bezwaar om met Aben in zee te gaan, maar adviseerde wel om Aben onkundig te laten van het bestaan van de ‘Zweedse Weg’. De Jong had het ook aan dokter Oosterhuis voorgelegd. Hoewel Oosterhuis had geantwoord dat de man een tijdlang NSB’er was geweest, ging de Jong toch met hem in zee. Tegen de raad van de Britse geheime dienst in bracht de Jong de kapitein in contact met Oosterhuis.94

Op 23 juli 1943 werd dokter Oosterhuis opgepakt door de SD in Delfzijl. Ook de andere leden van groep Zwaantje werden opgepakt. Ze kwamen allemaal in de gevangenis te Scheveningen. In de lente van 1944 werden alle betrokken personen de doodstraf opgelegd. Met betrekking tot de verzetsgroep ‘Zwaantje’ werd echter geen enkel vonnis daadwerkelijk ten uitvoer gebracht. De ‘Zweedse Weg’ was wel tot het einde van de bezetting afgesloten.95 In totaal bedroeg het aantal postzendingen vanuit Delfzijl naar het Engeland 38.96

Naast het spionage- en inlichtingenwerk van de verzetsgroep ‘Zwaantje’ was de regio rond Delfzijl erg actief betrokken bij de illegale pers. Een in het oog springend persoon daarbij was Thijs Drupsteen. Nadat Drupsteen als ambtenaar in Diever met medeneming van het bevolkingsregister onderdook, kwam hij terecht bij de illegale krant Trouw.97 Drupsteen werd rayonleider en had Veendam, Wildervank en

92 A.M.F. Dessing, Tulpen voor Wilhelmina: de geschiedenis van de Engelandvaarders. (Amsterdam: Bert Bakker, 2004), 158.

93

Ibidem, 161.

94 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6, 1e band, 157-159.

95

Zie ook: OVCG, Toegangsnr. Dossier Delfzijl, inventaris: Delfzijl.

96

J. Klatter, De verzetsgroep Zwaantje, 55

32

Hoogezand-Sappemeer als verspreidingsgebied. Hij dook onder in de provincie Groningen bij Willem Cornelis Wardenaar jr te Sappemeer. Op vijftien juli 1944 werd hij gearresteerd door de SD van Delfzijl. Bij een huiszoeking, in het huis van Wardenaar, werden 5000 illegale kranten ontdekt. Drupsteen en Wardenaar werden overgebracht naar Delfzijl. Ze probeerden nog te ontsnappen maar dit lukte niet. Enkele dagen later werden beide heren naar Groningen overgebracht. Drupsteen overleed in Vught op achttien augustus 1944. Wardenaar junior werd gefusilleerd te Norg op 8 april 1945.98

Ander verzet tegen de bezetter bestond uit het helpen van onderduikers. De landelijke organisatie betrof de LO, een afkorting van Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. In de provincie Groningen werd deze eind 1942 opgericht. Vooral in het noorden en westen van de provincie lagen de percentages onderduikers hoog, als men de aantallen vergelijkt met de inwonerstallen van de gemeenten.99 Het was vooral de overgebleven joodse bevolking en de mannelijke bevolking die voor de arbeidsinzet (maar ook vanwege stakingen) onderdook. Dat het soms verkeerd afliep met onderduikers laat het voorbeeld van Reinhard Zeef zien. De arbeider en rijwielhersteller Zeef werd tijdens een huiszoeking op vier december 1943 op de boerderij van W.P. Wiertsema te Spijk ontdekt. Zeef was ondergedoken en op de vlucht in een gracht bij zijn onderduikadres door Erwin Risch van de Sicherheitsdienst Delfzijl doodgeschoten.100

Een echte verzetsdaad die de omgeving van Delfzijl deed opschrikken was de liquidatie van postbode Nanco Medema uit Spijk. Tijdens zijn dagelijkse route werd deze postbode op 26 juni 1943 vermoord. Het lijk van Medema werd op een zandweg te ’t Zandt gevonden. De moord had alles te maken met het feit dat Medema bekend stond als WA-man was.101 Zijn begrafenis liep dan ook uit op een grote manifestatie, waarbij veel partijgenoten uit Groningen, Friesland en Drenthe aanwezig waren.102 Het is één voorbeeld van de escalatie van geweld in de tweede helft van de bezettingsjaren. Vooral

98 Zie: NA, toeg. nr. 2.09.09, inv. nr. 404, deeldossier A/1438, proces verbaal H. Bordeaux. OVCG, Toegangsnr. 2183, Systeemkaarten van verzetsbetrokkenen, Thijs Gerardus Drupsteen. OVCG, Toegangsnr. 2183,

Systeemkaarten van verzetsbetrokkenen, Willem Cornelis Wardenaar jr.M. Brinks en J. Kooistra, Represailles in

Groningen 1940-1945: in de schaduw van het Scholtenhuis. (Grou: Uitgeverij Louise, 2013), 172.

99

J. Niemeijer en A. Mulder (red.), Verzet in Groningen, 62.

100

Zie: NA, toeg. nr. 2.09.09, inv. nr. 330, deeldossier 222/49, dossier Edwin Eduard Gustav Risch. OVCG, Toegangsnr. 2183, Systeemkaarten van verzetsbetrokkenen, Reinhard Zeef. M. Brinks en J. Kooistra,

Represailles in Groningen 1940-1945, 302.

101 W.A. is de afkorting van Weer Afdeling, de knokploeg van de NSB.

102

33

na de april/mei-stakingen van 1943 zou het aantal represailles en verzetsdaden elkaar aanwakkeren en versterken. De oorlogstijd in Delfzijl stond daardoor vooral in de jaren

In document Uit de schaduw van het Scholtenhuis (pagina 25-34)