• No results found

De Deense en Zweedse cartoonkwestie

In document Het monotheïstisch dilemma (pagina 60-97)

We waarderen onze democratie zo, dat we haar naar Afghani-stan exporteren. Om te voorkomen dat we de levens verspillen van de jongens die we sturen, moeten we eerst hier opkomen voor onze democratie voordat we verder kijken.

Kurt Westergaard1

Ik zal nu een tweede voorbeeld geven van een terroristische aanslag op een belangrijke waarde. Dat is daarmee een tweede voorbeeld van een poging om met terroristische middelen de fundamentele politieke, constitutionele of sociale structuren van een land te ont-wrichten of te vernietigen, om weer de relevante bewoordingen uit het Wetboek van Strafrecht te gebruiken.

De tweede waarde waarover ik het wil hebben, is niet specifiek voor Frankrijk, voor het Verenigd Koninkrijk of voor de Verenig-de Staten van Amerika, maar misschien wel voor álle lanVerenig-den. Al-thans: universalisten zullen dat verdedigen.2 Ik doel op het begin-sel van de vrijheid van expressie, vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om informatie te ontvangen en te verwerken of de vrijheid te lezen (‘the right to read’), zoals het weleens is genoemd.3 Ook die waarde staat de laatste jaren onder druk, omdat radicale groe-pen en individuen proberen om deze vrijheid met – opnieuw in de bewoordingen van artikel 83a Sr – terroristische middelen te ‘ontwrichten of te vernietigen’.

Vanuit het terroristisch perspectief bekeken is het strategisch geen slecht idee om de vrijheid van expressie, die in de Europese cultuur geleidelijk aan steeds groter is geworden,4 met terroristi-sche middelen proberen te vernietigen. Daarvoor zijn twee

rede-nen aan te voeren. Allereerst gaat het hier om een beginsel dat een centrale instelling is van een vrije samenleving. Terroristen willen die samenleving vernietigen en wanneer zij zich dus richten op het principe van de vrije uitwisseling van ideeën, maken zij stra-tegisch geen slechte keuze. Als tweede is de vrijheid van expressie een middel waarmee men de terroristische ideologie ter discussie kan stellen. Dat terroristen zich tegen vrijheid van meningsuiting keren, kan men dus ook zien als een vorm van zelfbescherming. Alex J. Bellamy (geb. 1975), hoogleraar in de internationale be-trekkingen aan de universiteit van Queensland (Australië), schrijft dat de strijd tegen terrorisme in de eerste plaats een ideeënstrijd is, een strijd die alleen kan worden gewonnen wanneer een belangrijk deel van de mensheid ervan overtuigd raakt dat terrorisme ver-keerd is.5 Vandaar ook dat terroristen deze vrijheid als bedreigend ervaren voor hun manier van denken en handelen.

De ambitie tot het vernietigen van die vrijheid lijkt daarmee een belangrijk onderdeel van het profiel van het religieus terrorisme, zoals ik dat hieronder zal omlijnen, maar waarop ik hier vast een voorschot neem. Niets stoort terroristen zozeer, zo lijkt het, als de vrije kritiek die in de westerse wereld op godsdienst kan worden uitgeoefend. Het is ook een oude doelstelling van religieus extre-misten met name die vrijheid aan kritiek te onderwerpen als zijnde decadent, schofferend, beledigend en ongepast. Terroristen voelen kennelijk goed aan dat een dergelijke vrijheid op de langere termijn voor hun positie bedreigend is. Osama Bin Laden en zijn volgeling Umar Farouk Abdulmutallab willen derhalve niet alleen het trans-portsysteem raken, maar ook hun eigen wereldbeschouwing door middel van gewelddadige middelen beschermen tegen de (wat zij zien als decadente) vrijheid alles ter discussie te stellen.

De relatie tussen terrorisme en een aanslag op de vrijheid van meningsuiting wordt terecht gelegd in het boek Radical State (2010) van de Amerikaanse schrijfster Abigail Esman.6 De op-dracht van haar boek luidt:

Dit boek is in dankbaarheid en nederigheid opgedragen aan al diegenen die hun leven hebben opgeofferd opdat anderen vrij kunnen spreken.7

De eerste grote manifestatie van een terroristisch gemotiveerde aanslag op het beginsel van de vrijheid van expressie en vrijheid van kritiek die internationaal aandacht trok, vond plaats toen de geestelijke en politieke leider van Iran, ayatollah Khomeini (1902-1989), een doodvonnis uitsprak over de Britse schrijver Salman Rushdie (geb. 1947).8 Door deze fatwa over Rushdie uit te spre-ken, schrijft de Franse historicus en essayist Jean-Claude Barreau (geb. 1933), tartte Khomeini de moderniteit. Het marxisme wilde 1789 voorbijstreven; het islamisme wilde 1789 vernietigen.9

Een andere belangrijke manifestatie van een islamistisch-terro-ristische aanslag op de vrijheid van expressie vond plaats toen de Nederlandse columnist en filmmaker Theo van Gogh (1957-2004) werd vermoord.10 Maar ik zal hier de spanning tussen islamistisch terrorisme en de vrijheid om kritiek op godsdienst te leveren voor-namelijk illustreren aan de hand van een derde poging van terro-risten om de vrijheid van meningsuiting te smoren: de Deense en Zweedse cartoonkwestie. Ik doe dat omdat, ondanks het feit dat de Deense cartoons meer dan vijf jaar geleden verschenen zijn en het hierbij ging om relatief onschuldige tekeningetjes,11 de kwestie nog steeds doorwerkt in de internationale politiek. Dagelijks moe-ten Zweedse en Deense politici hun houding moe-ten aanzien van dit conflict bepalen. Moeten de autoriteiten excuses aanbieden voor het feit dat de cartoons zijn gepubliceerd? Mogen de cartoons op-nieuw worden gepubliceerd? Moet misschien de wetgeving over blasfemie worden aangepast? En zo ja, in de zin van een verwijde-ring daarvan of in de vorm van een herinvoeverwijde-ring dan wel revitali-sering van het vervolgingsbeleid? De vragen zijn legio.

Niet in de laatste plaats is de kwestie van belang voor veilig-heidsvraagstukken. Van de twaalf cartoonisten leven er elf min of meer ondergedoken. Een van hen heeft zich echter na eerst een periode van een low profile opnieuw in de openbaarheid begeven: Kurt Westergaard (geb. 1935). Dat is niet zonder gevaar. Half fe-bruari 2008 arresteerde de Deense politie drie mannen die ervan werden verdacht een aanslag te beramen op Westergaard en zijn vrouw.12 Op 1 januari 2010 werd een nieuwe aanslag op het le-ven van Westergaard gepleegd en bij die gelegenheid ontsnapte de bekendste Deense cartoonist ternauwernood aan de dood. Het

effect van de hele gang van zaken lijkt te zijn dat op dit moment geen enkele cartoonist in Europa het zal wagen om een cartoon te maken over de profeet Mohammed, waarschijnlijk geen krant het zal wagen om zo’n cartoon te publiceren en het zelfs zeer de vraag is of een wetenschappelijke uitgever het zal aandurven dit soort cartoons in een boek op te nemen (ik kom op deze kwestie terug in de paragraaf ‘De weigering van Yale University Press tot herpu-blicatie van de cartoons’ in dit hoofdstuk). Een grote meerderheid van de Deense bevolking (84,2 %) heeft inmiddels verklaard het eens te zijn met een besluit van de Deense media om de cartoons níet opnieuw te plaatsen.13

Na de aanslag op Westergaard in januari 2010 regende het nieuwe bedreigingen op het internet voor hem, maar ook bijvals-verklaringen.14 Op 11 januari 2010 werd de aanvaller van Wester-gaard vervolgd op basis van poging tot moord met terroristisch oogmerk.15

Een andere Scandinavische cartoonist die met ernstige intimi-daties en verijdelde moordaanslagen te maken kreeg, is de Zweed Lars Endel Roger Vilks (geb. 1946). Vilks is doctor in de kunstge-schiedenis en hij doceerde van 1997 tot 2003 aan de hogeschool voor de kunst in Bergen. In 2007 werd hij uitgenodigd deel te ne-men aan een tentoonstelling over de ‘hond in de kunst’. Hij maak-te drie maak-tekeningen die de profeet Mohammed als ‘rotondehond’ toonden. Eén dag voor de tentoonstelling besloten de organisato-ren van de tentoonstelling de tekeningen niet te tonen. Ook van andere tentoonstellingen werd zijn werk geweerd.

Later werd Vilks via de telefoon bedreigd door een man met een Zweeds accent die aangaf vanuit Somalië te bellen. Vilks, zo zei de man, was ‘als volgende aan de beurt’.16 De leider van de zelf uit-geroepen islamitische staat in Irak had reeds eerder een beloning van 100.000 dollar uitgeloofd voor het vermoorden van Vilks. Volgens Abu Omar al-Baghdadi, tevens topman van de plaatse-lijke Al-Qaida-afdeling, zou Vilks met een tekening van de profeet Mohammed moslims hebben beledigd.17 Op 9 maart 2010 werden in Ierland zeven mensen aangehouden die ervan werden verdacht een aanslag te willen plegen op het leven van Vilks.18 Nadat de verdachten van tussen de twintig en vijftig jaar, oorspronkelijk

af-komstig uit Jemen en Marokko, waren opgepakt werd ook breder bekend dat Vilks reeds sinds 2007 politiebescherming kreeg van-wege een beloning die een plaatselijke afdeling van Al-Qaida op zijn hoofd had gezet. Men zou 100.000 dollar kunnen verdienen door het vermoorden van de cartoonist.19

De cartoonkwestie is dus helaas hoogst actueel. Op 13 januari 2010 bekritiseerde de Iraanse regering nog de Noorse krant Aften-posten vanwege het herpubliceren van de cartoons.20 Die ‘herpu-blicatie’ vond overigens plaats omdat men een artikel had opge-nomen over de aanslag op Westergaard van 1 januari 2010. Bij dat artikel waren in het klein enkele cartoons uit 2005 waarom de hele affaire begonnen was, opnieuw afgedrukt. De Iraanse minister van Buitenlandse Zaken gaf als reden voor afwijzing van de cartoons op dat herpublicatie daarvan zou ingaan tegen de ‘heiligheid van religieuze waarden’.21

Vier fasen in de cartooncrisis

Wat velen in 2006 hadden verwacht en gehoopt (en waarschijn-lijk verwacht omdat het werd gehoopt) heeft niet plaatsgevonden: dat de cartoonkwestie zou overwaaien. De Deense diplomaat Uffe Andreasen legt in een uitvoerige analyse van alle gebeurtenissen rond de cartoons uit dat we niet zouden moeten spreken van één Deense cartoonkwestie, maar twee.22

De eerste cartooncrisis speelde zich af in de winter van 2005 en het voorjaar van 2006. Op vele plaatsen in de wereld werd ge-demonstreerd. Daarbij werden ongehoord gewelddadige teksten meegedragen door demonstranten. ‘Bomb bomb Denmark’ en ‘Nuke nuke Denmark’ viel op spandoeken te lezen. Andere had-den als opschrift: ‘Exterminate those who slander Islam’ en ‘Be-head those who insult Islam’.23 Onbedoeld grappig was de vol-gende, zichzelf weerleggende tekst: ‘Behead those who proclaim Islam is a violent religion’. Pas later zou blijken dat het hierbij niet om loze dreigementen ging.

In het voorjaar van 2008 werden de cartoons herdrukt als een geste van solidariteit met de tekenaars nadat bekend was geworden

dat op een van hen een moordaanslag was beraamd.24 Dat leidde opnieuw tot grote diplomatieke spanningen en het oplaaien van de discussie over de juistheid van het publiceren van de cartoons. Deze tweede crisis hing ook nauw samen met een verwante ‘Nederlandse crisis’ die het gevolg was van de publicatie van Fitna, de film van de Nederlandse parlementariër Geert Wilders (geb. 1963), die ook in deze periode uitkwam.

Inmiddels zouden we daaraan een derde fase van de crisis kun-nen toevoegen, zo kan men Andreasen aanvullen, die dateert vanaf begin januari 2010, toen een aanslag werd verijdeld op het leven van Kurt Westergaard. En misschien moeten we zelfs wel een vier-de fase onvier-derscheivier-den, die begon toen vier-de Ierse politie vier-de zeven mensen oppakte die ervan werden beschuldigd Lars Vilks te heb-ben willen vermoorden. Vilks legde zelf ook een verband tussen de arrestaties en telefonische bedreigingen die hij aan het begin van 2010 had gekregen toen een Somaliër die Zweeds sprak hem te verstaan had gegeven dat hij na Westergaard aan de beurt zou zijn.25 De vierde fase betekende ook dat de cartoonkwestie niet langer een exclusief Deense aangelegenheid was, maar nu ook een Zweedse.

De Deense en de Nederlandse benadering

De kwestie van vrijheid van meningsuiting en de intimidatie die dat van terroristische zijde oproept, heeft in de verschillende lan-den een ander karakter. In Nederland wordt op het verdedigen van de vrijheid van meningsuiting vooral aangedrongen door partijen als de de pvv en de vvd, waarbij PvdA en cda voor ‘fatsoen’ en ‘respect’ pleiten. Bij de pvv worden de grenzen van de vrijheid van meningsuiting verkend door de politieke leider, Geert Wilders, die controversiële uitspraken doet over een we-reldgodsdienst. De vvd heeft voorgesteld om de artikelen 137c en d van het Wetboek van Strafrecht in te perken en de grens van de vrijheid van meningsuiting te leggen bij het oproepen tot geweld. De vvd beweegt zich hier in het voetspoor van de klas-sieke liberale filosoof John Stuart Mill (1806-1873), die in 1859

had geschreven dat meningen vrij bediscussieerd moeten kunnen worden.26 De grens voor de vrijheid van meningsuiting ligt bij het oproepen tot geweld. De oproep tot het aanwenden van geweld tegen een individu of groep van individuen kan dus niet worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting, ook niet in de li-berale visie van John Stuart Mill. Maar wie met een beroep op ‘respect’ wil verhoeden dat zijn religieuze opvattingen kritisch worden bejegend, vindt geen gehoor in het klassiek-liberale ge-dachtegoed.

De vrijheid van meningsuiting is als ideaal daarmee van politie-ke kleur veranderd. In de jaren zestig en zeventig van de twintig-ste eeuw gold vrijheid van meningsuiting als een ideaal van ‘links’. In het begin van de eenentwintigste eeuw is het een ideaal van ‘rechts’.

Het is duidelijk dat de artikelen 137c en d van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht in zijn huidige vorm zware concessies doen aan degenen die religie een geprivilegieerde status willen verlenen boven niet-religieuze opvattingen. De relevante tekst van artikel 137c regelt de zogenaamde groepsbelediging en luidt:

Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of af-beelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun he-tero- of homoseksuele gerichtheid, wordt gestraft met gevan-genisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.27

Vele mensen die dit lezen, concentreren zich op het woord ‘bele-digend’. Vervolgens constateren zij dat iemand ‘beledigen’ nooit goed is. Tenslotte verklaren zij zich solidair met de geest van dit artikel. Hoe begrijpelijk en sympathiek ook – dat is enigszins kort-zichtig. Men moet zich namelijk niet de vraag stellen of het goed is iemand te beledigen (waar elk verstandig mens tegen zal zijn wan-neer dat zonder goede reden gebeurt), maar de vraag opwerpen of het verstandig is religieuze groepen een speciale status te geven op dit terrein die niet-religieuze groepen ontberen. We moeten ons heel goed realiseren dat de huidige wetsartikelen niet een

ver-bodsbepaling inhouden over belediging in het algemeen, maar over belediging van bepaalde groepen mensen. Die groep mensen wordt vervolgens afgebakend op basis van bepaalde criteria: ras, gods-dienst (of levensovertuiging) en seksuele geaardheid.

Nu laat ik ‘ras’ en ‘seksuele geaardheid’ even buiten beschou-wing en concentreer mij op dat woord ‘godsdienst’ (en eventu-eel ook ‘levensovertuiging’). In dit artikel krijgt een godsdienstige overtuiging een sterkere bescherming dan een niet-godsdienstige overtuiging. Anders gezegd: men mag een katholiek niet beledi-gen in zijn katholicisme, maar (om maar iets te noemen) een libe-raal wel in zijn liberalisme. Dat levert vreemde consequenties op.28

Vertegenwoordigers van religieuze wereldbeschouwingen kunnen daarmee hun religieuze iconen en doctrines immuniseren tegen kritiek, terwijl liberalen en socialisten zich een kritische behande-ling van hun voormannen moeten laten welgevallen. Mill en Marx zijn vogelvrij; Jezus en Mohammed zijn beschermd cultuurgoed. Is dat wel te verantwoorden? Of is dit nu precies waarvoor het woord ‘discriminatie’ kan worden gehanteerd? Het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid?

Uiteindelijk kan men de vraag stellen of de staat met dit soort wetgeving niet zijn religieuze neutraliteit verliest. Afshin Ellian schrijft dat de staat en zijn ambtenaren geen ideologie of religie moeten representeren. Nooit kan en mag een strafrechter ideolo-gische conflicten rond een multicultureel vraagstuk beslechten.29

Maar kan dat principe wel worden gehonoreerd met wetgeving zoals artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht?

Een tweede consequentie van het Nederlandse wettelijke sys-teem waarbij men vraagtekens kan plaatsen is dat ras, seksuele ge-aardheid en godsdienst min of meer op één lijn worden geplaatst. Is dat wel juist? Dat een groep mensen niet mag worden beledigd op grond van zijn raciale kenmerken, valt op bepaalde gronden te verdedigen, maar die argumentatie is beslist een geheel andere dan bij godsdienst. Door de systematiek van artikel 137c van het Wet-boek van Strafrecht kan de indruk ontstaan dat het hebben van een negatief oordeel over een ras (‘racisme’) vergelijkbaar is (‘even erg’) als het hebben van een negatief oordeel over een bepaalde godsdienst of alle godsdiensten (‘atheïsme’).

Misschien zal men hier tegenwerpen dat ik ‘doordraaf’ en dat niemand zal verdedigen dat ‘racisme’ hetzelfde is als ‘atheïsme’. Maar is dat wel zo? Worden we door de logica van het systeem van de artikelen 137c en d niet de facto die kant opgedreven? Ook de hedendaagse praktijk ten aanzien van godsdienstkritiek wijst in die richting. Kritiek op godsdienst wordt tegenwoordig steeds meer met argusogen bekeken. Het hebben van een oordeel over een ‘hele godsdienst’ wordt afgedaan als ‘stereotypen’ bevestigend of op zijn minst onkies. Godsdienstkritiek is een heikele zaak gewor-den.30

Hoe komt dat? Het is niet eenvoudig de diepere oorzaken van deze maatschappelijke malaise te doorgronden, maar een deel van het probleem schuilt daarin, denk ik, dat niet alleen de wetgeving, maar ook de bestaande praktijk in Nederland ‘multiculturalistisch’ is geworden. Daarmee bedoel ik in dit verband dat religieuze op-vattingen van groepen mensen een geprivilegieerde behandeling krijgen.31 Vanuit liberaal perspectief is dat onjuist.32

In Denemarken ligt dat, naar het zich laat aanzien, anders. In Denemarken werden de regeringspartij en de premier tot de be-langrijkste protagonisten voor het hooghouden van het grond-recht van de vrijheid van expressie. De houding van de Deense regering, zo schrijft Uffe Andreasen, was ‘to stand its ground and insist on the basic principle of free speech’.33 Hij is zeer enthousi-ast over de houding van de Deense overheid:

We hebben geen bakzeil gehaald: we stonden voor onze princi-pes. Volgens sommigen op een excessieve wijze, maar onze op-stelling heeft op de langere termijn waarschijnlijk geholpen.34

Hij verwijst ook in lovende zin naar de toespraak van de Deense minister van Buitenlandse Zaken voor de zevende zitting van de un Human Rights Council in maart 2008.

Overigens sluit een ferme handhaving van de mogelijkheid van religiekritiek helemaal niet uit dat men de ‘dialoog’ blijft voeren. Dat maakt Andreasen duidelijk wanneer hij aangeeft dat wat het meeste effect heeft gehad bij de Deense benadering, het voeren van de dialoog is. De Deense regering is voortdurend het gesprek

aangegaan, zowel in Denemarken als in de Arabische wereld, schrijft Andreasen.35 Alleen: de dialoog aangaan betekent níet dat je cartoonisten het zwijgen oplegt, zoals Nederland heeft gepro-beerd met Gregorius Nekschot.36 De ‘dialoog aangaan’ betekent letterlijk: praten. Wanneer in Nederland wordt gesproken over de ‘dialoog aangaan’, komt dat vaak neer op orwelliaans taalgebruik. Men bedoelt dat je dingen níet mag zeggen. Een probleem met de ‘dialoogvoerders’ is ook dat zij vaak een bijzonder coulante hou-ding aannemen tegenover dreiging met geweld. Men gaat de facto aan de kant staan van de bedreigers, niet die van de bedreigden.

In document Het monotheïstisch dilemma (pagina 60-97)