• No results found

Deelgebied 3 Het voormalig Washovercomplex

3.6 Kansen en knelpunten

3.6.3 Deelgebied 3 Het voormalig Washovercomplex

Habitattypen: H1140 slik en zandplaten, H1310 zilte pionierbegroeiingen, H1320 slijkgrasvelden, H1330A schorren en zilte graslanden (buitendijks), H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H2160 duindoornstruwelen, H2170 kruipwilgstruwelen, H2190 vochtige duinvalleien.

Habitatsoorten: H1364 grijze zeehond, H1365 gewone zeehond en H1903 Groenknolorchis.

Broedvogels: A036 eidereend, A081 bruine kiekendief, A082 blauwe kiekendief, A132 kluut, A137 bontbekplevier, A138

strandplevier, A183 kleine mantelmeeuw, A191 grote stern, A193 visdief, A194 noordse stern, A195 dwergstern, A 222 velduil, A275 Paapje, A277 tapuit.

Niet-broedvogels: Eenden, ganzen, meeuwen, plevieren, ruiters en strandlopers, aalscholver en lepelaar.

Kansen

Dit deelgebied biedt goede kansen om het overgangsgebied tussen

Duinboogcomplex en Eilandstaart op een duurzame manier vorm te geven. De (gedeeltelijke) afsluiting van het voormalige washoversysteem heeft er weliswaar toe geleid dat het natuurlijke proces van incidentele overstroming en sedimentatie bijna is stopgezet, maar het landschap is in principe herstelbaar. Derhalve is de basis aanwezig waarbinnen natuurlijke processen hun werk weer kunnen doen. Vanuit de huidige situatie kunnen zoet-zout overgangen en overgangen van zand naar slik geoptimaliseerd worden. Het is in principe mogelijk om het gebied weer als natuurlijk washovercomplex te laten functioneren. De successie zou daar bij sterk terug gezet worden en zoet-zout en zand-slik gradiënten zouden zich weer in kunnen stellen. De kleinschalige variatie rond de Oosterduintjes zou hiermee weer terug kunnen komen.

De habitattypen die hier bij voorkeur van profiteren zijn van noord naar zuid: H2110 Embryonale duinen, H2120Witte duinen, H1310B Zilte pionierbegroeiingen met zeevetmuur, H2190B duinvalleien (kalkrijk), Schorren en zilte graslanden (H1330A) en Zilte pionierbegroeiingen met zeekraal (H1310A) [Kernopgaven 2.01, 2.05, 1.13, 1.16].

Knelpunten

 De aanleg van de stuifdijk in 1959 heeft dit deelgebied zeer sterk veranderd (zie hoofdstuk 3.5.3). Het grootste knelpunt is de enorme snelle successie in de vorm van verruiging en opslag die hier de afgelopen decennia op de strandvlakte en de stuifdijk heeft plaatsgevonden.

 Voor het gehele systeem geldt dat de uitbanning van dynamiek vanaf de noordzijde tot een versnelde opslag van voedingsstoffen en daarmee gepaard gaande verruiging heeft geleid. De sturende krachten, erosie, sedimentatie en verstuiving die normaalgesproken voor verjonging en verversing zorgen, kunnen hun werk niet meer doen.

Naar de Balg over het strand voorbij paal 10

3.6.4 Deelgebied 4 De Eilandstaart

Instandhoudingsdoelstellingen:

Habitattypen: H1140 slik en zandplaten, H1310 zilte pionierbegroeiingen, H1320 slijkgrasvelden, H1330A schorren en zilte graslanden (buitendijks), H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H2130A grijze duinen kalkrijk) H2160 duindoornstruwelen, H2190A vochtige duinvalleien (kalkrijk).

Habitatsoorten: H1364 grijze zeehond, H1365 gewone zeehond en H1903 Groenknolorchis.

Broedvogels: A036 eidereend, A081 bruine kiekendief, A082 blauwe kiekendief, A132 kluut, A137 bontbekplevier, A138

strandplevier, A183 kleine mantelmeeuw, A191 grote stern, A193 visdief, A194 noordse stern, A195 dwergstern, A 222 velduil, A275 Paapje, A277 tapuit.

Niet-broedvogels: Eenden, ganzen, meeuwen, plevieren, ruiters en strandlopers, aalscholver en lepelaar.

Kansen

Beredeneerd vanuit de ontstaansgeschiedenis (paragraaf 3.2.2) en de positie op het eiland (paragraaf 3.5.4), zijn op de Eilandstaart goede mogelijkheden voor de natuurlijke processen als sturende factor voor de ontwikkelingen, waaronder de realisatie van de Natura 2000 doelen.

Dergelijke ontwikkelingen bieden vooral kansen aan beide typen Zilte

pionierbegroeiingen (H1310A en H1310 B), H1330A Schorren en zilte graslanden, H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, en meer lokaal, op zoet–zout overgangen aan H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk), H2130 Grijze duinen en

H2160 duindoornstruwelen [Kernopgaven 1.16, 2.01, 2.05]. De dynamiek en

daarmee een duurzame ontwikkeling van de habitattypen biedt garanties voor de behoud van de functie als broedgebied voor zeer grote aantallen kleine

mantelmeeuwen, eidereenden, lepelaars en niet te vergeten verschillende strandbroeders [Kernopgave 1.13]*. Net zo belangrijk is de betekenis als

hoogwatervluchtplaats, rust- en foerageergebied voor vele vogelsoorten, speciaal de grote aantallen Arctische steltlopers die hier twee keer per jaar een aantal weken verblijven op doortrek tussen hun broedgebieden in het hoge noorden en hun winterverblijfplaatsen in Afrika [Kernopgaven 1.11 en 1.16]*.

Bovengeschetste ontwikkelingen bieden kansen om de mogelijke gevolgen van een aantal lange termijn processen goed te volgen. Het gaat dan vooral om zaken die samenhangen met klimaatveranderingen en zeespiegelrijzing. Niet zo zeer om actief in het gebied zelf in te grijpen, maar wel om de effecten van menselijke ingrepen elders, m.n. de grote tot zeer grote zandsuppleties, op het functioneren van dit gebied goed te kunnen begrijpen en invloed uit te kunnen oefenen op het tijdstip, de omvang, de locatie en de wijze van uitvoering van dergelijke maatregelen.

Knelpunten

Directe knelpunten zijn in dit deelgebied niet aan de orde.

3.6.5 Deelgebied 5 Strand

Instandhoudingsdoelstellingen:

Habitattypen: H1140 slik en zandplaten, H1310 zilte pionierbegroeiingen, H1320 slijkgrasvelden, H1330A schorren en zilte graslanden (buitendijks), H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H2160 duindoornstruwelen, H2170 kruipwilgstruwelen, H2190A vochtige duinvalleien (kalkrijk).

Habitatsoorten: H1364 grijze zeehond, H1365 gewone zeehond en H1903 Groenknolorchis.

Broedvogels: A036 eidereend, A081 bruine kiekendief, A082 blauwe kiekendief, A132 kluut, A137 bontbekplevier, A138

strandplevier, A183 kleine mantelmeeuw, A191 grote stern, A193 visdief, A194 noordse stern, A195 dwergstern, A 222 velduil, A275 paapje, A277 tapuit.

Niet-broedvogels: eenden, ganzen, meeuwen, plevieren, ruiters en strandlopers, aalscholver en lepelaar.

Kansen

Gelet op de recente ontwikkelingen van complexen met groen strand, duintjes, mini washovers en duinvalleien zijn er zeker op de middellange termijn volop

mogelijkheden voor dynamische ecosystemen die gevormd worden in cyclische processen van opbouw en afbraak en de daarbij horende habitattypen. Zoals ook in hoofdstuk 3.5.5 is beschreven hangt het perspectief voor de

instandhoudingsdoelstellingen in het Natura 2000 gebied voor de langere termijn van meer dan 25 à 30 jaar af van de grootschalige kustprocessen rond

Schiermonnikoog en van de wijze waarop deze beïnvloed worden door het

kustbeheer (lees: de suppleties). Daarom is een uitspraak over deze doelen en de ontwikkeling van de habitattypen in dit deelgebied zeer onzeker.

Knelpunten

Mogelijke knelpunten liggen vooral op het vlak van eventuele verstoring van vogels en zeehonden door recreanten. Zo veroorzaken droogvallende wadvaarders op de oostpunt verstoring van de HVP aldaar (mededeling beheerder).

In wezen bestaat er nu een goede regeling voor zonering in het

broedseizoen en zijn er goede afspraken gemaakt over het strandgebruik, waarmee de potentiële knelpunten waarschijnlijk voldoende kunnen worden opgelost.

4

Plannen, beleid en huidige activiteiten

Zoals in hoofdstuk 1 al aangegeven is, draait het bij Natura 2000 om zorg voor de natuur (beschermen), maar daarnaast ook om economie en ecologie in samenhang (gebruiken) en om ruimte voor recreatie (beleven).

Dit hoofdstuk gaat over de beleidsmatige en sociaal economische context, waarin behoud en uitbreiding van de beoogde natuurdoelen gerealiseerd moeten worden. Bedoeld wordt enerzijds de bredere context van plannen en beleid (paragraaf 4.1) en anderzijds de lokale context van het bestaand gebruik in het gebied (paragraaf 4.2). In paragraaf 4.1 staat een beschrijving van het (inter)nationale, regionale en/of lokale beleid dat relevant is voor dit gebied. Daarbij wordt in paragraaf 4.1.5. ook gekeken naar samenhang met de Natura 2000-doelstellingen van

Schiermonnikoog. In paragraaf 4.4 worden de knelpunten en kansen tussen de huidige activiteiten en de instandhoudingsdoelen in het gebied beschreven. Het gaat dan om activiteiten die in het gebied plaatsvinden ten aanzien van regulier

natuurbeheer, waterstaatkundig beheer, recreatie, etc.

Activiteitenstrand en strandpaviljoen bij strandopgang Badweg.