• No results found

3. Herinneringen van veteranen over hun dienstperiode in Indië

3.2. De wisselwerking tussen politieke, collectieve en individuele herinnering

De eerste jaren na de koloniale oorlog was er voor de voormalige oorlogsvrijwilligers en

dienstplichtigen weinig ruimte om stil te staan bij de ervaringen die men had opgedaan gedurende de diensttijd. In Nederland heerste er een enorme geest van optimisme en een sterke drive om het land met hulp van de Marshall Hulp weer weder op te bouwen. Daardoor was er zowel vanuit de overheid als vanuit de samenleving weinig oog voor de oorlogservaringen die in Indonesië waren

100 Van den Berg, Scagliola en Wester, Wat veteranen vertellen, 271 en 277. 101 Jonker, Ordentelijke geschiedenis, 23.

102 Van den Berg, Scagliola en Wester, Wat veteranen vertellen, 33. 103 Jonker, Ordentelijke geschiedenis, 17.

41 opgedaan. Dit ging niet alleen op voor de ervaringen van veteranen maar ook voor die van

(Nederlandse) Indonesiërs die vanaf 1945 naar Nederland waren gerepatrieerd.104 Het gebrek aan

aandacht voor de oorlog in Indonesië hield tot ver in de jaren zestig aan.105

Het onbegrip tegenover de terugkerende soldaten uitte zich op verschillende manieren. Volgens de historicus R.E. van Holst Pellekaan, die begin jaren negentig een boek schreef over de herinneringen van oorlogsvrijwilligers bij de Koninklijke Marine, beschouwden veel Nederlanders de strijd in Indië als ‘de laatste stuiptrekking van het kolonialisme’.106 Veel veteranen voelden dat hun

omgeving het zag als een verloren strijd. Volgens Van Holst Pellekaan werden soldaten in veel gevallen zelfs uitgemaakt voor ‘moordenaar’.107 De dekolonisatiestrijd was voor veel Nederlanders

een ongewenste bladzijde uit de vaderlandse geschiedenis. Veteranen waren daardoor niet snel geneigd om met hun ervaringen in de openbaarheid te treden.

De eerste Indiëveteraan die met verhalen over gepleegde oorlogsmisdaden naar buiten trad was de psycholoog Joop E. Hueting in 1969. In een uitvoerig interview op televisie deed Hueting een boekje open over de gedragingen van hem en zijn medesoldaten tijdens de politionele acties. Hij beschreef onder andere gevallen van marteling, brandstichting en standrechtelijke executies die volgens hem op grote schaal hadden plaatsgevonden. Volgens Hueting moesten dergelijke wreedheden grondig bestudeerd worden om aan te tonen dat Nederland niet de moreel

hoogstaande natie was die het pretendeerde te zijn.108 Het interview had een enorme commotie tot

gevolg. Kranten als De Telegraaf noemden de actie van Hueting ‘een misselijke daad’. 109 Het naar

voren brengen van ‘incidentele gruwelen’ was volgens de krant ‘volslagen zinloos’.110 Ook

medeveteranen reageerden emotioneel op het interview.

Een aantal veteranen die zich herkenden in het verhaal van Hueting voelde zich daarentegen opgelucht en zagen nu een kans om ook de eigen ervaringen bekend te maken. Dit gebeurde in eerste instantie via schriftelijke reacties op het tv-programma en een week later in een

vervolguitzending. Het betrof hier overigens – op één na – alleen verhalen van veteranen die in Indië een lagere rang hadden gehad, veelal dienstplichtigen. Getuigenissen over oorlogsmisdaden van

104 VPRO Andere Tijden, Mazelen op de Nieuw Amsterdam, 29/9/2013. 105 Scagliola, Last van de oorlog, 295.

106 Van Holst Pellekaan, Tienduizend vrije vogels. Oorlogsvrijwilligers bij de Koninklijke Marine 1944-1950

(Amsterdam 1993) 178.

107 Ibidem.

108 Scagliola, Last van de oorlog, 295.

109 Geschiedenis24.nl, ‘De excessennota’, 10/6/2012, geraadpleegd op 17-6-2014,

http://www.geschiedenis24.nl/andere-tijden/afleveringen/2001-2002/De-excessennota.html.

42 hogere militairen waren vrijwel niet aan de orde.111 Er waren veel militairen die zich verraden

voelden en in naam aangetast. Soms ging het om veteranen die zichzelf als slachtoffer van ‘het systeem’ zagen, benadeeld door de kortzichtigheid van politieke leiders.112 Anderen vroegen

aandacht voor de omstandigheden waaronder de Nederlandse militairen strijd hadden moeten voeren, die zodanig waren dat het plegen van oorlogsmisdaden in veel gevallen onontkoombaar was geweest. Ondanks het feit dat de beerput nu geopend was bleven veel veteranen die oorlogsgeweld hadden gebruikt zich in stilte verschuilen achter hun schuld- en schaamtegevoelens. Voor sommigen was het een manier om psychisch leed voor henzelf en anderen te verzachten.113 Dat het debat over

Nederlands oorlogsgeweld met het verhaal van Hueting openbaar was geworden, had dus niet per definitie een ‘collectieve reiniging’ tot gevolg.

Volgens Scagliola was het door de context van guerrillaoorlogvoering en de spanning die deze voor militairen met zich mee bracht lastig om vast te stellen of Nederlandse soldaten inderdaad als ‘slachtoffers van het systeem’ gezien moesten worden of toch als ‘daders’; vertegenwoordigers van een onderdrukkende macht.114 Doordat het om een guerrillaoorlog ging was het vaak onduidelijk

wie de vijand precies was, en waren diens doelen en middelen vaak intimiderend. Het idee van de Indonesische guerrillastrijders was om de vijand angst aan te jagen, deze uit te putten en te

desoriënteren door middel van kortstondige, onverwachte aanvallen.115 Het had dus alles met deze

onconventionele manier van oorlog voeren van doen dat de ervaringen onder soldaten zo uiteenliepen en dus ook de manier waarop ze later betekenis gaven aan hun diensttijd. Door de verscheidenheid aan ervaringen verschilde ook de reacties op Hueting enorm.

Het interview met Hueting leidde er wel toe dat de Nederlandse regering het Nederlandse oorlogsgeweld niet langer kon negeren en zich genoodzaakt voelde er een onderzoek over in te stellen. De uitkomst van dat onderzoek – gebaseerd op archiefonderzoek - leidde in 1969 tot de totstandkoming van een ‘officieel’, nationaal vertoog in de vorm van de Excessennota. ‘Excessen’ waren volgens het onderzoek incidenteel voorgekomen en hadden slechts plaats gevonden door individuen die hun zelfbeheersing hadden verloren. Zowel een meerderheid binnen de regering als de publieke opinie namen de uitkomsten van het onderzoek voor lief. Archiefonderzoek had namelijk aangetoond dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct had gedragen. Dat onderzoekers

111 Scagliola, Last van de oorlog, 296.

112 Stef Scagliola, ‘The silences and myths of a “dirty war”: coming to terms with the Dutch-Indonesian

decolonisation war (1945-1949)’ in European Review of History, 2007, Vol.14(2) 235-262, aldaar 248.

113 Scagliola, Last van de oorlog, 314 en 317.

114 Scagliola, ‘The silences and myths of a “dirty war”’, 241 en 245. 115 Ibidem.

43 tot dit inzicht waren gekomen was niet verwonderlijk omdat men alleen had verzameld wat ooit gerapporteerd was en wat in veel gevallen ook had geleid tot behandeling door een krijgsraad.116

Naar andere vormen van documentatie - zoals bijvoorbeeld mediaberichtgeving uit de tijd - werd niet gezocht. De militaire censuur van destijds werkte via overheidskanalen dus door op de beeldvorming van de oorlog vanaf het einde van de jaren zestig. De Excessennota was daarmee in feite een

voorzetting van de overheidsvoorlichting van tijdens de inzet.

Doordat in het onderzoek over ‘excessen’ werd gesproken in plaats van ‘oorlogsmisdaden’ ontkende de regering dat het oorlogsgeweld structureel onderdeel was van een politiek of militair beleid, aldus Scagliola.117 Het gegeven dat de overheid in die zin geen verantwoordelijkheid op zich

nam voor de Nederlandse oorlogsmisdaden beïnvloedde volgens Scagliola de manier waarop veteranen betekenis gaven aan hun diensttijd in Indonesië. Met de uitkomsten van het onderzoek werd het eigen handelen gelegitimeerd en bleef het rechtsgevoel van veteranen onaangetast, hoewel velen zich wel onverdiend aan de schandpaal genageld voelden. Veel veteranen bleven door de uitkomst van het onderzoek vasthouden aan het idee dat de militaire missie waaraan ze hadden bijgedragen de beste intenties had gehad en goede dingen teweeg had gebracht, zoals bevoordeeld de verbetering van het welzijn van de Indonesische bevolking.

Twee Indië veteranen die echter ook de keerzijde van de medaille wilden laten zien - aangemoedigd door de onthulling van Hueting – waren de socioloog Jacques van Doorn en zijn voormalige legerkompaan Wim Hendrix. Volgens de auteurs was het jarenlang zwijgen over het Nederlands oorlogsgeweld de verantwoordelijkheid van politieke en militaire leiders. ‘Militairen werden nooit gehoord’, aldus Van Doorn en Hendrix. Beiden veteranen waren tijdens de koloniale oorlog als dienstplichtige in Indië gestationeerd; Van Doorn op ‘Bureau Operatiën’ waar alles wat gebeurde werd beschreven en samengevat en Hendrix in het veld. Aan de hand van eigen dagboeken en zelf bijgehouden verslagen van het Nederlandse militaire optreden destijds publiceerden zij in 1970 het boek ‘Ontsporing van geweld : over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict’ om vat te krijgen op het Nederlandse oorlogsgeweld dat zij zowel als participant als observator hadden meegemaakt. In het boek vindt dan ook een uitgebreide opsomming van Nederlandse wandaden plaats, zonder dat de auteurs een moreel oordeel vellen.118 ‘Ontsporing van geweld’ heeft meerdere

keren een herdruk gehad, waarvan de laatste in 2013. Het werk vormt tot op heden een onmisbare

116 De Volkskrant, Jan Bank, ‘De regel of de uitzondering’, 18 februari 1995. 117 Scagliola, ‘The silences and myths of a “dirty war”’, 249.

118 Lidy Nicolasen, ‘Nederlandse oorlogsmisdaden’, Volkskrant.nl, 15/12/12, geraadpleegd op 25/6/2014,

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/3363782/2012/12/15/Nederlandse- oorlogsmisdaden.dhtml.

44 bijdrage over het militaire geweld in Indonesië, hoewel het vooral sociologisch is opgezet en er daardoor geen namen en plaatsen worden genoemd.

Volgens Gerda Jansen Hendriks hadden ook historische documentaires uit de jaren zeventig veel invloed op de manier waarop Nederlanders – en dus ook veteranen – terugkeken op de

dekolonisatieoorlog in Indië. In een artikel uit 2012 schreef zij hoe in deze documentaires – vanwege een gebrek aan ander beeldmateriaal - gebruik werd gemaakt van oude voorlichtingsfilms die werden ingezet om soldaten voor de dienst in Indië te motiveren. Dit beeldmateriaal werd in latere documentaires ingezet zonder dat daar van te voren degelijke bronnenkritiek op was toegepast. Een voorbeeld hiervan is de documentaire ‘Indonesia Merderka of: Hoe de erfenis van Jan Pieterszoon Coen voorgoed verloren ging en de republiek haar onafhankelijkheid verkreeg’ uit 1976. Doordat de meeste van dit soort documentaires voor televisie bedoeld waren, bereikten zij een breek publiek. In die zin werkten voorlichtingsfilms van toen nog decennia lang door in de manier waarop zowel burgers als veteranen terugkeken op de dekolonisatiestrijd in Indië, aldus Hendriks. 119

Zoals ik in hoofdstuk één al aangaf waren de voorlichtingsfilms er op gericht de Nederlandse soldaten zoveel mogelijk als ‘brengers van recht en veiligheid’ af te beelden waardoor beelden van gevechtshandelingen of andere vormen van agressie zoveel mogelijk werden vermeden. Zo werd ‘aangetoond’ dat Nederlandse militairen aanwezig waren om orde en vrede te creëren ten behoeve van de Indonesische bevolking en hoe zij in dat kader strijd voerde tegen voormalige 'collaborateurs' van de Japanners, die ook wel werden aangeduid als 'terroristen' of 'extremisten'.Er werd in

dergelijke films nooit gesproken van een ‘oorlog’. In plaats daarvan had men het over een ‘interne aangelegenheid’ en waar men in actie kwam over ‘politionele acties’. Doordat dit soort films werden ‘hergebruikt’ in latere historische documentaires bleef een dergelijke terminologie nog lang

gangbaar. 120 ‘Politionele acties’ is bijvoorbeeld nog steeds een gebruikelijk term. Daarmee zou je

kunnen stellen dat de publieke ontkenning van een oorlog in stand blijft, zo ook de notie dat Nederlandse militairen geen oorlogsmisdaden zouden hebben begaan. Het zou puur het bestrijden van binnenlandse onrust hebben betroffen. De illusie van Nederlands’ hoge morele standaard houdt door deze terminologie aan.