• No results found

3. Herinneringen van veteranen over hun dienstperiode in Indië

3.3. Bewustwordingsproces onder veteranen als collectief

In 1987 zorgde het werk over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van historicus Lou de Jong voor veel controverse toen een concepttekst van een hoofdstuk over de

119 Gerda Jansen Hendriks, ‘”Not a colonial war’”, 403 en 413. 120 Ibidem, 406.

45 Nederlandse oorlogsmisdrijven naar de pers was uitgelekt. De Jong had van oudsher een gematigd linkse politieke signatuur en was tijdens de onafhankelijkheidsoorlog een voorstander geweest van de erkenning van de Republiek Indonesia. In het hoofdstuk over het Nederlandse oorlogsgeweld in Indonesië nam hij dan ook duidelijke stelling in tegen de oorlogsmisdrijven. Door het gebruik van het woord ‘oorlogsmisdrijf’ ging hij bovendien in tegen de gangbare terminologie. De concepttekst van De Jong kreeg zowel van gekwetste Indië-veteranen als De Jongs begeleidingscommissie veel kritiek te verduren. In de definitieve versie zag De Jong zich uiteindelijk genoodzaakt van koers te

veranderen. Zo verving hij de term ‘oorlogsmisdrijven’ door ‘excessen’ en koos hij voor een meer begripvolle houding ten aanzien van veteranen.121

Het uitgelekte concepthoofdstuk van De Jong werkte volgens Scagliola als katalysator in zoverre dat veel Indië-veteranen de noodzaak voelden om zich te verzetten tegen de negatieve beeldvorming over hun inzet. Vanaf de late jaren tachtig ontstond er dan ook een proces van bewustwording waarbij de vraag om ‘erkenning’ centraal stond. Er ontstond een zogenaamde slachtoffercultuur waarin veteranen zich presenteerden als gedupeerden van een fout beleid. Ze vroegen, net als diverse groepen slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, om erkenning van het doorstane leed. Hoewel de oorlogservaringen onder veteranen sterk uiteenliepen zorgde het stigma van ‘oorlogsmisdadiger’ ervoor dat de gelederen werden gesloten. Mede deze roep om erkenning en waardering zorgde in 1989 voor de oprichting van de ‘Stichting Veteranen Platform’ waarin

verschillende veteranenorganisaties vertegenwoordigd waren. Vanuit dat initiatief werden er onder andere monumenten en herdenkingen opgericht.122

Ook op papier kwamen veteranen in actie. De mislukte poging tot beïnvloeding van het regeringsstandpunt van De Jong werd gevolgd door een nieuwe stroom aan herinneringen van veteranen. Langzaam maar zeker creëerden zij hun eigen geschiedschrijving in de vorm van memoires. De manier waarop veteranen betekenis gaven aan hun diensttijd liep sterk uiteen. Sommigen kwamen uit voor het geweld dat ze hadden gepleegd, maar zochten erkenning voor het gegeven dat zij slachtoffer waren geweest van een fout beleid die hen had gedwongen om te vechten tegen mensen die streden voor hun vrijheid. Anderen wilden juist geëerd worden voor hun positieve bijdrage aan bijvoorbeeld het welzijn van de lokale bevolking.123 Zij zochten in die zin

erkenning voor hun prestaties.

121Biografie de Jong en Scagliola, Last van de oorlog, 221-235 en 239.

122 Ibidem, 256 en 355. 123 Ibidem, 357.

46 Ondanks de zogenaamde democratisering van de geschiedschrijving – de opkomst van de herinneringsliteratuur ‘van onderop’ - zijn de verhalen over Nederlandse oorlogsmisdaden volgens Scagliola nog steeds schaars. Daardoor blijft het beeld van de Indiëveteraan als slachtoffer de bovenhand voeren. De manier waarop de dekolonisatieoorlog wordt herinnerd blijft om die reden problematisch. In dat proces zal weinig verandering komen zolang de Nederlandse overheid geen gedegen onderzoek laat verrichten naar haar oorlogsverleden, aldus Scagliola.124 Het gegeven dat de

regering een voorstel voor een nieuw, breed opgezet onderzoek in 2013 heeft geweigerd laat volgens de historica zien dat er nog steeds een taboe op het onderwerp heerst. De ‘politieke herinnering' blijft de manier waarop veteranen terugkijken op hun missie in die zin beïnvloeden, aldus Scagliola.125

De toespraak van de voormalige Minister van Defensie Hans Hillen tijdens de 25e

Indiëherdenking in Roermond op 1 september 2012 lijkt een goed voorbeeld van voortgaande beïnvloeding van het veteranengeheugen door de overheid. In zijn toespraak liet Hillen weten geen voorstander te zijn van een onderzoek:

Nederland zocht en zoekt met zichzelf in het reine te komen door extra kritisch naar zijn eigen rol te kijken. De vraag is of dat helpt. Voor u weegt die herinnering nog zwaarder, omdat u amper erkenning kreeg voor de vele en moedige inspanningen die u en uw gesneuvelde kameraden hebben verricht. De opgestoken duim die u verdiende, werd zo vaak een neergetrokken mondhoek.’126

Na bevraging van verschillende veteranen tijdens dezelfde Indiëherdenking in Roermond door het veteranenblad ‘Checkpoint’ bleek inderdaad dat de veteranen die op de herdenking aanwezig waren het onderwerp Indië over het algemeen liever meden. Meerdere veteranen lieten blijken dat zij het kabinetsbesluit om geen onderzoek te verrichten naar het militaire optreden van Nederland in voormalig Nederlands-Indië steunde. ‘Niet doen. Je moet geen oude wonden openrijten’ was volgens het veteranenblad de algemene visie op een allesomvattend onderzoek naar de gebeurtenissen in Indië.127 Zo’n uitspraak lijkt de opvatting van Scagliola dat herinneringen over de oorlog in voormalig

Nederlands-Indië nog steeds problematisch zijn te bevestigen.

Of het ‘stilzwijgen’ echter slechts in stand wordt gehouden door de overheid valt te betwijfelen. Het klopt dat de regering een bepaald beeld van haar veteranen schept door niet over

124 Scagliola, ‘The silences and myths of a “dirty war”’, 241 en 245. 125 Ibidem, 243.

126 Janke Rozemuller, ‘Kroonprins aanwezig bij 25e herdenking Nationaal Indië-monument Roermond’, Checkpoint. Maandblad voor Veteranen, oktober 2012, nr. 8.

47 ‘oorlogsmisdaden’ te spreken. Andersom verwachten veteranen ook belangenbehartiging van de overheid zodra de gewenste beeldvorming in het gedrang komt, zoals blijkt uit de algemene visie onder veteranen tijdens de Indiëherdenking in Roermond.128 Veteranen oefenen dus zelf ook invloed

uit op de beeldvorming over de koloniale oorlog en beschouwen zichzelf in zekere zin ook als ‘eigenaar’ van het discours.