• No results found

3. EEN HEDENDAAGSE PUBLIEKE FILOSOFIE

3.10 De wetten als publieke filosofie

In haar debuutroman De wetten is reeds te zien waarom de literatuur van Palmen als een goede en eerlijke manier van publieke filosofie gelezen kan worden. In het boek wordt een vrouwelijke protagonist op het toneel gebracht die door interactie met diverse mannen haar leven en

35

persoonlijkheid vormgeeft. Het is bij uitstek een verhaal dat zich richt op het persoonlijke in de lezer. Doordat haar hoofdpersonage Marie Deniet zichzelf als mens en vrouw uitvindt, haar

onafhankelijkheid en relaties tot anderen onderzoekt, en geconfronteerd wordt met waarheden en ficties in het leven, weet Palmen een situatie te creëren waarin de lezer de mogelijkheid wordt geboden om zich in het persoonlijke te herkennen. Ik meen dat de herkenning positief is, zolang deze de

eenzaamheid in de lezer oproept, waar middels hij zich in zichzelf kan terugtrekken in een poging zichzelf te realiseren. De herkenning, zoals die plaatsvindt wanneer het persoonlijke van de lezer zich herkent met en verbindt aan het persoonlijke van de protagonist, is iets wat de originele

romanschrijver te allen tijde wil vermijden. Deze vorm leidt niet tot eenzame herkenning, maar laat de lezer samen met de hoofdpersoon zwelgen in de opgeroepen emotie, waardoor de lezer het

tegenovergestelde van zelfontwikkeling bereikt, namelijk het opschorten van de eenzaamheid door zich te verbinden met een ander in een soortgelijke situatie. In De wetten wordt de lezer handvatten geboden om alleen te durven zijn, om de groep te vermijden en om zich te verbinden aan de eigen persoonlijkheid.

Elk hoofdstuk, met uitzondering van het laatste, is gewijd aan een mannelijk personage waartoe de hoofdpersoon in verhouding staat. In het eerste hoofdstuk laat Palmen middels het personage van de astroloog zien hoe de filosofie ons kan helpen om een manier van leven te kiezen. Waar de astroloog volgens Marie Deniet waarde aan zijn leven toekent door middel van de wereld buiten hem, kan Deniet zelf niet anders dan betekenis toekennen aan haar leven door middel van haar eigen persoon, die zich in eenzaamheid ontwikkelt. ‘Het leven had mij nodig. Zonder mij bleef het nergens.’, besluit ze het eerste hoofdstuk.87 Naast dat Palmen hier het belang van de eenzaamheid

toont, laat ze ook zien waar het mis kan gaan. Als Marie tijdens een van de colleges van een professor die ze adoreert zegt: ‘Soms denk ik dat hij het over ons heeft.’, zien we de valkuil waarin zij stapt.88

Het is niet het persoonlijke waarop Marie zich hier richt, maar dat wat privé is, dat waar de mens verre van dient te blijven. Zoals de obsessieve fan van zijn idool denkt dat hij de liedjes speciaal voor hem geschreven heeft, zo denkt Deniet dat de woorden van haar professor speciaal voor haar bedoeld zijn. Ze verwart publiek met privé en denkt dat ze middels zijn publieke voorkomen dichterbij de privésfeer van haar professor komt. Ze wil de eenzaamheid van de verbeelding opheffen, en verlangt naar het werkelijkheid worden van de gedachte.89 Het is een verlangen dat nooit werkelijkheid kan worden,

omdat de persoonlijke figuur die zij alleen publiekelijk ziet niet bestaat.

Daarbij leert filosofiestudente Marie Deniet niet alleen over het leven in het algemeen, maar heeft Palmen de literatuur voor haar als onderzoeksobject genomen. Het schrijven van fictie over fictie en het onderzoeken van filosofische thema’s aan de hand van een hoofdpersoon die filosofie studeert, is wat Palmen als romanschrijver origineel maakt. Zij weet thema’s als fictie, waarheid en wet toegankelijk te maken voor een groot publiek, dat daardoor in staat is om zich op een, voor de leek, begrijpelijk niveau tot de filosofie te verhouden, vragen te stellen en zelfonderzoek te doen. Als Palmen een professor in de filosofie beschrijft die na zijn aanstelling nooit meer een letter op papier heeft gezet, doet dit direct denken aan wat zij over Socrates schreef.90 De professor zal angst hebben

om geciteerd te worden, fout geïnterpreteerd te worden, en zijn woorden uit handen te geven aan anderen die er vervolgens betekenis aan toekennen. De filosoof is zich er, net als Socrates, niet van bewust dat hij het schrijven juist nodig heeft om zich te kunnen representeren, en dat betekenis altijd door anderen zal worden toegekend. Deniets vriend verzet zich tegen het worden opgenomen in andermans verhaal, wil de waarheid verkondigen, zoals die in de werkelijkheid plaatsvindt. ‘Daar zijn verhalen ook niet voor bestemd, om te kloppen met de werkelijkheid.’ antwoordt ze. ‘Je bent als Socrates, jij weigert een personage te zijn in het verhaal van iemand anders. Jij weigert te ontvangen, omdat je denkt dat je helemaal op jezelf iemand kunt zijn, volkomen los van anderen.’91 Niemand

heeft louter een eigen verhaal, en al helemaal niemand heeft de uiteindelijke waarheid in pacht. De zoektocht van een jonge vrouw als Marie Deniet, die middels Sartriaanse thema’s als de eigen

36

identiteit en de identiteit die we opgelegd krijgen als we bekeken worden door de ogen van anderen, duidelijkheid over haar eigen bestaan probeert te verkrijgen, zorgt ervoor dat ook de niet-filosoof zich aangesproken zal voelen. Het verhaal zal voor velen herkenbaar zal zijn, en kan een nieuw licht werpen op de persoonlijke situatie, een eigenschap die de publieke filosofie verlangt te hebben.

De lezer moet uiteindelijk op zoek naar dat wat Marie Deniet verlangt. Zij denkt telkens een andere identiteit te kunnen aannemen en zo te kunnen leven als personage binnen een verhaal. Ze speelt een spel met de mannen om zich heen, houdt afstanden gedraagt zich als personage. Als ze merkt dat het contact op afstand met de professor die ze zo adoreert begint te vervelen, besluit ze een letterlijke stap te nemen en hem te naderen. ‘Mijn nabijheid was een regelrechte moord op het

vrouwelijke personage.’, zegt Deniet.92 Zo dichtbij was ze te levend, te echt. Het boek besluit met een

reeks brieven van Deniet, waarin zij worstelt met het probleem van betekenistoekenning. Ze realiseert dat ze in afzonderlijkheid geen betekenis heeft, dat ze anderen nodig heeft om betekenis te

verkrijgen.93 Wie is het zelf als het een geconstrueerd verhaal is? Is er dan zoiets als een authentiek

zelf, of is het louter artificieel? Zoals we gezien hebben, zijn het de verhalen waar Palmen zich in haar filosofie op richt: in werkelijkheid leven wij allen in ficties, in lijnen die we zelf gecreëerd hebben. Deniet verlangt al die tijd naar het kunnen afsluiten van de opschorting, waarin zij door anderen iemand was geworden: een dochter, een zus, een student, maar achterwege liet om zelf iemand te zijn.94 Palmen geeft de lezer hier de mogelijkheid om praktische invloed op het eigen leven uit te

oefenen; de roman is een verhaal over identiteit, de lezer is een heel boek lang voorbereid, en uiteindelijk krijgt hij, net als Marie Deniet, de kans om zich de opschorting van zijn eigen leven te realiseren. Palmen doet hier wat de publieke filosofie veronderstelt, namelijk het naar voren brengen van de eigen, persoonlijke filosofie, en deze begrijpelijk maken voor de niet-filosoof, terwijl zij tegelijkertijd de mogelijkheid tot praktische invloed biedt.

Er wordt in deze scriptie als voorwaarde aan de publieke filosofie gesteld dat zij een praktische invloed heeft en dat de filosoof in kwestie zijn eigen gedachtegoed verkondigt; met De

wetten voldoet Palmen aan deze criteria. Het werd al duidelijk dat het volgens haar de fictie is

waarmee de mens betekenis aan de werkelijkheid schenkt. Deniet ageert in het boek tegen de filosofen aan de universiteit, die geen eigen gedachtegoed creëren, maar ‘die het oeuvre van een filosoof uit het buitenland tot in de voetnoten beheersten en er vooral in uitblonken met andere woorden na te

vertellen wat door de filosoof zelf in veel fraaier proza op papier was gezet.’95Het ontwikkelen van

een eigen verhaal, zowel in de fictie als in de werkelijkheid, is daarom van ongekend belang.