• No results found

De Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen

De gebruikstabel bestaat uit een intermediair, een primair en een finaal luik. Het intermediaire deel omvat het gebruik van producten door de verschillende bedrijfstakken om hun output te realiseren. Het primaire luik betreft de bruto toegevoegde waarde. Het luik omtrent de finale vraag omvat de consumptieve vraag door de huishoudens, door de instellingen zonder winst-oogmerk ten behoeve van de huishoudens, en door de overheid, de investeringen door de overheid en de bedrijven, en ten slotte de uitvoer. Dit wordt geïllustreerd in figuur 4.

14 Het gaat hier om de uitvoer van de EU-15, de 15 lidstaten die in 2003 deel uitmaakten van de Europese Unie.

Figuur 4 : De Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen

a. Het intermediair verbruik (P.2)

Het totaal intermediair verbruik per bedrijfstak kan gewoon berekend worden door de identi-teit P.2 = P.1 – B.1g toe te passen. P.1 werd berekend voor de Vlaamse aanbodtabel en B1.g per bedrijfstak is reeds volledig regionaal verdeeld in de RR.

De productindeling van het intermediair verbruik per bedrijfstak is verondersteld in alle gewes-ten gelijk te zijn aan dit van de overeenstemmende nationale bedrijfstak.

b. Het finaal verbruik

De consumptieve bestedingen van de huishoudens (P.31/S.14)

De handleiding van Eurostat over de regionale rekening van de huishoudens voorziet in regio-nale private consumptie, meer bepaald de consumptieve bestedingen (P.3) in de rekening van de besteding van het beschikbaar inkomen van de huishoudens (Eurostat, 1996b). In België zijn de regionale rekeningen van de huishoudens voorlopig evenwel beperkt tot de minimumvereis-ten, met name de rekeningen voor de bestemming van de primaire inkomens en de secundaire inkomensverdeling.

De consumptieve bestedingen van de huishoudens zijn dan ook in 2 stappen geregionaliseerd.

Het nationale totaal is eerst over de vier regio’s verdeeld aan de hand van het netto beschikbaar inkomen van de huishoudens per regio (B.6N) gegeven in de RR (inkomensrekening van de huishoudens, secundaire inkomensverdelingsrekening).

Daarna is voor de productindeling per gewest gebruik gemaakt van het regionale luik van het Huishoudbudgetonderzoek (HBO) 2003 van de ADSEI15. Hierin worden gemiddelde jaarlijkse uitgaven per huishouden (het “gemiddelde” gezin) in iedere regio geschat aan de hand van een steekproef.

De rubrieken van het HBO zijn een verdere indeling van de COICOP16. De meeste HBO-rubrieken kunnen aan één AGT-product gekoppeld worden. Een aantal HBO-rubrieken zijn weggela-ten omdat ze niet behoren tot de consumptieve bestedingen van de huishoudens (bvb. niet-productgebonden belastingen). De rubrieken die overeenstemmen met meerdere AGT-producten zijn opgesplitst aan de hand van een conversietabel COICOP – AGT-AGT-producten voor 2003 die door de NBB werd geleverd. De COICOP-rubrieken in deze tabel zijn evenwel zeer geaggregeerd, zodat de opsplitsing een eerder ruwe benadering is.

Na deze opsplitsing zijn alle rubrieken samengevoegd per AGT-product. Op deze wijze is een indeling van P.31/S.14 per regio bekomen. Deze indeling is toegepast op de geschatte totalen per regio. Vervolgens is de RAS-methode17 toegepast om overeenstemming te bekomen met de nationale totalen per AGT-product.

Op basis van het regionale luik van het HBO blijken er duidelijk verschillende consumptiepa-tronen te bestaan tussen de gewesten. Zo is het aandeel van diensten in het Brussels Hoofdste-delijk Gewest opmerkelijk hoger dan in de andere 2 gewesten.

De consumptieve bestedingen van de overheid (P.3/S.13)

Er zijn 2 soorten consumptieve bestedingen van de overheid (in de file met de resultaten is dit onderscheid bewaard):

– de Individuele consumptieve bestedingen van de overheid (P.31/S.13). Dit zijn uitgaven van de overheidssector voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van de individuele behoeften van de gemeenschap (in dit geval huishoudens).

Hieronder vallen zowel goederen en diensten aangekocht door de overheid die vervolgens aan de huishoudens worden verstrekt (D.631), als goederen en diensten die geproduceerd worden door de overheid (D.632).

– de Collectieve consumptieve bestedingen van de overheid (P.32). Dit zijn uitgaven van de overheidssector voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse be-vrediging van de collectieve behoeften van de gemeenschap (gelijktijdig verstrekt aan de ge-hele of een deel van de samenleving). In de praktijk betreft het enkel diensten geproduceerd door de overheid.

15 De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie.

16 Classification of individual consumption according to purpose.

17 De RAS-methode is een wiskundige procedure om een matrix te schatten waarvan men wel de randtotalen maar niet de individuele elementen kent. Men maakt een initiële schatting van deze matrix (waarvan de randtotalen ver-schillen van de doelwaarden). De RAS methode berekent door middel van een iteratieve procedure de biproportio-nele matrix (proportioneel volgens de rijen en volgens de kolommen) die het dichtst bij de initiële matrix ligt (en ui-teraard aan de randtotalen voldoet). Voorwaarde is wel dat de matrices geen negatieve elementen bevatten.

De consumptieve bestedingen van de Gemeenschappen en Gewesten (P.3/S.1312) zijn op een bijzondere manier behandeld. In de rekeningen van de overheid (INR, 2006b) zijn de aggrega-ten enkel gepubliceerd (en berekend) voor het totaal van alle deelstaatoverheden samen. Euro-stat heeft een handleiding gepubliceerd over de regionalisering van de overheidsrekeningen (Eurostat, 2000), maar momenteel is dit geen verplichting. Wij hebben een poging ondernomen om de overheidsbestedingen te schatten per afzonderlijke deelstaatoverheid (Avonds, 2007c):

– Waals Gewest

– Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Vlaamse Gemeenschap

– Franse Gemeenschap – Duitstalige Gemeenschap

– Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie – Franse Gemeenschapscommissie

– Vlaamse Gemeenschapscommissie

De berekeningen zijn gemaakt aan de hand van het detail van de berekeningen van de rekening van de Gemeenschappen en Gewesten. Vertrekkende van de gegevens die dienen om de output (P.1) te berekenen, hebben we alle tussenstappen berekend die leiden tot de overheidsbestedin-gen. De basisgegevens zijn ingedeeld per deelstaatoverheid en per (producerende) AGT-bedrijfstak. Deze voldoen niet aan de definities van het ESR 95. Hierop worden correcties toe-gepast die niet zijn berekend voor iedere deelstaatoverheid afzonderlijk maar enkel op geza-menlijk niveau. We hebben deze correcties verder ingedeeld aan de hand van verdeelsleutels die we hoofdzakelijk hebben gevonden in het jaarverslag van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole.

In eerste instantie is de output (P.1) berekend voor iedere combinatie AGT-bedrijfstak - deel-staatoverheid.

Vervolgens zijn de volgende componenten van de output berekend, eveneens voor alle combi-naties AGT-bedrijfstak – deelstaatoverheid:

– P.11 Marktoutput (afgezet op de markt)

– P.12 Output voor eigen finaal gebruik (in de praktijk bruto-investeringen in vaste activa) – P.131 Betalingen voor overige niet-markt output. Het betreft hier diensten die naar hun aard

niet-markt diensten zijn maar die zoals gezegd toch verkocht worden.

De “echte” overige niet-markt output (P.132) per combinatie AGT-bedrijfstak - deelstaatover-heid is als saldo bekomen. Deze is vervolgens opgedeeld in D.632 Sociale overdrachten van in-dividuele niet-marktgoederen en –diensten en P.32, steeds per combinatie AGT-bedrijfstak – deelstaatoverheid. De waarden per bedrijfstak zijn vervolgens verder ingedeeld per AGT-product aan hand van de basisgegevens en een vergelijking met de nationale AGT. De totale sociale uitkeringen in natura (D.631) per deelstaatoverheid zijn te vinden in de basisgegevens.

We hebben ze enkel verder moeten indelen volgens AGT-product. Op deze manier hebben we P.31 en P.32 voor iedere deelstaatoverheid per AGT-product geschat.

Voor de gebruikstabel van het Vlaamse Gewest zijn de consumptieve bestedingen van de Vlaamse Gemeenschap van belang. Van de consumptieve bestedingen van de Vlaamse meenschap kan men aannemen dat ze verbruikt worden in het Brusselse en het Vlaamse Ge-west18. Hoe de consumptieve bestedingen van de Vlaamse gemeenschap zijn verdeeld over de twee regio’s hangt af van het feit of het over individuele of collectieve consumptieve bestedin-gen gaat, en welk AGT-product wordt beschouwd. We willen eerst nog wel herhalen dat we ons hier niet afvragen waar deze diensten geproduceerd worden (dit is al bepaald in de RR) maar waar ze verbruikt worden.

Laten we nu eerst de individuele consumptieve bestedingen (P.31) beschouwen. De diensten van openbaar onderwijs zijn verdeeld aan de hand van de regionale indeling van het aantal leerlingen (Eding, Nijmejer, de Vet, Oosterhaven, 1998) in het Gemeenschaps- en Vrij onderwijs, te vinden op de websites van de Vlaamse Gemeenschap. Alle overige goederen en diensten zijn verdeeld volgens bevolkingscijfers, waarbij we een delicate raming van het aantal Nederlands-taligen in Brussel hebben moeten maken.

Laten we nu kijken naar de collectieve consumptieve bestedingen (P.32/S.1312). De administra-tieve diensten zijn verdeeld zoals bij de individuele consumpadministra-tieve bestedingen. De overige pro-ducten zijn bijzondere gevallen:

– openbaar vervoer, diensten ter ondersteuning van vervoer, afvalwater- en afvalverzameling en –verwerking zijn duidelijk gewestelijke materies waarvan het verbruik volledig aan het Vlaamse Gewest is toegewezen.

– Bij wetenschappelijk onderzoek en diensten van de openbare omroep zijn we ervan uitge-gaan dat deze diensten collectief aan het ganse land ter beschikking worden gesteld, en heb-ben we het verbruik gewoon proportioneel verdeeld over de drie regio’s aan de hand van de bevolkingscijfers19.

De consumptieve bestedingen van de overige overheden (Federale Overheid, Lagere Overheid, Wettelijke Sociale Verzekeringsinstellingen) zijn proportioneel verdeeld volgens de regionale bevolking met uitzondering van de diensten van openbaar onderwijs waarvan het verbruik verdeeld is volgens de regionale indeling van het aantal leerlingen in de andere netten dan het Gemeenschaps- en Vrij onderwijs (provinciaal, gemeentelijk, …)20.

18 Een probleem is dat geen onderscheid meer te vinden is tussen de totale productie en verbruik van gewestelijke diensten enerzijds (enkel verbruik in het Vlaamse Gewest) en gemeenschapsdiensten anderzijds (verbruik in het Brusselse en Vlaamse Gewest) omdat er maar één Vlaamse administratie is.

19 Dit betekent dat eveneens een gedeelte van de productie van deze diensten door de Franse en Duitstalige Gemeen-schap als verbruikt wordt verondersteld binnen het Vlaamse Gewest.

20 De onderwijsdiensten geproduceerd in het Extraregionaal gebied (geschat volgens de indeling van de bruto toege-voegde waarde per regio in de RR) worden verondersteld daar ook verbruikt te worden.

De instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (P.31/S.15)

De consumptieve bestedingen van de instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (P.31/S.15) zijn verdeeld volgens de regionale bevolking.

De investeringen in vaste activa (P.51)

De totale bruto investeringen in vaste activa (P.51) per bedrijfstak zijn regionaal verdeeld in de RR. De opdeling per product is gemaakt door te veronderstellen dat de regionale investeringen per bedrijfstak dezelfde productindeling hebben als de nationale investeringen, gegeven in de nationale kruistabel van de investeringen die ons ter beschikking is gesteld door de NBB.

De nationale gebruikstabel geeft weer in welke producten er wordt geïnvesteerd. In de NR is weergegeven hoeveel de totale investeringen van iedere bedrijfstak bedragen. Deze gegevens vormen de randtotalen van de kruistabel die weergeeft hoeveel iedere bedrijfstak investeert in ieder product.

De veranderingen in voorraden (P.52)

De veranderingen in voorraden (P.52) zijn regionaal ingedeeld aan de hand van de totale regio-nale output per product.

De internationale uitvoer (P.6)

Voor de opdeling van de internationale uitvoer (P.6) is verondersteld dat het aandeel van iedere regio in de nationale uitvoer per product gelijk is aan het aandeel van ieder gewest in de totale nationale productie per product, of met andere woorden dat elke regio per product eenzelfde aandeel van de output uitvoert als nationaal. Er is onderscheid gemaakt tussen de uitvoer naar de Europese Unie (S.21) en naar Derde landen (S.22), volgens de nationale percentages per pro-duct.

Net als voor de invoer van goederen is beslist om de regionale uitvoer van goederen te schatten los van de regionale gegevens van de statistiek buitenlandse handel. De redenen hiervoor wer-den reeds uit de doeken gedaan in het deel met betrekking tot de invoer.

De regionale uitvoer

In de Vlaamse gebruikstabel is een kolom voor de regionale uitvoer bijgevoegd. Deze is schuin gedrukt omdat de regionale uitvoer in deze fase in feite nog niet kan berekend worden, en ze bovendien gewaardeerd is tegen basisprijzen.Wegens het ontbreken van statistieken over de interregionale handel21, waardoor deze laatste niet op een statistische en boekhoudkundige

21 Indien we over regionale handelsstatistieken zouden beschikken, zou een berekening gemaakt kunnen worden van de regionale uitvoer tegen aankoopprijzen. Deze zou dan stap voor stap dienen omgezet te worden in basisprijzen op dezelfde wijze als gebeurd is voor de internationale uitvoer. Dit houdt in dat ingevoerde distributiemarges, die ontstaan wanneer de regionale uitvoer van Vlaanderen bijvoorbeeld verzorgd wordt door Waalse of Brusselse tus-senpersonen, dienen te worden afgezonderd, om vervolgens de overblijvende marges over te hevelen van de goe-deren naar de diensten.

ze volgens de concepten van een gebruikstabel tegen aankoopprijzen kan worden afgeleid, werd ze geschat via een wiskundige methode op het moment dat de Vlaamse gebruikstabel van de Vlaamse output berekend wordt. Dit houdt in dat de regionale uitvoer berekend is volgens de principes van het eindresultaat. Dit betekent dat de distributiemarges op de uitgevoerde goederen deel uitmaken van de diensten en niet van de goederen, zoals voor alle andere ko-lommen in de gebruikstabel tegen aankoopprijzen het geval is. De regionale uitvoer van be-drijfstak 3 is dus in feite te hoog, en die van bebe-drijfstakken 1 en 2 te laag. Als gevolg hiervan is het totaal van het gebruik van de drie producten elk op zich in feite niet het reële totaal tegen aankoopprijzen. Het totale gebruik (de som van de drie producten) is uiteraard wel gewaar-deerd tegen aankoopprijzen. Verder bevat de Vlaamse gebruikstabel van de Vlaamse output vanzelfsprekend enkel Vlaamse productie. Bijgevolg kan de Vlaamse regionale uitvoer geen heruitvoer zijn van internationale of regionale invoer, wat conform is met de concepten van de NR en de RR. Bovendien bevat ze ook enkel Vlaamse marges.

c. De bruto toegevoegde waarde (B.1g)

De bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak is gepubliceerd in de RR. Hieronder wordt uit-eengezet hoe de componenten van de bruto toegevoegde waarde geregionaliseerd werden.

De beloning van werknemers (D.1) is reeds volledig regionaal verdeeld in de RR. Deze cijfers kunnen gewoon overgenomen worden. Voor de niet-productgebonden belastingen (D.29), de niet-productgebonden subsidies (D.39) en het verbruik van vaste activa (K.1)22 zijn voor alle bedrijfstakken de nationale waarden proportioneel verdeeld aan de hand van de regionale bru-to bru-toegevoegde waarde en is het netbru-to exploitatie-overschot (B.2N) berekend als saldo.

Deze werkwijze werd evenwel niet toegepast voor de bedrijfstakken van de niet-marktproducenten (de bedrijfstakken die volledig tot de sectoren S.13 of S.15 behoren). Volgens de regels van het ESR 95 wordt de totale output van deze bedrijfstakken gewaardeerd tegen de totale productiekosten (P.2 + D.1 + K.1 + D.29 – D.39) en is B.2N per definitie nul. Na de opsplit-sing moet B.2N ook per regio nul blijven voor deze bedrijfstakken. Daarom is voor deze speci-fieke bedrijfstakken B.2N steeds manueel op nul gezet en is K.1 als saldo berekend (dit leverde steeds positieve resultaten op).

Het uiteindelijke resultaat voor de Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen is terug te vin-den in tabel 6. Ter vergelijking wordt de nationale gebruikstabel gepresenteerd in tabel 5.

22 Dit zijn de afschrijvingen maar dan volgens “economisch” ESR 95 concept en niet de fiscale afschrijvingen te vinden in de boekhouding van de ondernemingen.

Tabel 5: de nationale gebruikstabel tegen aankoopprijzen (2003, miljoenen euro’s)

1. 2. 3. totaal P.31 P.32 P.5 P.6 totaal, aankoopprijzen

1. 446 7584 647 8677 3628 0 139 2844 15288

2. 3053 121592 48185 172830 69644 0 47527 180300 470300

3. 717 29055 110365 140137 108922 25003 4801 33541 312403

to-taal

4215 158231 159197 321644 182195 25003 52466 216684 797992

B.1 g

2753 60827 182107 245687

P.1 6969 219058 341304 567330

Tabel 6: de Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen (2003, miljoenen euro’s)

1. 2. 3. totaal P.31 P.32 P.5 P.6 regionale uitvoer1 totaal., aankoopprijzen

1. 320 5699 390 6409 2223 0 96 2020 207 10955

2. 2199 82303 28469 112971 42192 0 29931 124273 6644 316010 3. 520 18976 60636 80132 64712 14010 2765 20067 5948 187634 totaal 3039 106979 89495 199512 109126 14010 32792 146359 12799 514599 B.1g 1944 41046 97642 140631

P.1 4982 148025 187137 340144

1 gewaardeerd aan basisprijzen.

In de tabellen werden, omwille van presentatietechnische beperkingen, bepaalde aggregaten samengevoegd tot 1 rij of 1 kolom:

– de individuele consumptieve bestedingen van de huishoudens, de instellingen zonder winstoogmerk en de overheid zijn samengevoegd in kolom P.31.

– de eigenlijke investeringen en voorraadwijzigingen zijn samengeteld in kolom P.5.

– het onderscheid tussen de uitvoer naar de Europese unie en naar derde landen is niet gemaakt, zodat de volledige internationale uitvoer terug te vinden is in kolom P.6.

– de bruto toegevoegde waarde (rij B.1g) is niet verder ingedeeld in haar componenten, met name de beloning van de werknemers (D.1), het saldo van de niet-productgebonden belastingen min de niet-productgebonden subsidies (D.29 - D.39), het verbruik van vaste activa (K.1), en het netto exploitatie-overschot (B.2N).

De nationale gebruikstabel geeft het verbruik weer binnen het Belgische economische gebied en internationale uitvoer van goederen en diensten afkomstig uit nationale productie en uit inter-nationale invoer. Men merkt op de laatste kolom en rij van deze tabellen overeenstemmen met de laatste kolom en rij van de nationale aanbodtabel (tabel 3):

– totaal aanbod per product tegen aankoopprijzen = totaal verbruik per product tegen aan-koopprijzen

– totale output per bedrijfstak= totaal intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) + bruto toegevoegde waarde (tegen aankoopprijzen)

De Vlaamse gebruikstabel geeft het verbruik weer binnen het Vlaamse Gewest (uit nationale productie, internationale en regionale invoer) en de internationale uitvoer van goederen en diensten (uit nationale productie en internationale invoer). De regionale uitvoer is enkel bere-kend tegen basisprijzen. De marges en het saldo van de productgebonden belastingen min de productgebonden subsidies gerelateerd aan de regionale uitvoer zitten vervat in de AGT van de andere regio’s.

2.1.3. De Vlaamse gebruikstabel tegen “basis-, c.i.f.”-prijzen

Als onderdeel van de NR worden de gebruikstabellen enkel berekend tegen aankoopprijzen. De overgang naar basisprijzen is enkel verplicht om de 5 jaar bij de compilatie van de AGT. De na-tionale tabellen betreffende de distributiemarges en het saldo van de productgebonden belas-tingen en subsidies voor 2003 zijn tabellen die berekend zijn voor het EUKLEMS-project (als aanpassingen van de tabellen voor 2000).

De overgang van aankoopprijzen naar “basis-, c.i.f”.-prijzen is gemaakt door de nationale per-centages voor de distributiemarges en het saldo van de productgebonden belastingen min de productgebonden subsidies uit deze tabellen toe te passen op de regionale tabellen tegen aan-koopprijzen.

Er is dus verondersteld dat de indirecte (productgebonden) fiscaliteit23 en het distributiecircuit24 van de goederen hetzelfde is in de drie gewesten. Op deze manier bekomen we een regionale gebruikstabel gewaardeerd tegen “basis-, c.i.f.”-prijzen waar de oorsprong (regionale productie, regionale of internationale invoer) van de verbruikte producten nog steeds niet gekend is.

Tabel 7 en 8 tonen de nationale en de Vlaamse tabel in verband met de productgebonden belas-tingen en subsidies.

De laatste kolom van beide tabellen komt exact overeen met kolom “D.21-D.31” van de over-eenstemmende aanbodtabellen (zie tabellen 3 en 4).

Tabel 7: de nationale tabel betreffende het saldo van productgebonden belastingen en subsi-dies (2003, miljoenen euro’s)

1. 2. 3. totaal P.31 P.32 P.5 P.6 totaal

23 De meeste productgebonden belastingen en subsidies zijn een federale of Europese materie (toepassingsgebied, tarieven, vrijstellingen). De waterheffingen (gedeelte kleinverbruik), de belastingen op kansspelen en wedden-schappen, een deel van de registratierechten, en de belasting op de inverkeerstelling zijn regionaal (in 2000 waren de laatste 2 nog een federale materie). Langs de kant van de productgebonden subsidies zijn enkel de subsidies van OCMW-ziekenhuizen en -rusthuizen een lokale aangelegenheid (de toelagen aan de regionale maatschappijen voor openbaar vervoer worden niet meer beschouwd als subsidies omdat deze ondernemingen nu deel uitmaken van de sector overheid).

24 Handels- en vervoermarges worden enkel berekend op goederen. Het bekomen bedrag wordt in de tabel van de marges met een negatief teken opgenomen bij de dienstensector. Zo zal door het aftrekken van de marges van het gebruik tegen aankoopprijzen, het gebruik van diensten (transport en distributie) tegen basisprijzen verhoogd wor-den, terwijl het gebruik van goederen verlaagd wordt met hetzelfde bedrag.

1. -2 -288 -17 -307 227 0 -2 -31 -113

2. 48 423 3727 4199 12599 0 5212 430 22439

3. 28 321 2794 3143 3151 0 215 136 6645

to-taal

74 456 6505 7035 15977 0 5426 534 28971

Tabel 8: de Vlaamse tabel betreffende het saldo van productgebonden belastingen en subsidies (2003, miljoenen euro’s)

1. 2. 3. totaal P.31 P.32 P.5 P.6 totaal

1. -2 -208 -13 -222 139 0 -2 -22 -107

2. 35 292 2209 2536 7491 0 3365 316 13708

3. 20 225 1363 1608 1965 0 125 39 3738

to-taal

53 309 3560 3923 9595 0 3489 333 17339

Deze laatste tabel geeft de verdeling van het saldo van de productgebonden belastingen en sub-sidies op het verbruik in het Vlaamse Gewest ongeacht de oorsprong (regionale productie , in-ternationale en regionale invoer). De productgebonden belastingen en subsidies op de regionale uitvoer door het Vlaamse Gewest maken deel uit van de tabellen van de andere regio’s. Daar worden deze producten immers verbruikt. De productgebonden belastingen en subsidies op de internationale uitvoer worden wel in de Vlaamse (en de nationale) tabel opgenomen, daar voor de rest van de wereld geen aanbod- en gebruikstabellen gemaakt worden. Mocht dat wel zo

Deze laatste tabel geeft de verdeling van het saldo van de productgebonden belastingen en sub-sidies op het verbruik in het Vlaamse Gewest ongeacht de oorsprong (regionale productie , in-ternationale en regionale invoer). De productgebonden belastingen en subsidies op de regionale uitvoer door het Vlaamse Gewest maken deel uit van de tabellen van de andere regio’s. Daar worden deze producten immers verbruikt. De productgebonden belastingen en subsidies op de internationale uitvoer worden wel in de Vlaamse (en de nationale) tabel opgenomen, daar voor de rest van de wereld geen aanbod- en gebruikstabellen gemaakt worden. Mocht dat wel zo