• No results found

pdf bestandMonetaire input-outputtabellen voor Vlaanderen (534 kB)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "pdf bestandMonetaire input-outputtabellen voor Vlaanderen (534 kB)"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Monetaire input-outputtabellen voor Vlaanderen

Maart 2008

Luc Avonds, la@plan.be en Guy Vandille, gv@plan.be

Abstract - In het kader van het opstellen van een milieu-input-outputmodel voor Vlaanderen heeft het Federaal Planbureau monetaire input-outputtabellen voor Vlaanderen voor het jaar 2003 geconstrueerd. Die zijn afgeleid van de Vlaamse aanbod- en gebruikstabellen, die zelf via top-downmethodes, uitgaande van de regionale rekeningen en de Belgische aanbod- en ge- bruikstabellen, opgesteld werden. Dit rapport legt de methodologie uit die gebruikt is om dit te verwezenlijken.

Jel Classification - R15

Keywords - Regionaal, input-outputtabellen, aanbod- en gebruikstabellen

Acknowledgements - Dit rapport kwam tot stand in opdracht en met de financiële steun van het Vlaamse Gewest (LNE, OVAM, VMM). Verder gaat onze dank ook uit naar Hans De Dyn, Bertrand Jadoul en Monica Maeseele van de Nationale Bank van België voor het verstrekken van de benodigde gegevens en het afbakenen van de confidentialiteitslimieten.

Federaal Planbureau

Economische analyses en vooruitzichten

(2)
(3)

Executive Summary

Environmental policy in the Flemish region is being geared gradually towards the concept of sustainability. This implies that policy makers want to be able to obtain insight in the economic, social, as well as the environmental impact of their decisions over the entire life cycle of Flemish output. In order to obtain such insight appropriate instruments are required. These instruments need to be able to combine data from these different domains while concurrently retaining a sufficient level of detail. For that reason the construction of a Flemish environmental input- output model was ordained by the Flemish government. This model brings together data con- cerning different types of environmental effects (emissions to air, emissions to water, waste,...) with monetary input-output tables. The latter show how the Flemish industries are interlinked, as well as how they are linked to the other Belgian regions and the rest of the world. This report focuses on the construction of the monetary input-output tables for Flanders.

The report starts by showing what exactly is meant by an input-output system. Then we focus on the reasons to opt for the calculation of “industry x industry” tables, based on Flemish sup- ply and use tables. These tables are consistent with the Regional Accounts, which in their turn are consistent with the National Accounts.

The body of the text describes the methodology which was developed to calculate these tables.

This is done step by step, starting from the Flemish supply table at basic prices and the Flemish use table at purchasers’ prices, to finally end up with the Flemish use table of Flemish output at basic prices, and the Flemish use tables of international and regional imports, which are the three tables which will have to be used in order to assess the impact of changes in Flemish final demand on the environmental variables.

In doing so one always needs to keep in mind that the Flemish tables were not constructed bot- tom-up. Due to a lack of data they were primarily calculated by means of top-down methods.

As a consequence the results should not be considered to be official statistics. They were con- structed for a particular purpose, namely the application as part of the Flemish environmental input-output model. The tables could be improved if more regional data were available. More particularly, the availability of regional trade data (international as well as interregional) could make the calculations of the international and interregional relations of Flanders much more precise. The problem to discern the different regional activities of multiregional firms could be solved if the local kind of activity unit instead of the enterprise were to be used as the statistical unit in Belgium.

One also needs to keep in mind that the Flemish supply and use tables, as well as the corre- sponding input-output tables are in current prices. When Flanders wants to update the tables in the future and recalculates emission coefficients per unit of industry output, changes in these coefficients will incorporate both changes in emission technology and changes in prices. This

(4)

does not affect the precision of the input-output calculations, however, conditionally on the use of a set of variables from the same year.

(5)

Inhoudstafel

1. Inleiding ... 1

1.1. Het algemene kader van het project 1

1.2. Wat is een input-outputsysteem ? 1

1.3. Welk soort tabel moet worden opgesteld voor Vlaanderen ? 5

1.4. Dimensies van de af te leveren tabellen 8

1.5. Belangrijke aannames en beperkingen 9

2. Beschrijving van de werkwijze en voorstelling van de resultaten ... 11

2.1. Aanbod- en gebruikstabellen 11

2.1.1. De Vlaamse aanbodtabel tegen basisprijzen 11

2.1.2. De Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen 16

2.1.3. De Vlaamse gebruikstabel tegen “basis-, c.i.f.”-prijzen 24 2.1.4. De Vlaamse gebruikstabel voor de internationale invoer en de nationale output 27 2.1.5. De Vlaamse gebruikstabel voor de regionale output en voor de regionale invoer 30

2.2. Vlaamse input-outputtabellen 34

Bibliografie ... 39

(6)

Lijst van tabellen

Tabel 1: de gehanteerde classificaties in de voorbeelden 9

Tabel 2: output, toegevoegde waarde en intermediair verbruik in de NR, RR, nationale en regionale

AGT (jaar 2003, miljoenen euro’s) 13

Tabel 3: de nationale aanbodtabel (2003, miljoenen euro’s) 15

Tabel 4: de Vlaamse aanbodtabel (2003, miljoenen euro’s) 15

Tabel 5: de nationale gebruikstabel tegen aankoopprijzen (2003, miljoenen euro’s) 23 Tabel 6: de Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen (2003, miljoenen euro’s) 23

Tabel 7: de nationale tabel betreffende het saldo van productgebonden belastingen en subsidies

(2003, miljoenen euro’s) 24

Tabel 8: de Vlaamse tabel betreffende het saldo van productgebonden belastingen en subsidies

(2003, miljoenen euro’s) 25

Tabel 9: de nationale tabel betreffende handels- en vervoersmarges (2003, miljoenen euro’s) 25 Tabel 10: de Vlaamse tabel betreffende handels- en vervoersmarges (2003, miljoenen euro’s) 25 Tabel 11: de nationale gebruikstabel tegen basis-, c.i.f. prijzen (2003, miljoenen euro’s) 26 Tabel 12: de Vlaamse gebruikstabel tegen basis-, c.i.f. prijzen (2003, miljoenen euro’s) 26 Tabel 13: de nationale gebruikstabel voor de invoer (2003, miljoenen euro’s) 28 Tabel 14: de Vlaamse gebruikstabel voor de (internationale) invoer (2003, miljoenen euro’s) 28 Tabel 15: de nationale gebruikstabel voor de binnenlandse output (2003, miljoenen euro’s) 28 Tabel 16: de Vlaamse gebruikstabel voor de binnenlandse output (2003, miljoenen euro’s) 30 Tabel 17: de Vlaamse gebruikstabel van de regionale invoer (2003, miljoenen euro’s) 34 Tabel 18: de Vlaamse gebruikstabel van de regionale output (2003, miljoenen euro’s) 34 Tabel 19: de nationale bedrijfstak x bedrijftak tabel (2003, miljoenen euro’s) 37 Tabel 20: de Vlaamse bedrijfstak x bedrijfstak tabel van de regionale output (2003, miljoenen euro’s)37 Tabel 21: de Vlaamse bedrijfstak x bedrijfstak tabel van de regionale invoer (2003, miljoenen euro’s)37

Lijst van figuren

Figuur 1 : Een regionale monetaire IO-tabel 4

Figuur 2 : samenhang NR/RR, AGT en IOT 7

Figuur 3 : De Vlaamse aanbodtabel 11

Figuur 4 : De Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen 17

Figuur 5 : De Vlaamse gebruikstabel van de Belgische output en de internationale invoer 27 Figuur 6 : De Vlaamse gebruikstabel van de Vlaamse output en de regionale invoer 31

(7)

Lijst van afkortingen

ADSEI : Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie AGT: Aanbod- en GebruiksTabellen

BBP: Bruto Binnenlands Product c.i.f.: cost insurance freight

COICOP: Classification Of Individual COnsumption according to Purpose CPA: Classification of Products by Activity

ESER: Europees Stelsel van Economische Rekeningen

ESR: Europees Systeem van nationale en regionale Rekeningen FPB: Federaal PlanBureau

f.o.b.: free on board

HBO: HuishoudBudgetOnderzoek INR: Instituut voor Nationale Rekeningen IOT: Input-OutputTabellen

KUL: Katholieke Universiteit Leuven

NACE: Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne NR: Nationale Rekeningen

RR: Regionale Rekeningen SLQ: Simple Location Quotient

(8)
(9)

1. Inleiding

In deze inleiding wordt eerst de context geschetst waarin de monetaire input-outputtabellen voor Vlaanderen werden ontwikkeld. Vervolgens wordt uitgelegd wat onder een input- outputsysteem verstaan moet worden. Ten slotte wordt uiteengezet welk soort tabellen voor Vlaanderen dienen opgesteld te worden, en welke dimensie deze tabellen dienen te bezitten.

1.1. Het algemene kader van het project

Het milieubeleid in het Vlaamse Gewest evolueert steeds meer in de richting van een duurzame benadering, waarbij men de effecten van het beleid zowel op ecologisch, economisch als sociaal vlak wil kunnen inschatten gedurende de ganse levenscyclus van de door Vlaanderen geprodu- ceerde output. Dergelijke geïntegreerde aanpak van het beleid vereist instrumenten die het mo- gelijk maken de verschillende domeinen met elkaar te verbinden, terwijl tezelfdertijd een vol- doende mate van detail zichtbaar blijft. Daarom werd door het Vlaamse Gewest beslist tot het opstellen van een milieu-input-outputmodel voor Vlaanderen. In dit model worden gegevens in verband met allerlei milieu-effecten (emissies naar de lucht, emissies naar het water, afval,...) samengebracht met monetaire input-outputtabellen (IO-tabellen of kortweg IOT) die de samen- hang tussen de productie door de verschillende bedrijfstakken in Vlaanderen, alsook hun band met de andere Belgische regio’s en het buitenland, weergeeft. Dit rapport legt uit hoe de mone- taire IO-tabellen voor Vlaanderen opgesteld werden.

1.2. Wat is een input-outputsysteem ?

Een input-outputsysteem beschrijft op gedetailleerde wijze het productieproces van een eco- nomie en de hiermee gepaard gaande goederen- en dienstenstromen en omvat aanbod- en ge- bruikstabellen (AGT) en input-outputtabellen (IOT). AGT koppelen productgroepen aan be- drijfstakken, terwijl IOT symmetrisch zijn en dus productgroepen aan productgroepen, hetzij bedrijfstakken aan bedrijfstakken, koppelen. 1 AGT dienen vooral statistische doeleinden, terwijl IOT eerder gebruikt worden voor analysedoeleinden.

De kolommen en rijen van IOT geven de input- en outputstructuren van de (homogene of hete- rogene) bedrijfstakken weer. Langs de inputzijde (vertikale lezing van de IOT) wordt weerge- geven welke inputs verwerkt worden bij de productie van de output van iedere bedrijfstak. Dit betreft enerzijds intermediaire inputs die aangekocht worden bij andere bedrijfstakken of inge- voerd worden, en anderzijds primaire inputs die tijdens het productieproces in de bedrijfstak

1 IOT kunnen dus zowel opgesteld worden voor een aggregatie van statistisch waargenomen eenheden (onderne- mingen, lokale vestigingen, bedrijfseenheden…, zogenaamde heterogene bedrijfstakken) als voor een aggregatie van analytisch geconstrueerde eenheden (zogenaamde homogene bedrijfstakken, samenvallend met productgroe- pen).

(10)

zelf ontstaan, met name de toegevoegde waarde en sommige belastingen. Langs de outputzijde (horizontale lezing van de IOT) geeft de tabel de bestemming weer van de output van iedere bedrijfstak, met name intermediaire leveringen aan de andere bedrijfstakken en leveringen aan het finaal verbruik (goederen en diensten die niet aangewend worden in het productieproces van andere goederen en diensten en dus dienen voor private en overheidsconsumptie, investe- ringen of uitvoer).

Een traditionele input-outputtabel is niet dynamisch en slaat dus maar op één periode (meestal één jaar). Een nationale of regionale input-outputtabel is gerelateerd met de basis van de natio- nale of regionale rekeningen (aanbod en verbruik van goederen en diensten, productie en in- komensvorming) Alle verdere fases van de nationale boekhouding vallen buiten het kader van een traditionele input-outputtabel.

Door de inputstructuren van de bedrijfstakken uit te drukken als coëfficiënten in termen van hun output kan een input-outputtabel omgezet worden in een eenvoudig lineair model waar- van het resultaat de impact weergeeft van het finaal verbruik van een goed of een dienst op de output van iedere bedrijfstak en vervolgens op zijn bijdrage tot het BBP en tewerkstelling geeft.

Deze impact bestaat niet enkel uit het direct effect dat enkel plaatsvindt in de bedrijfstak die het product levert aan de finale verbruiker, maar omvat ook de indirecte effecten veroorzaakt door de interdependenties tussen verschillende bedrijfstakken (intermediaire leveringen). De ver- houding tussen de totale impact en het direct effect is de zogenaamde input- outputmultiplicator.

De band tussen het input-outputsysteem en de nationale regionale rekeningen wordt in het huidige systeem van nationale en regionale rekeningen, het ESR 1995 (Eurostat, 1996a), niet meer gelegd door de IOT (zoals in het ESER792 het geval was), maar door de AGT. De bedrijfs- takken in de AGT zijn heterogeen, in de zin dat ze een groepering zijn van waargenomen statis- tische eenheden. Aangezien in de Belgische nationale rekeningen de ondernemingen (en niet de vestigingen) fungeren als statistische eenheid, is die heterogeniteit vrij groot. De graad van he- terogeniteit kan worden afgelezen uit de aanbodtabel; die geeft immers de mate weer waarin bedrijfstakken niet enkel hoofdproductie (hun karakteristiek product) maar ook nevenproductie (het karakteristiek product van andere bedrijfstakken) realiseren. De gebruikstabel geeft het intermediair verbruik weer van goederen en diensten door deze bedrijfstakken, alsook hun primaire inputs en hun finaal verbruik.

De transformatie van AGT naar IOT laat toe meer inzicht te krijgen in de volgende drie punten:

– ten eerste, de mate waarin de inputs van de bedrijfstakken verdeeld zijn over hun hoofd- en nevenproducties. Hieraan wordt verholpen door input-outputtabellen gebaseerd op homogene bedrijfstakken (officieel “product x product”-tabellen genoemd) te berekenen.

Deze zijn zodanig (analytisch) geconstrueerd dat de bedrijfstakken maar één type goed of dienst (hun karakteristiek product) voortbrengen. Hun overige productie (nevenproduc-

2 De voorloper van het ESR 95.

(11)

tie) wordt met de bijhorende (geschatte) inputs overgebracht naar de bedrijfstakken waar ze het karakteristieke product van zijn. Men kan aantonen dat enkel “product x product”- tabellen, en dan nog wel enkel diegene die gebaseerd zijn op het principe van product- technologie (ieder product heeft een unieke inputstructuur ongeacht in welke bedrijfstak het als hoofd- of nevenproduct wordt voortgebracht), overeenstemmen met de principes van input-output analyse (Kop Jansen and ten Raa, 1990).

– ten tweede, de mate waarin de output van de heterogene bedrijfstakken verdeeld is over de componenten van het intermediair en finaal gebruik, gegeven per product in de AGT.

Hieraan wordt verholpen door input-outputtabellen gebaseerd op heterogene bedrijfs- takken (officieel “bedrijfstak x bedrijfstak”-tabellen genoemd) te berekenen, gebaseerd op bepaalde veronderstellingen met betrekking tot de verkoopstructuur. De meest gebruikte veronderstelling is deze van een “fixed product sales structure”. Hierbij is het aandeel van iedere (heterogene) bedrijfstak in alle componenten van het intermediair en finaal verbruik van een product gelijk aan het aandeel van deze (heterogene) bedrijfstak in de totale nationale of regionale productie van dit product. Dit soort “bedrijfstak x bedrijfs- tak”-tabellen is heel eenvoudig te berekenen maar is in principe minder geschikt voor in- put-outputanalyse. Hun gebruik ervoor is aanvaardbaar in de mate dat ze als een redelij- ke benadering kunnen beschouwd worden van de “product x product”-tabel gebaseerd op producttechnologie waarvan de compilatie een ingewikkelde zaak is.

– ten derde, het onderscheid tussen gebruik uit nationale en/of regionale invoer en gebruik afkomstig van nationale of regionale productie. Het is noodzakelijk dit onderscheid te maken om impactstudies te kunnen maken. Indirecte effecten in België worden immers enkel veroorzaakt door intermediair verbruik van in België geproduceerde goederen en diensten.

Een ander, door het ESR 95 voorgeschreven, maar niet essentieel kenmerk van de IOT is de an- dere waardering van de stromen dan in de AGT. In de aanbodtabel is de nationale productie gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit is de opbrengstprijs van de producent. Dit betekent ten eerste dat de indirecte belastingen die per eenheid product geïnd worden (BTW, accijnzen, regi- stratierechten, …) en subsidies die per eenheid product worden toegekend uit de prijs verwij- derd worden. Ten tweede betekent dit dat de prijzen van de goederen geen distributiemarges omvatten. Deze worden apart geregistreerd als een productie van de bedrijfstakken van de dis- tributiesector. Het aanbod van invoer wordt geregistreerd tegen een overeenstemmende prijs, de zogenaamde “c.i.f.”3-prijs. Dit is de prijs tot aan de grens van het invoerende land (exclusief invoerbelastingen). In de gebruikstabel zijn alle stromen gewaardeerd tegen aankoopprijzen.

Dit is de prijs betaald door de verbruiker, dus inclusief het saldo van de productgebonden be- lastingen en inclusief de distributiemarges voor de goederen. De hiermee overeenstemmende prijs voor de uitvoer is de “f.o.b.”4-waarde, de prijs aan de grens van het uitvoerende land. In de IOT zijn alle stromen gewaardeerd tegen “basis/c.i.f.”-prijzen. Het saldo van de productgebon- den belastingen en subsidies wordt uit de prijs verwijderd. Het totaal van de productgebonden

3 Cost, insurance, freight.

4 Free on board.

(12)

belastingen en het negatieve totaal van de productgebonden subsidies op het intermediair ver- bruik van iedere bedrijfstak wordt overgebracht naar de primaire inputs. De totale productie- kosten van een bedrijfstak moeten immers onveranderd blijven. Distributiemarges op het ver- bruik van goederen worden getransfereerd naar verbruik geleverd door de bedrijfstakken van de distributiesector.

Een regionale input-outputtabel is het equivalent van een nationale input-outputtabel voor één regio (Avonds, 2006 en 2007a). De kern is een tabel voor het intermediair en finaal verbruik van goederen en diensten geproduceerd en verbruikt binnen de eigen regio. Analoog met wat voor het buitenland gebeurt, worden alle andere regio’s samen als één entiteit behandeld:

– intermediair en finaal verbruik van producten voortgebracht in de andere regio’s worden in één enkele tabel van de regionale invoer samengevoegd zonder onderscheid naar de regio van oorsprong.

– uitvoer naar de andere regio’s wordt in een enkele kolom samengevoegd als onderdeel van de finale vraag zonder onderscheid naar de regio van bestemming en de aard van het ver- bruik (intermediair per bedrijfstak of finaal per categorie) in de invoerende regio’s.

Figuur 1 toont de (vereenvoudigde) structuur van een regionale IO-tabel voor Vlaanderen.

Hierbij zijn de Vlaamse bedrijfstakken en de ingevoerde producten elk geaggregeerd in 3 groe- pen. De figuratieve en cijfermatige illustraties verder in de tekst zijn op ditzelfde aggregatieni- veau weergegeven.

Figuur 1 : Een regionale monetaire IO-tabel

uitvoer Uitvoer WalBru

heruitvoer uitvoer Uitvoer buitenl

Totale invoer uit Wal en Bru huishoudens

(consumptie), overheid, bedrijven (investeringen) Intermediaire

consumptie 3 producten invoer

WalBru

Binnenlandse output Som rijen

Alles uitgedrukt in euro Bedr.tak 1 : NACE 01 -05 Bedr.tak 2 : NACE 10 -45 Bedr.tak 3 : NACE 50 -95 Idem 3 producten (NACE vervangen door CPA) Beloning van

productiefactoren arbeid en kapitaal Bruto toegevoegde

waarde

Totale invoer uit buitenland huishoudens

(consumptie), overheid, bedrijven (investeringen) Intermediaire

consumptie 3 producten invoer

buitenland

Binnenlandse output huishoudens

(consumptie), overheid, bedrijven (investeringen) Intermediaire

consumptie 3 bedrijfstakken

Vlaams

Som kolommen Vlaamse finale vraag

3 bedrijfstakken Vlaams

uitvoer Uitvoer WalBru

heruitvoer uitvoer Uitvoer buitenl

Totale invoer uit Wal en Bru huishoudens

(consumptie), overheid, bedrijven (investeringen) Intermediaire

consumptie 3 producten invoer

WalBru

Binnenlandse output Som rijen

Alles uitgedrukt in euro Bedr.tak 1 : NACE 01 -05 Bedr.tak 2 : NACE 10 -45 Bedr.tak 3 : NACE 50 -95 Idem 3 producten (NACE vervangen door CPA) Beloning van

productiefactoren arbeid en kapitaal Bruto toegevoegde

waarde

Totale invoer uit buitenland huishoudens

(consumptie), overheid, bedrijven (investeringen) Intermediaire

consumptie 3 producten invoer

buitenland

Binnenlandse output huishoudens

(consumptie), overheid, bedrijven (investeringen) Intermediaire

consumptie 3 bedrijfstakken

Vlaams

Som kolommen Vlaamse finale vraag

3 bedrijfstakken Vlaams

(13)

Een interregionale tabel geeft de samenhang weer tussen alle regio’s van één land. De nationale tabel van het verbruik van de binnenlandse productie is dan ontbonden in n2 tabellen (met n = het aantal regio’s) die per cel telkens de stromen tussen 2 regio’s weergeven (regio van oor- sprong en bestemming). Deze bevat dus meer informatie dan wat bekomen wordt door het ge- woon samenvoegen van alle regionale tabellen. In dit laatste geval hebben we maar 2.n tabellen waarvan de som gelijk is aan de nationale tabel van het verbruik van binnenlandse productie.

1.3. Welk soort tabel moet worden opgesteld voor Vlaanderen ?

Over drie aspecten bestond van in het begin geen enkele onzekerheid:

– De vraag ging uit naar het opstellen van een regionale input-outputtabel voor het Vlaam- se Gewest.

– De gevraagde IOT is van het “bedrijfstak x bedrijfstak”-type. De bedrijfstakken in dit soort tabel zijn, zoals hierboven uitgelegd, heterogeen en dezelfde als in de AGT. Op die manier kunnen andere gegevens die verzameld worden op het niveau van deze bedrijfs- takken, in het kader van het milieu-IO-model gaat het uiteraard in hoofdzaak om milieu- gegevens, gekoppeld worden aan de IOT.

– Binnen het beperkte tijdsbestek van dit project werd overeengekomen de regionale IOT door mechanische top-down methodes af te leiden van de overeenstemmende nationale tabel.

De oorspronkelijke aanvraag door de Vlaamse overheid naar een regionale IOT was grotendeels geïnspireerd door een studie die de KUL voor haar gemaakt had in 2000 (Buyst et al., 2000). Als oefening werd hierin een regionale IOT voor Vlaanderen voor het jaar 1997 geschat. Hiervoor werd de nationale IOT voor 1990 (product x product, gebaseerd op het “ESER 79”-stelsel van nationale rekeningen) eerst geactualiseerd naar een “ESR 95”-IOT voor 1997 op basis van de NR opgesteld volgens de richtlijnen van ESR 95. Vervolgens werd hiervan, zuiver mechanisch, een regionale tabel voor Vlaanderen afgeleid op basis van de RR, opgesteld volgens ESER 79. Toen deze oefening werd gemaakt waren er al wel NR volgens het ESR 95 beschikbaar maar nog geen AGT, IOT en RR. Dit is ondertussen wel het geval.

Oorspronkelijk was overeengekomen een regionale “bedrijfstak x bedrijfstak”-IO-tabel op te stellen voor het jaar 2000, top-down ontwikkeld uitgaande van de nationale IO-tabel voor dat jaar.

De meest recente “officiële” input-outputtabel opgesteld door het FPB heeft betrekking op het jaar 2000. Maar dit is een tabel van het “product x product”-type. Bovendien is ze voorbijge- streefd in de zin dat ze is afgeleid van de Nationale Rekeningen versie 2003 (NR 20035) en niet verder is aangepast aan de volgende versie van de NR (de meest recente versie is de NR 2006).

“Bedrijfstak x bedrijftak”-tabellen zijn, zoals reeds gezegd, veel gemakkelijker af te leiden van de onderliggende aanbod- en gebruikstabellen (AGT) dan “product x product”-tabellen geba-

5 De versie heeft betrekking op het laatste jaar in de tijdreeks. De publicatie vindt plaats in het daaropvolgende jaar.

(14)

seerd op producttechnologie, omdat enkel bij deze laatste het welgekende probleem van de ne- gatieve inputs kan ontstaan6. Er kan dus zonder al te veel problemen een nationale “bedrijfstak x bedrijfstak”-IOT afgeleid worden van meer recente AGT. De meest recente AGT momenteel voorhanden zijn deze voor 2003 (conform aan de NR 2005). De bijhorende nationale “bedrijfstak x bedrijfstak”-IOT werd reeds afgeleid op basis van berekeningen die gemaakt zijn in het kader van het EUKLEMS-project (Avonds, Hambye en Michel, 2007). Dit impliceert dat voor 2003 dus een regionale “bedrijfstak x bedrijfstak”-tabel opgesteld kon worden, conform de NR 2005.7 De regionale IOT moeten uiteraard gerelateerd zijn aan de RR. Er moet een perfecte overeen- stemming bestaan tussen NR en de RR. Dit is effectief het geval. Verder moet er een relatie (maar geen perfecte overeenstemming) bestaan tussen:

– de nationale IOT en de NR – de regionale IOT en de RR

In het ESR 95 zijn de IOT niet meer (perfect) geïntegreerd in de NR. Het zijn de AGT die nu per- fect passen in de NR. Deze tabellen hebben een “product x (heterogene) bedrijfstak”- dimensie.

Op deze manier sluiten ze veel beter aan bij de onderliggende statistische gegevens. IOT, van het “product x product”- of “bedrijfstak x bedrijfstak”-type, zijn analytische modellen die zijn afgeleid van de AGT en dus slechts indirect gerelateerd zijn aan de NR.

Conform de relaties die op nationaal vlak bestaan moeten regionale IOT dus afgeleid worden van regionale AGT die moeten overeenstemmen met de RR. Daarom dienen eerst via top- down-methodes regionale AGT voor het Vlaamse Gewest afgeleid te worden van de nationale AGT, op basis van de RR en andere regionale gegevens8. De Vlaamse “bedrijfstak x bedrijfs- tak”-IOT kan dan vervolgens afgeleid worden van deze regionale AGT. De relatie tussen de nationale en regionale IOT wordt dus indirect gelegd via de overeenstemming tussen de natio- nale en regionale AGT.

Figuur 2 illustreert de samenhang tussen de NR, de RR, de AGT en de IOT. Het traject dat in deze studie gevolgd wordt, is in figuur 2 aangeduid met de rood-blauwe pijlen.

6 Deze negatieve inputs ontstaan wanneer minder inputs van een bepaald product bij een bedrijfstak in de AGT ge- registreerd zijn dan er zouden moeten zijn volgens de hypothese van producttechnologie. Hiervoor kunnen ver- schillende redenen verantwoordelijk zijn, zoals compilatiefouten bij de AGT, een onvoldoende gedetailleerd werk- formaat (aantal bedrijfstakken), verticale integratie, geheel of gedeeltelijke onjuistheid van de producttechnologie- hypothese. In de praktijk stellen enkel grote negatieven problemen (kleine negatieven kunnen mechanisch worden gecorrigeerd). Grote negatieven houden logischerwijze verband met een hoge graad van secundaire productie in de aanbodtabel. Dit houdt dan weer verband met de onderliggende statistische eenheid. In België is dit de onderne- ming en niet de door Eurostat aangeraden “eenheid van economische activiteit op lokaal niveau” (lokale EEA).

7 In het kader van het EUKLEMS-project is ondertussen een (interne) update van de AGT 2003 aan de NR 2006 ge- maakt, maar de meest recente versie van de RR stemmen overeen met de NR 2005. De volgende versie van de RR zal pas verschijnen wanneer de termijn voor dit project is verstreken.

8 Een bottom-up-methode is uiteraard te verkiezen, maar dit valt buiten het kader van het project. Momenteel ont- breken trouwens de noodzakelijke regionale statistieken voor een bottom-up benadering.

(15)

Figuur 2 : Samenhang NR/RR, AGT en IOT

Vlaamse IOT bedrijfstak x bedrijfstak Vlaamse IOT product x product Vlaamse AGT

Regionale Rekeningen

Belgische IOT bedrijfstak x bedrijfstak Belgische IOT product x product Belgische AGT

Nationale Rekeningen

Vlaamse IOT bedrijfstak x bedrijfstak Vlaamse IOT product x product Vlaamse AGT

Regionale Rekeningen

Belgische IOT bedrijfstak x bedrijfstak Belgische IOT product x product Belgische AGT

Nationale Rekeningen

Het project vraagt enkel regionale IOT voor het Vlaamse Gewest op te stellen, maar er zijn regi- onale AGT voor de drie (in principe 4) gewesten ontwikkeld (Brussels Hoofdstedelijke Gewest, Vlaamse Gewest, Waalse Gewest, en het Extraregionale gebied9). Deze extra inspanning werd ondernomen omdat net zoals de RR van de vier gewesten moeten sommeren tot de NR, de re- gionale AGT moeten sommeren tot de nationale AGT. Als men op dezelfde wijze als voor het Vlaamse Gewest regionale AGT voor de andere gewesten maakt moet de som van al deze tabel- len gelijk zijn aan de nationale AGT, waarbij tezelfdertijd aberraties, zoals bijvoorbeeld een ne- gatief finaal verbruik van een bepaald product, vermeden dienen te worden. Als additionele test en om eventuele aberraties te kunnen opsporen en corrigeren werden daarom coherente regionale AGT opgesteld voor ieder gewest.

Er zijn zelfs, eveneens op basis van eenvoudige veronderstellingen, interregionale AGT bere- kend. De regionale AGT sommeren steeds tot de nationale AGT. Maar de regionale “bedrijfstak x bedrijfstak”-IOT kunnen niet opgeteld worden tot een nationale “bedrijfstak x bedrijfstak”- IOT die kan vergeleken worden met de tabel die rechtstreeks is afgeleid van de nationale AGT.

Dit is enkel mogelijk met interregionale “bedrijfstak x bedrijfstak”-IOT waarvoor eerst interre- gionale AGT moeten worden opgesteld.

De overgang van regionale naar interregionale tabellen wordt gemaakt door per verbruikende regio het luik met het intermediair en finaal verbruik uit regionale invoer te ontbinden in een

9 Dit laatste heeft een marginaal aandeel in de Belgische totalen, zeker na het vertrek van de Belgische strijdkrachten uit Duitsland (0.1% van het BBP), maar de nationale boekhouding moet net zoals iedere boekhouding voor 100%

kloppen.

(16)

tabel per leverende regio (Avonds, 2006 en 2007a). Dit gebeurde aan de hand van eenvoudige

“top-down”-technieken.

1.4. Dimensies van de af te leveren tabellen

Uitgangspunt zijn, zoals hiervoor uitgelegd, de nationale AGT voor 2003 (overeenstemmend met de NR 2005, aangepast binnen het kader van het EUKLEMS-project).

In principe moeten de afgeleverde tabellen op het niveau van de bedrijfstakken van het werk- formaat van de nationale AGT afgeleverd worden. Deze hebben op dit niveau 326 producten en 125 bedrijfstakken (zie bijlage). Bij de omzetting naar “bedrijfstak x bedrijfstak”- tabellen dienen we evenwel 4 bedrijfstakken extra te creëren. De activiteiten van de bedrijfstakken 10A1(steenkoolwinning), 11A1 (winning van aardolie- en aardgas), 12A1 (winning van urani- um en thoriumertsen) en 13A1 (winning van metaalertsen) bestaan niet (meer) in België, en komen dus ook niet voor in de officiële AGT. Maar vermits de karakteristieke producten van deze bedrijfstakken wel worden ingevoerd uit het buitenland telt de gebruikstabel van de in- ternationale invoer op vierkant niveau 129 (niet-nul) rijen. Vermits een IOT nu eenmaal vier- kant is zijn pro forma 4 nul-kolommen en nul-rijen waar nodig ingevoegd. Zo bekomen we pro forma 129 x 129 bedrijfstakken.

Het doel is om AGT te leveren aan het Vlaamse Gewest op het niveau van het werkformaat van de AGT-bedrijfstakken, evenals op het rapporteringformaat aan Eurostat (60 x 60), voor zover dit geen gevaar op schending van de confidentialiteit van de basisgegevens met zich mee- brengt.

Het confidentialiteitsonderzoek door de Nationale Bank10 wees uit dat voor het jaar 2003 de volgende bedrijfstakken dienden te worden samengevoegd :

– 15F1+15G1+15H1 – 15K1+15L1+16A1 – 24F1+24G1 – 26B1+26D1

– 60A1+60B1+60B3+60C1 – 64A1+64B1

– 75A3+75B3 – 85A1+85B1

Dit impliceert dat er 12 bedrijfstakken wegvallen, en er dus uiteindelijk 117 bedrijfstakken overblijven. Daar 16A1 (vervaardiging van tabaksproducten) aan bedrijfstakken uit de categorie 15 (voedingsnijverheid) dient te worden toegevoegd, dient ook de 60 x 60 geaggregeerd te wor-

10 Met dank aan Monica Maeseele van de NBB voor het uitvoeren van dit confidentialiteitsonderzoek.

(17)

den tot een 59 x 59 tabel11. De verschillende tabellen zijn terug te vinden in de Excel-files geti- teld VLAIO58.xls en VLAIO117.xls.

In onderstaande tekst worden de tabellen geïllustreerd op het niveau 3x3, de meest geaggre- geerde versies van de CPA(producten)- en NACE(bedrijfstakken)-classificaties (CPA P3 en NACE A3). Beide classificaties worden getoond in tabel 1.

Tabel 1: de gehanteerde classificaties in de voorbeelden

CPA (P3) NACE (A3)

1. Producten van de landbouw, bosbouw, visserij en aquicultuur (CPA 01 t/m 05)

1. Landbouw, jacht en bosbouw; visserij en aquicultuur (NACE 01 t/m 05)

2. Delfstoffen, industriële producten, energie, bouwkun- dige en civieltechnische werken (CPA 10 t/m 45)

2. Industrie, energie en bouwnijverheid (NACE 10 t/m 45)

3. Dienstverlening (CPA 50 t/m 95) 3. Dienstverlening (NACE 50 t/m 95)

Om de precisie te verhogen zijn alle berekeningen uitgevoerd op het meest gedetailleerde ni- veau 32712 x 129. De aggregaties zijn pas op het einde doorgevoerd.

1.5. Belangrijke aannames en beperkingen

De belangrijkste beperking met betrekking tot de opgestelde tabellen bestaat er uiteraard in dat ze wegens een gebrek aan regionale data voor een belangrijk deel berekend zijn volgens een

“top-down”-methodologie. Dit betekent dat de resultaten niet kunnen gezien worden als een openbare statistiek. Om tot dit laatste te komen dient “bottom up” gewerkt te worden aan de hand van statistische basisgegevens.

Vooral met betrekking tot de handel van Vlaanderen, zowel internationaal als interregionaal, is het gebrek aan gegevens een handicap. De internationale handel is berekend volgens de hypo- these dat van elk product door elke Vlaamse bedrijfstak eenzelfde aandeel wordt ingevoerd en uitgevoerd als het geval is voor de volledige Belgische bedrijfstak. De interregionale handel is bepaald aan de hand van een mathematische methode die deze handel minimaliseert. Om de Vlaamse handel met een grotere precisie in kaart te brengen zijn veel meer gegevens nodig. Een tweede belangrijk hiaat in de gegevens betreft het gebruik in België van de onderneming als statistische eenheid in plaats van de door Eurostat als “best practice” naar voor geschoven loka- le activiteitseenheid (local kind of activity unit). Dit creëert problemen bij het uitsplitsen van multiregionale ondernemingen.

11 In feite 58 x 58 omdat de laatste bedrijfstak in de A60 versie (99 Extraterritoriale organisaties en lichamen) geen deel uitmaakt van het Belgisch economisch gebied.

12 We hebben één AGT product toegevoegd als hoofdproduct van de bedrijfstak 50B1 Kleinhandel in motorbrandstof- fen voor de overgang van aankoop- naar basisprijzen (de hoofdactiviteit van deze bedrijfstak slaat enkel op mar- ges).

(18)

Met inachtname van deze beperkingen zijn de resultaten desalniettemin bruikbaar in het kader van het Vlaamse milieu-IO-model. Ze laten toe om naast de directe effecten van een verande- ring in de finale vraag ook de indirecte effecten te berekenen. Dit houdt in dat de impact door- heen de volledige Vlaamse economie in rekening wordt gebracht aan de hand van de samen- hang tussen de Vlaamse bedrijfstakken. Aan de hand van de IO-tabel voor de regionale invoer kan de directe en indirecte impact van een verandering in de Vlaamse finale vraag berekend worden in de rest van België, terwijl de gebruikstabel van de internationale invoer toelaat om de directe impact in de rest van de wereld te berekenen. De indirecte impact in de rest van de wereld kan niet berekend worden, vermits we niet beschikken over de IO-tabel voor de rest van de wereld.

Om met IO-modellen effecten van prijsveranderingen te meten, zijn extra hypotheses nodig in verband met de prijselasticiteit van de vraag naar het betrokken product, alsook met betrekking tot de onderlinge substitutie-elasticiteiten tussen de producten. Koppeling met de output van een economisch gedragsmodel kan een geïntegreerde oplossing bieden.

Ook belangrijk in verband met de prijzen is te weten dat de Vlaamse IO-tabel, net als de Belgi- sche waarmee ze overeenstemt, berekend werd in lopende prijzen. Dit houdt in dat wanneer men in de toekomst een tijdreeks wil opbouwen met geupdate tabellen men best per jaar nieu- we emissiecoëfficiënten berekent per eenheid output van de verschillende Vlaamse bedrijfstak- ken. Moesten de tabellen in constante prijzen beschikbaar zijn, zou het trouwens ook aangera- den zijn deze berekening jaarlijks te herhalen, vermits men anders veranderingen in emissie- technologie over het hoofd ziet. De evolutie van de emissiecoëfficiënten aan constante prijzen geeft de evolutie van deze technologie weer. De waargenomen verandering in de emissiecoëffi- ciënten in lopende prijzen kan evenwel niet geïnterpreteerd worden als een verandering in de emissietechnologie, daar ze louter het gevolg zou kunnen zijn van veranderingen in de prijzen.

Dit betekent evenwel niet dat de berekeningen in verband met de impact van veranderingen in de finale vraag vertekend zouden zijn.

(19)

2. Beschrijving van de werkwijze en voorstelling van de resultaten

In deel 1 van dit hoofdstuk wordt de berekening van de AGT voorgesteld. Daarna gaan we in op de methodologie om de IOT hieruit af te leiden.

2.1. Aanbod- en gebruikstabellen

In dit deel wordt uitgelegd hoe de Vlaamse aanbod- en gebruikstabellen werden berekend.

Eerst wordt de Vlaamse aanbodtabel tegen basisprijzen behandeld. Vervolgens wordt de Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen voorgesteld. Deze wordt daarna omgezet in een tabel tegen “basis-/c.i.f.”-prijzen, en gesplitst in een gebruikstabel van de Belgische output tegen basisprijzen enerzijds en een gebruikstabel van de internationale invoer tegen “c.i.f.”-prijzen anderzijds. Ten slotte wordt de Vlaamse gebruikstabel van de Belgische output gesplitst in een gebruikstabel van de Vlaamse output en een gebruikstabel van de regionale invoer.

2.1.1. De Vlaamse aanbodtabel tegen basisprijzen

Figuur 3 toont de verschillende onderdelen waaruit de Vlaamse aanbodtabel bestaat. De aan- bodtabel geeft het aanbod (de output) van producten weer door de verschillende Vlaamse be- drijfstakken enerzijds (dit wordt ook de maaktabel genoemd) en door de niet-Vlaamse aanbie- ders anderzijds (de invoer, zowel internationaal als uit de andere regio’s).

Figuur 3 : De Vlaamse aanbodtabel

Totaal aanbod Buitenlands,

Waals en Brussels aanbod Vlaams aanbod

= Vlaamse maaktabel 3 Producten

Totaal aanbod Invoer

3 Vlaamse bedrijfstakken

Totaal aanbod Buitenlands,

Waals en Brussels aanbod Vlaams aanbod

= Vlaamse maaktabel 3 Producten

Totaal aanbod Invoer

3 Vlaamse bedrijfstakken

In de basisgegevens van de RR13 is de totale output, P.1 (alsook het intermediair verbruik, P.2) per bedrijfstak enkel regionaal verdeeld voor de combinatie tussen de AGT-bedrijfstakken en de institutionele sectoren S.11 en S.14. De bruto toegevoegde waarde (B1.g) is verdeeld voor de

13 Niet-gepubliceerde data, ter beschikking gesteld door de Nationale Bank.

(20)

combinatie tussen de AGT-bedrijfstakken en de vijf institutionele sectoren die onderscheiden worden in de nationale rekeningen. Deze institutionele sectoren zijn :

– S11: Niet-financiële vennootschappen – S12: Financiële vennootschappen – S13: Overheid

– S14: Huishoudens

– S15: Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens

De vereisten van Eurostat betreffende de RR zijn zeer beperkt. Enkel de bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak is vereist, niet de output en het intermediair verbruik (Eurostat, 1995).

De AGT-bedrijfstakken zijn zeer homogeen wat betreft hun combinatie met deze institutionele sectoren:

– de bedrijfstakken eindigend op “2” behoren tot de sector S.12 – de bedrijfstakken eindigend op “3” behoren tot de sector S.13 – de bedrijfstakken eindigend op “5” behoren tot de sector S.15

– de overige bedrijfstakken hebben bijna allemaal een deel dat behoort tot de sector S.11 en een deel dat behoort tot de sector S.14 (een aantal behoren wel volledig tot S.11).

Tabel 2 vergelijkt de gegevens betreffende de output, de toegevoegde waarde en het intermedi- air verbruik die beschikbaar zijn in de NR, de RR en de nationale AGT met de resultaten voor de regionale AGT. De regio’s zijn als volgt gecodeerd :

– 100: Brussels Hoofdstedelijke Gewest – 200: Vlaamse Gewest

– 300: Waalse Gewest – 400: Extraregionale Gebied

Een “-“ betekent dat het cijfer niet voorhanden is.

De totalen voor P.1 en P.2. verschillen tussen enerzijds de NR en RR en anderzijds de AGT.

Voor B.1g komen de totalen wel overeen. De RR versie 2005 stemmen overeen met de NR versie 2005 (INR, 2006). De AGT 2003 zijn in het voorjaar van 2007 afgewerkt en stemmen (op niveau van het werkformaat) niet volledig overeen met de NR

Voor de regionale verdeling van de output per bedrijfstak van de bedrijfstakken die tot S.11 en S.14 horen, konden de outputcijfers van de RR gewoon overgenomen worden. Voor de regiona- le verdeling van de output van de bedrijfstakken die tot S.12, S.13 en S.15 behoren, is de regio- nale verdeling van de bruto toegevoegde waarde als verdeelsleutel genomen.

Voor de bedrijfstak 60B3 Personenvervoer te land volgens een dienstregeling, niet-markt (de regionale maatschappijen voor openbaar vervoer behorende tot S.13) konden regionale output- en inputcijfers afgeleid worden uit het basismateriaal voor de berekening van de Rekening van de Gemeenschappen en Gewesten (zie verder).

(21)

Dit levert uiteindelijk de regionale verdeling op van de output van elke bedrijfstak.

Tabel 2: output, toegevoegde waarde en intermediair verbruik in de NR, RR, nationale en regio- nale AGT (jaar 2003, miljoenen euro’s)

Regionale Rekeningen (Bron: INR, RR 2003; gepubliceerd + niet-gepubliceerd)

P.1(output) B.1g (bruto toegevoegde waarde) P.2 (intermediair verbruik) 100 200 300 400 tot. 100 200 300 400 tot. 100 200 300 4

0 0

tot.

S .1 1

74136 26632 5

79781 0 42024 3

25115 92012 31121 0 148 248

49 02 1

174 313

48 66 1

0 271 995

S .1 2

- - - - - 7853 4443 1635 0 139

31

- - - - -

S .1 3

- - - - - 9089 17599 11536 245 384

69

- - - - -

S .1 4

5843 39451 19310 0 64605 4565 25647 12833 0 430 44

12 79

138 05

64 77

0 215 60 S

.1 5

- - - - - 682 931 383 0 199

5

- - - - -

to t.

- - - - - 47302 14063

1

57507 245 245 686

- - - - -

Nationale Rekeningen (Bron: INR, NR 2003)

P.1(output) B.1g (bruto toegevoegde waarde) P.2 (intermediair verbruik) S

.1 1

- - - - 420

245

- - - - 148

249

- - - - 271

996 S

.1 2

- - - - 272

92

- - - - 139

31

- - - - 133

62 S

.1 3

- - - - 486

59

- - - - 384

69

- - - - 101

91 S

.1 4

- - - - 646

04

- - - - 430

44

- - - - 215

60 S

.1 5

- - - - 316

4

- - - - 199

5

- - - - 117

0 to

t.

- - - - 563

964

- - - - 245

687

- - - - 318

278 Nationale AGT (Bron: INR, AGT 2003)

P.1(output) B.1g (bruto toegevoegde waarde) P.2 (intermediair verbruik) S

.1 1

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 2

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 3

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 4

- - - - - - - - - - - - - - -

(22)

S .1 5

- - - - - - - - - - - - - - -

to t.

- - - - 56733

0

- - - - 24568

7

- - - - 321

644 Regionale AGT (Bron: Federaal Planbureau, eigen berekeningen)

P.1(output) B.1g (bruto toegevoegde waarde) P.2 (intermediair verbruik) S

.1 1

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 2

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 3

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 4

- - - - - - - - - - - - - - -

S .1 5

- - - - - - - - - - - - - - -

to t.

10889 4

34014 4

11797 6

315 56732 9

47302 14063 1

57507 245 24568 6

61 59 1

199 513

60 46 9

7 0

321 643

Een volgende stap is de indeling van de totale output per bedrijfstak (de laatste lijn van ko- lommen 1 tot en met 3 in tabel 4) volgens de geproduceerde producten. De bedrijfstakken van het Extraregionale gebied, 75A3 (Openbaar bestuur, excl. defensie en verplichte sociale verzeke- ring), 75B3 (Defensie) en 80A3 (Openbaar onderwijs), zijn als homogeen verondersteld. Voor de bedrijfstakken in de drie “echte” regio’s is verondersteld dat ze de nationale productmix heb- ben (met uitzondering uiteraard van de bedrijfstakken 75A3, 75B3 en 80A3 die in de drie regio’s dezelfde samenstelling hebben als in de nationale aanbodtabel min de output van deze bedrijfs- takken in het Extraregionale gebied).

Het resultaat voor Vlaanderen wordt gepresenteerd in tabel 4. Ter vergelijking wordt in tabel 3 de nationale aanbodtabel getoond. Deze tabellen bevatten twee extra kolommen, één voor het saldo van de productgebonden belastingen min de productgebonden subsidies, en één voor de marges. Deze kolommen worden aan de aanbodtabel toegevoegd om de overgang naar het to- taal aanbod per product tegen aankoopprijzen te kunnen maken, wat noodzakelijk is om de aanbodtabel te kunnen vergelijken met de gebruikstabel.

(23)

Tabel 3: de nationale aanbodtabel (2003, miljoenen euro’s)

1. 2. 3. P.1 P.7 tot., basis- c.i.f.

prijzen

D.21- D.31

marge s

tot., aankoopprijzen 1

.

6846 59 186 7090 5545 12635 -113 2766 15288

2 .

114 211219 11040 222373 166862 389235 22439 58626 470300

3 .

10 7780 330078 337867 29283 367150 6645 -61393 312403

t o t.

6969 219058 341304 567330 201690 769020 28971 0 797992

Tabel 4: de Vlaamse aanbodtabel (2003, miljoenen euro’s)

1. 2. 3. P.1 P.7 regionale

invoer

tot., basis- c..i.f. prijzen

D.21- D.31

marge s

tot., aankoopprijzen 1

.

4897 54 100 5050 3983 131 9164 -107 1897 10955

2 .

79 142573 6694 149346 110353 4339 264038 13708 38264 316010

3 .

7 5398 180343 185748 17519 20790 224057 3738 -40162 187634

t o t.

4982 148025 187137 340144 131855 25261 497260 17339 0 514599

P.7: internationale invoer

D.21: productgebonden belastingen D.31: productgebonden subsidies

De kolommen van de internationale en regionale invoer, de marges, en de productgebonden belastingen en subsidies in de Vlaamse aanbodtabel zijn schuin gedrukt om aan te tonen dat ze in deze fase eigenlijk nog niet kunnen berekend worden. Ze kunnen pas in een latere fase ge- schat worden. Uiteraard heeft dit tot gevolg dat ook de totalen over de kolommen in feite nog niet gekend zijn. Daarom zijn deze dus eveneens schuin gedrukt.

Er bestaan wel gegevens over de internationale invoer en uitvoer van goederen per gewest. De regionale gegevens van de Statistiek buitenlandse handel, die enkel handel in goederen behelst, zijn voorlopig evenwel niet bruikbaar.

Regionale invoergegevens over de buitenlandse handel geven totalen per goed/regio. Indien we de economische principes van de NR uitbreiden naar de RR moet de invoer worden toegekend aan de regio waar de uiteindelijke binnenlandse verbruiker is gevestigd. Bij ingevoerde goe- deren is de invoerder (aangever voor de statistiek) niet noodzakelijk de verbruiker. Bij de natio- nale gegevens stelt dit geen probleem. De uiteindelijke verbruiker bevindt zich eveneens in het land in kwestie of er vindt internationale wederuitvoer plaats. Bij de regionale gegevens wordt de invoer toegekend aan de regio van de invoerder (aangever voor de statistiek). Dit is niet noodzakelijk de regio van de uiteindelijke verbruiker. Dit is het zogenaamde “poorteffect”. Een

(24)

bijkomend probleem is de invoer door multi-regionale ondernemingen. Dit is het zogenaamde

“zeteleffect”.

Oorspronkelijk werd in de regionale statistieken van de buitenlandse handel de invoer toege- kend aan de regio waar de administratieve zetel van de aangevende onderneming gevestigd is, wat tot overschatting van de invoer in administratieve centra leidt. Deze onderneming kan bij- voorbeeld een firma zijn gespecialiseerd in import-export-operaties, wat leidt tot een overschat- ting van de invoer toegekend aan regio’s waar zich havens en luchthavens bevinden, wat in de Belgische context zeker het geval is voor het Vlaamse Gewest.

Vanaf 2002 wordt er bijkomende informatie gevraagd aan de ondernemingen om het poort- en zeteleffect zoveel mogelijk op te vangen, maar men kan eraan twijfelen of hiermee het probleem is opgelost (INR, 2004). De gehanteerde concepten en methoden zijn immers nog steeds niet deze van de RR.

Vele auteurs vermelden dat ze vanwege dit algemeen probleem regionale gegevens van de bui- tenlandse handel niet als zodanig gebruiken bij de compilatie van input-outputtabellen (Boom- sma, Oosterhaven, van der Veen, 1991; Eding, Nijmejer, de Vet, Oosterhaven, 1998; Kauppila, 1999; Piispala, 1996 en 2000).

Een statistisch onderzoek van de regionale gegevens van de buitenlandse handel viel buiten het kader van dit beperkte project.

Verder werd in tabel 4 de invoer vanuit de Europese Unie14 en van buiten de Europese Unie samengeteld. In de files met de resultaten is dit onderscheid wel gemaakt.

2.1.2. De Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen

De gebruikstabel bestaat uit een intermediair, een primair en een finaal luik. Het intermediaire deel omvat het gebruik van producten door de verschillende bedrijfstakken om hun output te realiseren. Het primaire luik betreft de bruto toegevoegde waarde. Het luik omtrent de finale vraag omvat de consumptieve vraag door de huishoudens, door de instellingen zonder winst- oogmerk ten behoeve van de huishoudens, en door de overheid, de investeringen door de overheid en de bedrijven, en ten slotte de uitvoer. Dit wordt geïllustreerd in figuur 4.

14 Het gaat hier om de uitvoer van de EU-15, de 15 lidstaten die in 2003 deel uitmaakten van de Europese Unie.

(25)

Figuur 4 : De Vlaamse gebruikstabel tegen aankoopprijzen

Binnenlandse output

Som rijen

Beloning van productiefacto ren arbeid en kapitaal Bruto

toegevoegde waarde

Binnenlandse output + totale invoer Huishoudens en IZWHs

(consumptie), overheid (consumptie en

investeringen), bedrijven (investeringen), buitenland (uitvoer)

Intermediaire consumptie 3 Producten

Vlaams + invoer

Som kolommen Finale vraag

3

bedrijfstakken

Binnenlandse output

Som rijen

Beloning van productiefacto ren arbeid en kapitaal Bruto

toegevoegde waarde

Binnenlandse output + totale invoer Huishoudens en IZWHs

(consumptie), overheid (consumptie en

investeringen), bedrijven (investeringen), buitenland (uitvoer)

Intermediaire consumptie 3 Producten

Vlaams + invoer

Som kolommen Finale vraag

3

bedrijfstakken

a. Het intermediair verbruik (P.2)

Het totaal intermediair verbruik per bedrijfstak kan gewoon berekend worden door de identi- teit P.2 = P.1 – B.1g toe te passen. P.1 werd berekend voor de Vlaamse aanbodtabel en B1.g per bedrijfstak is reeds volledig regionaal verdeeld in de RR.

De productindeling van het intermediair verbruik per bedrijfstak is verondersteld in alle gewes- ten gelijk te zijn aan dit van de overeenstemmende nationale bedrijfstak.

b. Het finaal verbruik

De consumptieve bestedingen van de huishoudens (P.31/S.14)

De handleiding van Eurostat over de regionale rekening van de huishoudens voorziet in regio- nale private consumptie, meer bepaald de consumptieve bestedingen (P.3) in de rekening van de besteding van het beschikbaar inkomen van de huishoudens (Eurostat, 1996b). In België zijn de regionale rekeningen van de huishoudens voorlopig evenwel beperkt tot de minimumvereis- ten, met name de rekeningen voor de bestemming van de primaire inkomens en de secundaire inkomensverdeling.

De consumptieve bestedingen van de huishoudens zijn dan ook in 2 stappen geregionaliseerd.

Het nationale totaal is eerst over de vier regio’s verdeeld aan de hand van het netto beschikbaar inkomen van de huishoudens per regio (B.6N) gegeven in de RR (inkomensrekening van de huishoudens, secundaire inkomensverdelingsrekening).

(26)

Daarna is voor de productindeling per gewest gebruik gemaakt van het regionale luik van het Huishoudbudgetonderzoek (HBO) 2003 van de ADSEI15. Hierin worden gemiddelde jaarlijkse uitgaven per huishouden (het “gemiddelde” gezin) in iedere regio geschat aan de hand van een steekproef.

De rubrieken van het HBO zijn een verdere indeling van de COICOP16. De meeste HBO- rubrieken kunnen aan één AGT-product gekoppeld worden. Een aantal rubrieken zijn weggela- ten omdat ze niet behoren tot de consumptieve bestedingen van de huishoudens (bvb. niet- productgebonden belastingen). De rubrieken die overeenstemmen met meerdere AGT- producten zijn opgesplitst aan de hand van een conversietabel COICOP – AGT-producten voor 2003 die door de NBB werd geleverd. De COICOP-rubrieken in deze tabel zijn evenwel zeer geaggregeerd, zodat de opsplitsing een eerder ruwe benadering is.

Na deze opsplitsing zijn alle rubrieken samengevoegd per AGT-product. Op deze wijze is een indeling van P.31/S.14 per regio bekomen. Deze indeling is toegepast op de geschatte totalen per regio. Vervolgens is de RAS-methode17 toegepast om overeenstemming te bekomen met de nationale totalen per AGT-product.

Op basis van het regionale luik van het HBO blijken er duidelijk verschillende consumptiepa- tronen te bestaan tussen de gewesten. Zo is het aandeel van diensten in het Brussels Hoofdste- delijk Gewest opmerkelijk hoger dan in de andere 2 gewesten.

De consumptieve bestedingen van de overheid (P.3/S.13)

Er zijn 2 soorten consumptieve bestedingen van de overheid (in de file met de resultaten is dit onderscheid bewaard):

– de Individuele consumptieve bestedingen van de overheid (P.31/S.13). Dit zijn uitgaven van de overheidssector voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van de individuele behoeften van de gemeenschap (in dit geval huishoudens).

Hieronder vallen zowel goederen en diensten aangekocht door de overheid die vervolgens aan de huishoudens worden verstrekt (D.631), als goederen en diensten die geproduceerd worden door de overheid (D.632).

– de Collectieve consumptieve bestedingen van de overheid (P.32). Dit zijn uitgaven van de overheidssector voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse be- vrediging van de collectieve behoeften van de gemeenschap (gelijktijdig verstrekt aan de ge- hele of een deel van de samenleving). In de praktijk betreft het enkel diensten geproduceerd door de overheid.

15 De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie.

16 Classification of individual consumption according to purpose.

17 De RAS-methode is een wiskundige procedure om een matrix te schatten waarvan men wel de randtotalen maar niet de individuele elementen kent. Men maakt een initiële schatting van deze matrix (waarvan de randtotalen ver- schillen van de doelwaarden). De RAS methode berekent door middel van een iteratieve procedure de biproportio- nele matrix (proportioneel volgens de rijen en volgens de kolommen) die het dichtst bij de initiële matrix ligt (en ui- teraard aan de randtotalen voldoet). Voorwaarde is wel dat de matrices geen negatieve elementen bevatten.

(27)

De consumptieve bestedingen van de Gemeenschappen en Gewesten (P.3/S.1312) zijn op een bijzondere manier behandeld. In de rekeningen van de overheid (INR, 2006b) zijn de aggrega- ten enkel gepubliceerd (en berekend) voor het totaal van alle deelstaatoverheden samen. Euro- stat heeft een handleiding gepubliceerd over de regionalisering van de overheidsrekeningen (Eurostat, 2000), maar momenteel is dit geen verplichting. Wij hebben een poging ondernomen om de overheidsbestedingen te schatten per afzonderlijke deelstaatoverheid (Avonds, 2007c):

– Waals Gewest

– Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Vlaamse Gemeenschap

– Franse Gemeenschap – Duitstalige Gemeenschap

– Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie – Franse Gemeenschapscommissie

– Vlaamse Gemeenschapscommissie

De berekeningen zijn gemaakt aan de hand van het detail van de berekeningen van de rekening van de Gemeenschappen en Gewesten. Vertrekkende van de gegevens die dienen om de output (P.1) te berekenen, hebben we alle tussenstappen berekend die leiden tot de overheidsbestedin- gen. De basisgegevens zijn ingedeeld per deelstaatoverheid en per (producerende) AGT- bedrijfstak. Deze voldoen niet aan de definities van het ESR 95. Hierop worden correcties toe- gepast die niet zijn berekend voor iedere deelstaatoverheid afzonderlijk maar enkel op geza- menlijk niveau. We hebben deze correcties verder ingedeeld aan de hand van verdeelsleutels die we hoofdzakelijk hebben gevonden in het jaarverslag van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole.

In eerste instantie is de output (P.1) berekend voor iedere combinatie AGT-bedrijfstak - deel- staatoverheid.

Vervolgens zijn de volgende componenten van de output berekend, eveneens voor alle combi- naties AGT-bedrijfstak – deelstaatoverheid:

– P.11 Marktoutput (afgezet op de markt)

– P.12 Output voor eigen finaal gebruik (in de praktijk bruto-investeringen in vaste activa) – P.131 Betalingen voor overige niet-markt output. Het betreft hier diensten die naar hun aard

niet-markt diensten zijn maar die zoals gezegd toch verkocht worden.

De “echte” overige niet-markt output (P.132) per combinatie AGT-bedrijfstak - deelstaatover- heid is als saldo bekomen. Deze is vervolgens opgedeeld in D.632 Sociale overdrachten van in- dividuele niet-marktgoederen en –diensten en P.32, steeds per combinatie AGT-bedrijfstak – deelstaatoverheid. De waarden per AGT-bedrijfstak zijn vervolgens verder ingedeeld per AGT- product aan hand van de basisgegevens en een vergelijking met de nationale AGT. De totale sociale uitkeringen in natura (D.631) per deelstaatoverheid zijn te vinden in de basisgegevens.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Werkplan halve euro kadert in de overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest en Fost Plus en omvat acties, initiatieven, projecten, campagnes, studies, onderzoeken betreffende

Eerste minister Azana zegt (of zou gezegd hebben, dat staat niet vast, maar iedereen in het land gelooft rotsvast dat het zijn uitspraak is) dat het leven van één republikein

“Ga binnen door de nauwe poort, want wijd is de poort en breed is de weg die naar het verderf leidt, en velen zijn er die daardoor naar binnen gaan; maar de poort is nauw en de weg

Naar Duits voorbeeld heeft deze belasting drie tariefzones, afhankelijk van de afstand van de vlucht.. Vracht en transferpassagiers zijn vrijgesteld

Haarlem kwam onlangs met het voorstel voor het tracé vanaf het Delftplein naar Haarlem-stati- on, over de Rijksstraatweg, maar dat plan heeft veel reacties op- geleverd en is

Het Rode Kruis Velsen vindt dat creatieve activiteiten in de zorg- centra ook meer opengesteld moeten worden voor mensen uit de wijk zodat ze niet te lang op de wachtlijst

werkloosheidsverzekering, die uit sociale bijdragen wordt gefinancierd, deze bijdragen worden voor de helft betaald door de werkgevers en voor de helft door de werknemers

Firmenich Incorporated Manufactures perfume materials, synthetic manufactures flavoring extracts & syrups manufactures chemical products manufactures cosmetics