• No results found

De respondenten over het belang van de procedure

In de loop der jaren heeft zich een accentverschuiving voorgedaan in de doelstelling van de  beklagprocedure: waar de regeling oorspronkelijk een puur publiek of algemeen doel diende  (kort gezegd: het bieden van een mogelijkheid tot controle op de vervolging door het OM), is  het  private  of  individuele  belang  van  klager  steeds  sterker  naar  voren  geschoven  en  lijkt  tegenwoordig  –  mede  als  gevolg  van  de  toegenomen  aandacht  voor  het  slachtoffer  in  het  strafproces – het private of individuele belang van de beklagprocedure centraal te staan.  

 

3.3  De respondenten over het belang van de procedure 

 

De  respondenten  kennen  belangrijke  waarde  toe  aan  de  artikel  12  Sv‐procedure.  Er  zijn  volgens hen verschillende belangen mee gemoeid. In de interviews komen de belangen van  de artikel 12 Sv‐procedure zoals die in de hoofdstukken 1 en 2 zijn genoemd en zoals die in  de wetsgeschiedenis en literatuur naar voren komen – correctie op het opportuniteitsbegin‐ sel en erkenning van het belang van slachtoffers – telkens terug. Deze algemene doelstellin‐ gen worden door de respondenten aangevuld met verschillende andere belangrijke functies.    De  respondenten  beschouwen  de  procedure  als  een  noodzakelijke  controle  en  reflectie  op het OM als organisatie met ontzettend veel macht en als middel om een zeker evenwicht  tot stand te brengen tussen de bij de vervolgingsbeslissing betrokken belangen [OM5;OM6;  ZM2;ZM3].  Ook  worden  in  de  toetsing  van  de  beslissingen  van  het  OM  door  de  beklag‐ rechter andere belangen onderkend die niettemin sterk samenhangen met de gedachte van  controle  op  het  OM.  De  procedure  is  volgens  verschillende  respondenten  een  middel  tot  vergroting  van  de  acceptatie  van  de  overheid  als  beslisser  en  de  legitimatie  van  de  rechtsstaat, doordat burgers ervaren dat de overheid niet ongezien beslissingen kan nemen  in  zaken  die  de  belangen  van  burgers  raken,  maar  dat  daar  kritisch  naar  wordt  gekeken.  Meer  in  het  bijzonder  wordt  door  de  OM‐respondenten  gewezen  op  de  betekenis  van  de  procedure  voor  de  handhaving  van  het  gezag  van  het  OM  doordat  door  het  OM  verant‐         101    Cleiren, Strafblad 2008, p. 542.  102    A. de Lange, ‘De beklagprocedure en criminele politiek’, Strafblad 2009, afl. 5, p. 477.  103    De Lange, Strafblad 2009, p. 482.  104    De Lange, Strafblad 2009, p. 482. 

woording  wordt  afgelegd,  tekst  en  uitleg  wordt  gegeven  over  zijn  beslissingen  en  deze  vervolgens aan de toets der kritiek worden blootgesteld [OM9;OM5; ADV2].  

 

Door verschillende respondenten wordt de vraag aan de orde gesteld wat de betekenis van  de  artikel  12  Sv‐procedure  is  en  wat  ieders  positie  is  in  het  licht  van  de  beperkte  opspo‐ ringscapaciteit.  Deze  drukt  een  duidelijke  stempel  op  de  artikel  12  Sv‐procedure,  nog  afgezien  van  het  gevolg  dat  de  politie  veelvuldig  in  de  artikel  12  Sv‐procedure  wordt  betrokken  (zie  1.2  en  4.4.1.1).  Politie  en  OM  zien  zich  voortdurend  gesteld  voor  de  vraag  waar  wel  en  waar  geen  capaciteit  voor  moet  worden  ingezet,105  en  deze  kwestie  leidt  tot  veel artikel 12 Sv‐klachten. Die worden soms ingediend op aanwijzen van de politie,106 soms  na langdurig niet reageren door het OM op klachten van aangevers over de beslissing niet  (verder) op te sporen, soms na een negatieve beslissing door het OM op zo’n klacht, maar  ook worden klachten over niet verder opsporen door het OM direct doorgestuurd aan het  gerechtshof als klacht in de zin van artikel 12 Sv [OM7;OM16;ADV2].107  

  Een  raadsheer  vermeldt:  ‘Ik  zie  heel  veel  klachten  binnenkomen  die  niet  echt  met  identificeerbare  verdachten  te  maken  hebben,  maar  die  gewoon  zien  op  onderzoeken  die  vastlopen.  Men  wil  onderzoeken  vlot  trekken.  En  de  vraag  is  of  die  procedure  daarvoor  bestemd  is.  Als  je  de  Aanwijzing  Opsporing  leest,  dan  is  er  een  keuze  voor  het  Openbaar  Ministerie om op een gegeven moment te zeggen: wij stoppen met opsporing, wij doen dat  niet.  En  dat  is  eigenlijk  iets  wat  expliciet  bij  het  Openbaar  Ministerie  thuis  zou  moeten  horen; wij doen dat meestal af met het antwoord dat het Openbaar Ministerie, gelet op de  beschikbare  capaciteit,  deze  keuze  heeft  kunnen  maken.  Meer  kunnen  we  er  niet  van  zeggen’ [ZM1].  

  Een  OM‐respondent  zegt  ‘(…)  die  politieke  keuze,  daar  komen  we  niet  aan.  Dat  is  een  ander veld. Maar wij proberen daarbinnen het zo goed mogelijk te doen en tekst en uitleg te  geven. Dat is wat we voor mensen kunnen doen’ [OM9]. Een andere AG verzucht: ‘[het is]  eigenlijk een politieke afweging dat er minder capaciteit is dan dat je zou kunnen opsporen;  artikel 12 is daar in feite een correctie op. Maar daar wringt het wel. Dat er dus inderdaad  wel  zaken  zijn  waarvan  je  weet:  in  de  bulk  van  zaken  die  er  is  en  in  het  feit  dat  er  nou  eenmaal  een  capaciteit  is  die  minder  groot  is  dan  het  aanbod  van  zaken,  snap  ik  dat  deze  zaak  over  de  rand  valt.  Maar  als  je  mij  diep  in  mijn  hart  kijkt,  denk  ik:  ik  kan  het  niet  uitleggen, behalve dat het uiteindelijk een politieke afweging is’ [OM8].  

       

105

   De verantwoordelijkheden van politie en OM hierin zijn ingevolge de Aanwijzing voor de opsporing als volgt: de politie  beslist  –  binnen  het  kader  van  de  afspraken  binnen  de  driehoek  –  in  individuele  zaken  van  veelvoorkomende  criminaliteit over de inzet van opsporingscapaciteit en het vroegtijdig beëindigen van de opsporing; het OM beslist tot  vervolging of sepot van zaken met geïdentificeerde verdachten.  106    De Aanwijzing Slachtofferzorg verplicht het OM in een sepotbeslissing de aangever ‘uitdrukkelijk’ te wijzen op de artikel  12 Sv‐procedure, maar kent niet zo’n regeling voor de politie. De Aanwijzing bepaalt wel dat de politie de aangever wijst  op de mogelijkheid het OM te verzoeken te besluiten dat alsnog tot opsporing wordt overgegaan.  107    Die handelwijze lijkt te zijn gebaseerd op de gedachte dat er in zo’n zaak toch wel een artikel 12 Sv‐klacht zal volgen (en  dat  doorsturen  dus  dubbel  werk  voorkomt)  en  op  onzekerheid  over  de  vraag  of  er  niet  een  verdachte  in  beeld  is  geweest bij wie gerechtvaardigde verwachtingen omtrent niet‐vervolging zijn gewekt die slechts na een artikel 12 Sv‐ procedure kunnen worden doorbroken [OM9;OM7]. 

  Bij  de  hoven  bestaat  evenmin  een  eensluidend  antwoord  op  de  vraag  hoe  ter  discussie  gestelde  beslissingen  om  niet  (verder)  op  te  sporen  zich  verhouden  tot  de  artikel  12  Sv‐ procedure.108 Een hof verklaart klachten waaraan geen officiële sepotbeslissing van het OM  ten  grondslag  ligt  niet‐ontvankelijk  –  behoudens  als  het  OM  niet  op  verzoeken  tot  her‐ overweging  heeft  gereageerd,  andere  hoven  nemen  eigenlijk  alles  in  behandeling  [OM16;  ZM1;OM9]. Bij de beoordeling speelt vervolgens een rol dat veel van deze zaken op basis van  een  technisch  sepot  bij  het  hof  belanden.109  In  dergelijke  gevallen  wordt  nogal  eens  opdracht  tot  nader  onderzoek  gegeven,  omdat  een  sepot  op  grond  van  ontbreken  van  bewijs  niet  wordt  aanvaard  zonder  dat  überhaupt  opsporingshandelingen  zijn  verricht  [ZM3;OM9]. 

  Dichter bij de notie van correctie zelf liggen de vele opmerkingen van OM‐respondenten  dat de controle op het OM door de artikel 12 Sv‐procedure van belang is om een behoorlijk  opsporings‐  en  vervolgingsbeleid  in  stand  te  houden,  aangezien  zij  belangrijke  preventieve  en  leereffecten  sorteert.  De  beslissing  moet  gecontroleerd  (kunnen)  worden  om  het  OM  scherp  te  houden;  de  procedure  fungeert  als  stok  achter  de  deur  om  te  voorkomen  dat  zaken al te gemakkelijk worden afgedaan. Tevens is zij informatiebron voor waar en welke  fouten  worden  gemaakt  [OM5;OM7;OM10;OM11].  Het  is  een  graadmeter  van  hoe  je  het  doet als organisatie [OM10].  

  Voor  de  acceptatie  van  de  beslissing  en  het  gezag  van  het  OM  wordt  het  van  belang  geacht  dat  een  rechter,  een  onafhankelijke  instantie,  de  beslissing  van  het  OM  in  laatste  instantie kan toetsen [OM5;OM6;OM3;ADV2]. ‘Je moet de burger de gelegenheid geven om  een instantie te hebben waarbij met gezag kan worden aangegeven: uw beklag vinden wij  niet‐ontvankelijk. Wil je je geloofwaardigheid en ook je autoriteit als OM overeind houden,  dan moet je niet zaken bij je weghouden, maar moet je gewoon zorgen dat de beslissingen  die je neemt uiteindelijk kwalitatief goed genoeg zijn om de toets der kritiek te doorstaan’  [OM5]. ‘(…) Zelfs als de officier van justitie de klacht zonder meer ongegrond vindt, kun je  niet zomaar zeggen: je bent een zeurpiet en daarom gaan we niet naar jou luisteren. Want  mensen  hebben  aangifte  gedaan  en  hebben  een  beslissing  gekregen  waar  ze  niet  mee  kunnen leven. En of dat dan terecht is of niet, dat moet dan dus uiteindelijk worden bepaald  door een rechter’ [OM7]. 

  Tegelijkertijd wordt uit de (toename van) klachten wel afgeleid dat het OM gezag verloren  heeft;  de  beslissing  wordt  niet  zonder  meer  geaccepteerd  [OM9],  en  door  verschillende  respondenten  wordt  betwijfeld  of  voor  iedere  klacht  zonder  meer  een  zo  langdurige  en  kostbare procedure open zou moeten staan [OM3].  

 

       

108

   Zie  ook  I.E.W.  Gonzales,  De  beklagprocedure  in  Strafzaken.  Artikel  12  van  Strafvordering  in  theorie  en  praktijk,  Deventer: Kluwer 2014, p. 33. 

109

   Door de ZSM‐werkwijze is het lastiger geworden de beslissing tot niet opsporen te onderscheiden van de beslissing niet  te  vervolgen.  De  ZSM‐unit  stuurt  sepotbrieven  –  met  de  verplichte  verwijzing  naar  de  artikel  12  Sv‐procedure  –  uit,  terwijl er na de aangifte geen contact meer (mogelijk) is geweest waarin de politie een beslissing tot niet‐opsporen kan  overbrengen.  Sommige  respondenten  vermelden  dat  de  politie  geen  open  kaart  speelt  tegenover  aangevers  en  niet  vermeldt dat er hoe dan ook niet zal worden opgespoord; in plaats daarvan wordt aangegeven dat bericht zal volgen,  wat in de praktijk een sepotbrief van de ZSM‐unit met vermelding van ‘onvoldoende bewijs’ is [OM16;ZM1].  

Het  tweede  hierboven  genoemde  doel,  de  erkenning  van  de  belangen  van  het  slachtoffer,  wordt door de respondenten veelvuldig benoemd. Allen geven aan dat de belangen van het  slachtoffer en de toegenomen rechtspositie steeds meer de benadering van de artikel 12 Sv‐ procedure zijn gaan bepalen [ZM4;MVJ2;OM3]: ‘(…) ik [vind] het woord “klacht” eigenlijk al  heel vervelend, want waarom is het een “klacht”? Het is een recht van aangevers. Maar je  framet  het daarmee  wel,  dus  je  hebt  het  over  klagers,  dat  zijn  zeurders,  maar dat  zijn  het  niet. De officier neemt een vervolgingsbeslissing, en bij een deel zegt hij gewoon op grond  van zijn inzicht en vakkennis dat er te weinig in zit (…).’ [OM4]. 

  Een van de respondenten benadrukt dat betekenis geven aan het belang van slachtoffers  in het verlengde ligt van de ratio van correctie op het opportuniteitsbeginsel: de procedure  is  ook  altijd  beschouwd  als  compensatie  voor  het  ontbreken  van  een  vervolgings‐ mogelijkheid  door  de  klager  [MVJ2].  De  respondenten  geven  aan  dat  er  een  geleidelijke  ontwikkeling is geweest waarin de gerechtshoven uiteindelijk allemaal zijn overgestapt naar  een benadering waarin het horen van de klager binnen de artikel 12 Sv‐procedure voorop‐ staat.  Het  wordt  beschouwd  als  de  maatschappelijke  functie  van  het  gerechtshof  om  de  klager het recht toe te kennen zijn verhaal te doen en hem het gevoel te geven dat serieus  naar hem wordt geluisterd [ZM4;ZM1], naast de juridische betekenis van het horen als bron  van informatie voor het gerechtshof in het licht van de te nemen beslissing [ZM2].  

  Deze maatschappelijke benadering staat niet alleen in het licht van (algemene) acceptatie  van de beslissingen tot al dan niet vervolgen, maar zij is ook ingegeven door de ervaring van  de  gerechtshoven  dat  klagers  dikwijls  het  wat  en  waarom  van  de  oorspronkelijke  OM‐ beslissing niet hebben begrepen en hun daarover geen (goede) uitleg is gegeven. Verschil‐ lende  raadsheren  en  advocaten‐generaal  geven  aan  dat  klagers  bij  het  verlaten  van  de  zittingszaal dikwijls eindelijk begrijpen waarom er niet wordt vervolgd en deze beslissing ook  kunnen accepteren [ZM1;OM6]. 

  In  de  procedure  moet  volgens  de  respondenten  niet  alleen  het  belang  van  klagers  bij  vervolging  worden  erkend,  maar  het  leed  van  de  klager  als  zodanig.  De  procedure  dient  volgens  een  van  de  respondenten  ook  een  reinigende  werking  te  hebben,  doordat  het  aangedane leed wordt benoemd [ADV2]. Dit aspect komt sterk naar voren in de reacties van  de respondenten op de vraag of ‘kleine’ c.q. bagatelzaken buiten de artikel 12 Sv‐procedure  zouden  moeten  worden  gehouden  dan  wel  schriftelijk  zouden  moeten  worden  afgedaan.  Het  merendeel  van  de  respondenten  bij  de  hoven  en  binnen  het  OM  heeft  geregeld  bedenkingen bij het soort zaken dat het leeuwendeel van de artikel 12 Sv‐zaken vormt, maar  is  tegelijkertijd  van  oordeel  dat  de  procedure  niet  zou  moeten  worden  gesloten  voor  ‘bagatelzaken’.  Aan  iedereen  moet  het  gevoel  gegeven  worden  dat  hij  of  zij  serieus  wordt  genomen  met  het  oog  op  de  nagestreefde  acceptatie  van  de  uiteindelijke  beslissing  [MVJ2;RvdR].  Achter  schijnbaar  ‘kleine’  zaken  kan  bovendien  een  groot  drama  schuilgaan,  ‘dat je niet met een papiertje kunt afdoen’ [OM6]; het gaat daarbij vaak om zaken waarvan  mensen  wakker  liggen  en  die  onveiligheidsgevoelens  veroorzaken  [OM10].  Het  is  niet  aan  anderen  om  te  bepalen  hoeveel  impact  een  zaak  op  de  klager  heeft  en  om  iemand  als  ‘zeurpiet’  te  bestempelen  [OM7];  ongeacht  de  juridische  beoordeling  is  het  wel  gebeurd, 

voor  deze  mensen  is  het  ‘hun’  zaak  [OM4].  In  het  licht  daarvan  wordt  door  verschillende  respondenten benadrukt dat het een recht is voor aangevers een artikel 12 Sv‐procedure te  beginnen en zo het gevoelde onrecht aan de rechter voor te leggen [OM7;OM4;OM9]. Het  belang van de procedure wordt voor de respondenten ook sterk bepaald door het feit dat de  beklagrechter ‘het laatste station’ is, dat mensen nergens anders meer terecht kunnen met  hun verhaal [OM6;OM7;ADV2]. Een van de advocaten geeft aan dat de erkenning die door  slachtoffers in de procedure wordt gezocht, niet alleen door vervolging kan worden bereikt,  maar ook door het laten verrichten van nader onderzoek, waardoor de klager de zekerheid  verkrijgt  dat  er  geen  ‘losse  eindjes’  meer  zijn.  Als  men  het  gevoel  heeft  dat  er  alles  aan  is  gedaan, kan men de beslissing niet te vervolgen accepteren [ADV2]. 

  Voorts proberen de hoven soms een meer concrete bijdrage te leveren aan het oplossen  van  het  onderliggende  conflict  [MVJ2;ZM3;ZM1].  Een  van  de  respondenten  is  van  oordeel  dat  in  bepaalde  zaken  (levensdelicten,  politiegeweld)  soms  in  het  maatschappelijk  belang  een beklag gegrond moet worden verklaard, zelfs als een vrijspraak wordt verwacht, om de  zaak  te  laten  beoordelen  door  de  strafrechter  in  een  openbare  procedure  [OM6].  Om  dezelfde  reden  menen  sommige  respondenten  dat  het  gerechtshof  een  mogelijkheid  zou  moeten  hebben  klager  en/of  beklaagde  in  de  artikel  12  Sv‐procedure  met  open  deuren  te  horen. 

HOOFDSTUK 4: DOORLOOPTIJDEN