• No results found

Hoofdstuk 2: Wandelen en wandelaars in de negentiende-eeuwse stedelijke beschrijvingen

2.2 Wandelen als vrijetijdsbesteding

2.2.2 De Pantoffelparade

Naast het Plantaadje was er nog een andere wandeling na de kerkgang op zondag, namelijk de wandeling over de Amsterdamse grachten; de Pantoffelparade. Deze wandeling werd ook breed uiteengezet in de fysiologieën en reisverslagen uit de jaren 1840. Tegengesteld aan de wandeling in het Plantaadje kwam de Pantoffelparade hoofdzakelijk in de winter voor. De leden van het

Amsterdamse stadspatriciaat waren dan terug van hun buitens en hadden weer intrek genomen in hun grachtenpaleizen. Vanaf september begonnen de bedrijvigheden weer en openden de

sociëteiten en theaters hun deuren. De zondagse wandeling over de grachten lijkt onderdeel van de elitecultuur te zijn.

In de Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer heeft de wandeling een zeer specifieke route. Alleen op het gedeelte van de Keizersgracht tussen de Amstel en de Leliestraat vond volgens de auteur de Pantoffelparade plaats. De ruimtelijke afbakening wordt nog verder

gespecifieerd. Er werd onderscheid gemaakt tussen de walkant en de kant van de grachtenpanden. De walkant was volgens de auteur een chiquere plaats om te wandelen. Daar was het tijdens de

33

Pantoffelparade erg druk, zelfs zo druk dat de auteur meent dat ‘wij zullen daar niet kunnen voort komen.’ De huizenkant was voor ‘het gemeene volk.’84 Daar wensten de deftige lieden zich niet

tussen te plaatsen.

Zoals te zien is op de volgende afbeelding kon het inderdaad behoorlijk druk zijn op de gracht, tenminste, dat is de indruk die de tekenaar en de auteur wilden achterlaten. Er zijn veel welgestelde wandelaars te zien, zij zijn te herkennen aan de hoge hoed:

Pantoffelparade, uit: Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer (Amsterdam 1844) illustraties door F.C. Fuchs.

De auteur heeft de drukte en de deftigheid overdreven om er een spektakel van te maken; om de lezer te amuseren. Dat wordt ook weerspiegeld door de schertsende naam van het fenomeen. Dit trekt de geloofwaardigheid van de passage in twijfel, maar het bestaan van andere bronnen waarin de Pantoffelparade wordt genoemd maakt het wel aannemelijk dat het meer was dan een

overdreven scherts van één auteur. Uit de Wandeling in en om Amsterdam van Van de Vijver blijkt dat Amsterdammers in 1829 al de Pantoffelparade hielden en andere bronnen uit de jaren 1830 bevestigen ook het bestaan ervan.85 Bronnen van een latere datum tonen dat de Pantoffelparade

zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw verplaatste naar de Westermarkt, de

84 Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer, 29.

85 C. van der Vijver, Wandelingen in en om Amsterdam, 336-338. Daarnaast heb je ook M.C. van Hall,

Gedenkschriften van en door Frank Floriszoon van Arkel (Amsterdam 1832) 22; z.a. ‘Droevig verhaal van het lijden van Polyhymnia’ in: De Gids. Jaargang 2 (Amsterdam 1838) 210.

34 Stadhouderskade en de Nieuwe Herengracht.86

Er was een flinke stijging in gebruik van de term ‘Pantoffelparade’ in de periode 1850-1900 en zelfs na de eeuwwisseling. De term pantoffelparade wordt in de Nederlandse kranten tegen het einde van de negentiende eeuw in allerlei contexten gebruikt.87 In de tweede eeuwhelft kreeg de

Pantoffelparade los van de Amsterdamse grachten en elite betekenis. De term werd gebruikt voor allerlei uitingen van deftigheid waar verschillende mensen samen kwamen. Uit de bronnen blijkt dat er een Pantoffelparade in allerlei Nederlandse en buitenlandse steden gehouden werd. Daarnaast wordt de term ook gebruikt om het publiek in schouwburgen en theaters aan te duiden. Aerts betoogt in de Geschiedenis van Amsterdam dat de Pantoffelparade net zo snel weer voorbij was als het was opgekomen. Dat beeld klopt niet. Het is onjuist om te zeggen dat de Pantoffelparade alleen in 1840 voorkwam. De wandeling kwam al eerder voor en later veranderde de term van betekenis. In de Physiologie van Amsterdam en de reisverslagen wordt de Keizersgracht als locatie aangeduid voor de parade. Deze plek was volgens de Physiologie van Amsterdam helemaal geen plek om te wandelen. De grachten zijn gebrekkig en ‘volstrekt niet tot wandelplaats ingericht’ en bezitten zij de gebreken ‘welke eene wandelplaats volstrekt niet bezitten moet.’88 Uit historisch onderzoek is

gebleken dat de Amsterdamse straten en grachten qua uiterlijke gesteldheid en comfort inderdaad geen ideale wandelplaatsen waren. Ida Jager beschrijft in Hoofdstad in gebreke. Manoeuvreren met publieke werken in Amsterdam 1851-1901 dat de walhoofden waren verzakt, de kaden wegrotten, de bruggen op instorten stonden en de grachten niet zelden gekenmerkt werden door ‘een drijvende korst vuilnis.’89 Er lijkt een andere rede achter de wandeling in de grachtengordel te zitten dan een

luchtje te scheppen.

Het tijdstip waarop de Pantoffelparade precies plaatsvond verschilt per bron. De Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer meent tussen twee en half vijf, terwijl volgens Cornelis van den Vijver in zijn Wandelingen in en om Amsterdam, welke vijftien jaar eerder verscheen, de

Pantoffelparade van één tot drie plaatsvindt. De bronnen zijn het wel eens over het feit dat de Pantoffelparade alleen in de winter na het kerkbezoek plaatsvond.90

86 E. Heldring, Herinnering en dagboek van Ernst Heldering I 1871-1964 (Groningen 1970) 51-52 via DBNL met

zoekterm ‘Pantoffelparade;’ Opregte Steenwijker courant (20-09-1875); Leeuwarder Courant (15-03-1897) via Delpher met zoekterm ‘Pantoffelparade.’

87 Delpher zoektermen: Pantoffelparade en Pantoffel-parade tonen een stijging in het gebruik van de term

tegen het einde van de negentiende eeuw.

88 Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer, 26-27.

89 I. Jager, Hoofdstad in gebreke, Manoeuvreren met publieke werken in Amsterdam 1851-1901 (Rotterdam

2002) 24.

90 Vergelijk Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer, 27, met C. van den Vijver, Wandelingen in en

35

Na het kerkbezoek gingen de wandelaars uitgedost over de grachten paraderen. Het Drents reisverslag beschrijft de weelderigheid:

De pantoffelparade is een vertoonplaats van wereldsche ijdelheid, een tentoonstelling van alles wat uiterlijk maar schittert en glinstert. Zijde en satijn, fluweel en kantwerk, goud en juweelen, bloemen en vederen, echte golvende lokken in allerlei kleuren en nagemaakte dito’s, linten en strikken, in allerlei vorm en kleur, - hier ziet gij ze uitgestald, als op een markt ten platten lande zeven en nappen, emmers en zeissens, klompen en potlepels.91

Het reisverslag van de Drentenaren dreef wederom de spot met de deftige stand, maar het is wel te verwachten dat het om een soort modeparade ging. Zo typeerde Van der Vijver de parade ook.92 Ook

de andere bronnen, krantenstukjes en tijdschriften, lieten de schrijvers zich kritisch uit over de deftigheid van de Amsterdamse elite ten tijde van de Pantoffelparade.93

Onderstaande afbeelding uit Een reis door Holland van Evert Maaskamp (1830) illustreert de beschreven weelderigheid. Er is een deftige Amsterdamse vrouw met haar dochter afgebeeld. Zij dragen jurken van veel stof, hebben ‘muiltjes’ aan die hoogstwaarschijnlijk niet waren bedoeld om comfortabel mee te wandelen, dragen een bonnet, een sjaal of stola, vele kettingen en andere sierraden en hebben waaiers bij zich. Met de weelderigheid wordt hun stand aangeduid. Zij behoorden duidelijk tot de Amsterdamse elite. Het is aannemelijk dat de moeder haar dochter chaperonneerde in de hoop dat een welgestelde man zijn oog op haar liet vallen.

Uit: Maaskamp, een reis door Holland (Amsterdam 1830)

91 Een Drentsch gemeente-assessor,41

92 C. van der Vijver, Wandelingen in en om Amsterdam, 338.

93 Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen (01-01-1845); Opregte

Steenwijker courant (20-09-1875); Leeuwarder Courant (15-03-1897) via Delpher met zoekterm

‘Pantoffelparade.’ En daarnaast: J. Ten Brink (red.) Nederland. Verzameling van oorspronkelijke bijdragen door de Nederlandse Letterkunde (1850)347; H. Frijlik, Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen (1845) via DBNL met zoekterm ‘Pantoffelparade.’

36

De Pantoffelparade was volgens de bronnen voor de Amsterdamse notabelen, de deftige dames en heren, maar de lagere standen wandelden ook de parade. Zij waren veelvoudig het onderwerp van de fysiologische beschrijvingen én van de daarin geuite kritiek.

De auteur van de Physiologie van Amsterdam dreef bijvoorbeeld de spot met dames die zich boven de eigen stand willen kleden. Zij deden dat zelfs tot zo ver ‘als hunne finantiën of het crediet, dat zij bij de modemaakster of den kleêrmaker hebben, zulks toelaat.’ 94En zij ontzagen zichzelf ‘de noodwendigheden des levens, om maar mooi te kunnen zijn, en dus op de Pantoffel-Parade te wandelen.’95 Iedereen hield elkaar nauwlettend in de gaten:

De jonge dandy’s waren driest genoeg om met de aangebedenden een zoet discoursje aan te vangen en al koutende en jokkende voort te drentelen, terwijl de statige mama’s van tijd tot tijd een

zijdelingschen oogewenk lieten gaan naauwkeurige controle houdende van ’t geen er tusschen de jongelui werd verhandeld.96

De Pantoffelparade wordt in de bronnen beschreven als een ‘neêrgeslenter en door-elkander- krioelen.’97 En wanneer men het einde bereikte ‘dan keert men langs denzelfden weg terug’ en begon het spektakel weer van vooraf aan.98 Het spektakel was volgens de auteurs zeer geraffineerd.

Elke handeling, hoe klein deze ook was, zou betekenis hebben:

Iedere buiging des ligchaams, iedere zijdelingsche blik, ieder bijkans onmerkbaar elleboogstootje, ieder kucht en hm! Hm! Is een telegrafisch sein van geheime, vooraf besproken beduiding of eene bede om attentie.99

Naast geboden waren er ook verboden. Een sigaar aansteken tijdens de pantoffelparade was bijvoorbeeld ‘dwaas,’ ‘gij zoudt u daardoor den haat en de billijke verachting van alle wandelaars en wandelaressen op den hals halen, […] [zij] zoude u voor eenen gemeenen kerel aanzien,

niettegestaande uw rok betaald is […].100 Volgens de auteur werd een heer niet graag aangezien voor

iemand uit ‘het gemeen.’

Het ‘neêrgeslenter en door-elkander-krioelen enkel geschiedde om de mooije kleeding te laten kijken. Dus enkel ijdelheid, die gij hier te koop vindt.’101 ‘Iedereen, die op de pantoffel-parade

wandelt, gevoelt zich te deftig, te groot, dan dat hij daar over zaken zoude spreken.’102 De

94 Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer, 27-28. 95 Ibidem, 29.

96 Een Drentsch gemeente-assessor, 44. 97 Ibidem, 40

98 Physiologie van Amsterdam door een Amsterdammer, 34. 99 Een Drentsch gemeente-assessor, 44.

100 Physiologie van Amsterdam door een Amsterdammer, 28. 101 Een Drentsch gemeente-assessor, 40

37

Pantoffelparade was er volgens de auteur van de Physiologie van Amsterdam om te zien en gezien te worden, het was puur een manier om rijkdom te etaleren. Dit zie je ook terug in de manier waarop de ‘noblesse der Ystad’ ten tijde van de Pantoffelparade beschreven wordt.

De bronnen gebruikten vergelijkbare termen. De Amsterdamse elite kenmerkte zich volgens de auteurs van de bronnen door een bepaalde manier van lopen. Ze beschreven de wandeling van de deftige dames en heren als een ‘pauwentred’ of als een ‘pauwachtig heenstappen’ over de

Keizersgracht.103 De metafoor pauw staat hier voor de ijdelheid en het etaleren van de rijkdom van

het oude patriciaat. Daarnaast werd er niet gelopen, maar was men aan het ‘drentelen,’ ‘kruipen’ of werd de wandeling beschreven als een ‘neêrgeslenter’.104 De auteurs dreven duidelijk de spot met de

Amsterdamse elite, sterker nog, de verteller in de Physiologie van Amsterdam walgde van het toneel van rijkdom en armoede:

Ik ben dit tooneel der dwaasheid moede, en kan mij niet begrijpen hoe het mogelijk is dat menschen, zoo door hunnen rang, hun talent of vermogen van het algemeen onderscheiden en boven hetzelfde verheven, zich doelloos aan de aanmerkingen van elke onbescheidene bloot geven. […] Ik walg van dit tooneel van armoede en grootheid, van rijkdom en blinkende ellende.105

De fysiologieën uitten zich opzettelijk kritisch over de welgestelde Amsterdammers die in hun ogen te ijdel waren en zich te pauwachtig vertoonden. De lage standen brachten het er niet veel beter vanaf. De gewillige dienstmeiden hadden het ook te verduren doordat zij zich graag beter voordeden of hun lichaam wilden verkopen.106

De bronnen lieten zich op een vergelijkbare negatieve manier uit over de deftige en lagere stand. Ze schreven de leden van die sociale groepen specifieke uiterlijke kenmerken en praktijken toe waardoor ze herkenbaar werden als sociale groep. In alle overdrijvingen dichtten de bronnen de ander – de elite en de lager standen – en zichzelf een bepaalde identiteit toe. Hier ga ik aan het einde van het hoofdstuk dieper op in.