• No results found

De openbare ruimte is in Nederland een veel en breed onderzocht onderwerp. Het ministerie van VROM stelt dat de openbare ruimte van groot belang is voor steden. Het maakt steden leefbaar en aantrekkelijk. Buurten zijn dragers van een identiteit waarmee burgers zich identificeren. Zij maken functies bereikbaar en vormt een plek voor ontmoeting, interactie en sociale cohesie. Veel mensen maken zich zorgen over kwaliteit van de openbare ruimte. In sommige gevallen gaat de functie van de openbare ruimte verloren en

verwaarloosd deze. De overheid lijkt niet (meer) in staat te zijn om de ruimte schoon, heel en veilig te houden (VROM, 2005). De laatste jaren zoekt het ministerie daarom naar wegen om bewoners meer bij het ontwerp en het beheer van de openbare ruimte te betrekken (zie hoofdstuk 5) (VROM, 2003). Recentelijk is de sociaal geograaf Van Melik gepromoveerd op het onderwerp openbare ruimte. In haar proefschrift ‘Veranderende openbare ruimte, De recente herontwikkeling van Nederlandse stadspleinen’ heeft zij de trends die in de Nederlandse openbare ruimte hebben plaatsgevonden onderzocht.

Van Melik concludeert dat de Nederlandse openbare ruimte vanaf de jaren 80 sterk is veranderd. Steeds vaker worden parkeerplaatsen op centrale stadspleinen vervangen door straatmeubilair en terrassen en is er meer aandacht voor voetgangers. Ook worden private partijen steeds vaker betrokken bij het

herinrichtingsproces. Ook in het proefschrift van Van Melik komt het idee terug dat openbare ruimte meer is dan een fysieke constructie:

“Stadspleinen zijn geen op zichzelf staande fysieke elementen maar onderdeel van een stedelijk organisme dat dagelijks aan verandering onderhevig is” (Van Melik, 2008).

De gemeente Amsterdam bracht in 2001 de nota ‘Amsterdam timmert aan de vloer, over een betere inrichting van de openbare ruimte in de stad’ uit . Ook hierin wordt wederom aandacht besteed aan de sociale

constructie (functie) van de openbare ruimte en de veranderingen (meer aandacht voor verblijf) die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden bij de herinrichting ervan. In het rapport stelt men bijvoorbeeld: "De kwaliteit van de openbare ruimte bepaalt voor een groot deel hoe bewoners, bezoekers en ondernemers

de stad ervaren en gebruiken. Wil Amsterdam het imago van een aantrekkelijke en dynamische woon- en werkstad behouden, dan is een duurzaam en hoogwaardig ingerichte openbare ruimte met een optimale

gebruikswaarde van het grootste belang" (Van der Plas, 2001, p. 11).

Tenslotte ziet ook Hajer een verandering optreden. Hij stelt dat de openbare ruimte van de Nederlandse stad onmiskenbaar mooier wordt. Plastic terrasstoelen maken plaats voor rieten varianten, Portugees granieten steentjes komen in de plaats van gebroken stoeptegels. Schreeuwerige lichtreclame en dichte rolluiken staan ter discussie (Hajer, 2001). Gemeenten investeren in de openbare ruimte en proberen een betere (bijzondere) uitstraling te creëren.

Van Melik onderscheidt in haar proefschrift twee trends in de openbare ruimte: fear versus fantasy. De trend van fear wordt gekenmerkt door de opmars van camerabewaking en strengere regelgeving in de openbare ruimte. Camera’s hebben als doel om het veiligheidsgevoel van de bezoeker te verbeteren. Door regels te stellen hopen beleidsmakers dat de verschillende gebruikersgroepen samen gebruik kunnen maken van de openbare ruimte. Aan de andere kant wordt de openbare ruimte steeds meer gebruikt voor

vermaakdoeleinden. Dit blijkt onder andere door de toename van het aantal terrassen in de openbare ruimte. Dit wordt door Van Melik aangeduid als de fantasy trend (Van Melik, 2008). Placemaking kan worden gezien als een exponent van deze laatste trend waarbij de attractiviteit van de openbare ruimte centraal staat.

Hajer gaat nog een stap verder. In zijn optiek is de angst voor geweld en vernielingen het belangrijkste motief geworden voor de inrichting van de openbare ruimte in de stad. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt zoveel mogelijk gewerkt vanuit een gedachte dat wat goed is gemaakt moeilijk kan worden gesloopt. Liever plaatst men geen of betonnen bankjes in plaats van comfortabel straatmeubilair (Hajer, 2001). In zijn optiek is de fear trend zoals deze door Van Melik is onderscheiden de leidende trend in de openbare ruimte op dit moment. De makkelijkste weg die veel beleidsmakers volgens Hajer kiezen is de pleinen zo leeg te maken dat zelfs ‘hangjongeren’ zich er niet meer prettig voelen. Gevolg is dat in de Nederlandse steden soms nauwelijks een bankje in het stadscentrum te vinden is. Waar men vroeger uitging van de gedachte ‘wat mooi is blijft heel’, lijkt er nu sprake te zijn van de benadering ‘wat leeg is kan niet kapot’. Wat door de gemeente goed is bestraat kan niet worden vernield door jongeren. Hajer stelt vast dat deze pleinen aan de ene kant worden gevierd in de architectuurtijdschriften omdat ze zich lenen voor een strakke vormgeving. Tegelijkertijd spelen deze pleinen geen enkele rol van betekenis meer in het sociaal- culturele leven. Ze ontberen iedere aantrekkingskracht en liggen er desolaat bij (Hajer, 2001).

Net als Van Melik komt Hajer tot de conclusie dat in de Nederlandse openbare ruimte er sprake is van twee tegengestelde trends. Aan de ene kant wordt de openbare ruimte heringericht en krijgt deze een betere fysieke inrichting. Op andere plekken is echter juist de tegenovergestelde trend zichtbaar en wordt uit angst voor hangjongeren de openbare ruimte zo kaal mogelijk gehouden. Deze tegenstelling wordt door Hajer omschreven als de paradox van de openbare ruimte (Hajer, 2001). Van Melik komt in dat verband tot de

conclusie dat meer beveiliging niet leidt tot meer plezier of een grotere populariteit onder bezoekers. Pleinen waar men vooral plezier ervaart hebben vaak weinig beveiliging en andersom (Van Melik, 2008, pp. 209- 212).

Naast de trend van fear en fantasy is er sprake van een veranderende rol van de overheid. De politieke rol verschuift daarbij van government naar governance, wat duidt op de toenemende invloed van private partijen bij de herinrichting van de openbare ruimte. Deze interesse van private partijen heeft onder andere te maken met de rol die het is gaan spelen in de city marketing campagnes van de stad (Van Melik, 2008); (Hajer, 1989).