• No results found

VI. ANALYSE

6.5 De invloed van kenmerken en subjectiviteit op risicoperceptie

In de theorie werd ten slotte verwoord dat subjectieve factoren invloed hebben op de risicoperceptie van de burger (Hollander & Hanemaaijer, 2003; Janssen 2005; Helsloot & In ‘t Veld, 2014). Daarnaast is voor dit onderzoek getest of de demografische kenmerken van de

steekproefpopulatie invloed hebben op de risicoperceptie die men uit. Om dit te testen zijn in de vragenlijst vragen opgenomen naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau van de respondent. Daarnaast werd gevraagd of de respondent kinderen heeft. Om de invloed van andere subjectieve factoren te testen is specifiek doorgevraagd op deze aspecten van de risicoperceptie tijdens het groepsgesprek.

Uit de resultaten blijkt met betrekking tot de demografische kenmerken van de steekproef dat ze maar zelden significante invloed hebben op de beantwoording van vragen. En, waar de resultaten wel significante invloed hebben blijkt de opgetelde verklarende kracht van de vier factoren niet boven de 10% uit te komen. Er kan daarom worden geconcludeerd dat leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en het hebben van kinderen niet of nauwelijks invloed hebben op de risicoperceptie van de huurder van Talis. Achteraf is de vraag naar het ‘hebben van kinderen’ echter ongelukkig gesteld. Veel belangrijker is het of deze kinderen inwonend zijn. Hierover meer in de reflectie van het afsluitende hoofdstuk.

Voorts bood het groepsgesprek de mogelijkheid om door te vragen op de antwoorden die de respondenten in de vragenlijst hadden gegeven. Aan de hand van persoonlijke verhalen en ervaringen met asbest gaf men aan te weten dat de kans op overlijden door asbest klein is. De deelnemers verwoorden echter wel een bepaald ontzag voor het risico, vanwege de potentiële gevolgen voor de gezondheid. Men stelt dat de statistische kansen dan klein mogen zijn, maar dat persoonlijke beleving een belangrijke rol speelt in de perceptie.

68 De resultaten overziend valt te concluderen dat de demografische kenmerken van de huurder van Talis zoals verkregen uit het survey geen invloed hebben op de perceptie die men heeft van het asbestrisico. Van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau kan worden gesteld dat ze niet of nauwelijks invloed hebben op de risicoperceptie. Hetzelfde geldt voor het ‘hebben van kinderen’, maar deze formulering blijkt als gezegd ongelukkig. In het vervolg zou in onderzoek naar de risicoperceptie van huurders rond asbest gevraagd moeten worden naar ‘inwonende kinderen’ in plaats van het hebben van kinderen. In het groepsgesprek verwachtten de deelnemers dat inwonende kinderen invloed zouden hebben op de risicoperceptie. Er zijn echter geen resultaten om uitspraken te doen hierover. Uit het groepsgesprek kwam wel naar voren dat men ontzag heeft voor de potentiële gezondheidsrisico’s van asbest. In termen van onder andere Helsloot en In ’t Veld (2014) kan worden gesteld dat de

‘gruwelijkheid’ van het risico van asbest dus meespeelt als subjectieve factor in de risicoperceptie.

6.6 Resumé en conclusies

Dit hoofdstuk geeft vorm aan de analyse van het onderzoek. Het verbindt daarmee de theoretische uitspraken uit het derde hoofdstuk aan de resultaten die werden verkregen middels de dataverzameling. In het resultatenhoofdstuk is, aan de hand van de theorie, een structurering gevolgd die ook in dit hoofdstuk is gehanteerd.

Uit de analyse blijkt derhalve als eerste dat de huurder van Talis een risicorealist is, zoals Helsloot et al (2015) veronderstellen. Men heeft een realistisch beeld van het kleine risico dat asbest vormt, maar heeft tegelijkertijd ontzag of in sommige gevallen zelfs angst voor de gruwelijke

gezondheidsrisico’s van asbest. Daarnaast blijken huurders goed in staat om het risico van asbest in perspectief te plaatsen tot andere risico’s. Tevens wordt de theorie ondersteund dat de huurder in verschillende rollen een andere mening uit over het risico. Opvallend is echter dat de theorie

veronderstelt dat de huurder meer nadruk legt op veiligheid, terwijl uit de resultaten blijkt dat men ‘als bestuurder’ procentueel meer kiest voor veiligheid. De huurder van Talis legt dus, in tegenstelling tot wat de theorie veronderstelt, zelfs minder nadruk op veiligheid als ‘de huurder als bestuurder’. De verhouding die Helsloot et al (2015) veronderstelt tussen de mening als consument en bestuurder is dus zelfs juist andersom; de huurder legt minder nadruk op asbestveiligheid. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn de financiële positie van de huurder en het feit dat de woning niet zijn eigendom is, waardoor er minder verantwoordelijkheid wordt gevoeld. Verder blijkt hier duidelijk dat asbest slechts één van de risico’s betreft, en voor de huurder geen speciale aandacht verdient. Risico’s als brandveiligheid verdienen volgens de huurder bijvoorbeeld meer aandacht.

Als het gaat over informatievoorziening en betrokkenheid ligt er voor Talis een uitdaging. De informatievoorziening blijkt in sommige gevallen de huurder niet te bereiken, terwijl die ambitie wel werd uitgesproken. Daarnaast is de informatie niet altijd naar tevredenheid van de huurder. Wat betreft betrokkenheid is men duidelijk; 75% van de huurder stelt niet te hoeven worden betrokken bij de wijze waarop hun woningcorporatie omgaat met asbest. Verder achten huurders zichzelf goed in staat keuzes te maken. Bijna 70% van de huurders van Talis zou zelf willen kiezen tussen het saneren van het asbest binnenshuis of het vervangen van de keuken of badkamer. Voorwaarde daarbij is wel dat de

69 informatievoorziening vanuit Talis open, eerlijk en empathisch is. Tevens blijkt uit de groepsgesprekken dat men graag onafhankelijke informatie zou willen vanuit bijvoorbeeld de GGD. Als laatste blijkt uit de resultaten dat de onafhankelijke variabelen leeftijd, geslacht en opleidingsniveau geen invloed hebben op de risicoperceptie. Hetzelfde geldt voor het ‘hebben van kinderen’, maar achteraf is de vraagstelling verkeerd. In het survey had beter gevraagd kunnen worden naar het hebben van inwonende kinderen. In vervolgonderzoek zou hiernaar gevraagd moeten worden om over deze onafhankelijke variabele

70