• No results found

De interactieve organisatie van stance taking

In document Stance in vergaderingen (pagina 49-59)

In alle voorbeelden komt duidelijk naar voren dat ‘ik denk dat’ de gespreksorganisatie rondom stancetaking activities bevordert. ‘Ik denk dat’ kan als marker dienen zodat andere sprekers kunnen herkennen dat het om een stance gaat. Het uiten van een stance lokt uit tot

intersubjectiviteit. Gespreksdeelnemers worden veelal uitgenodigd ook een stance in te nemen. Dit kan een initiële spreker bereiken door bijvoorbeeld response seeking activities uit te voeren, maar dat is niet altijd nodig. Met name in markeringen voor

wenselijkheidsstellingname en opiniemarkeringen (inclusief disagreementmarkeringen) zijn activiteiten rondom stancetaking goed zichtbaar.

Onderstaande fragmenten illustreren de functie van ‘ik denk dat’ in het organiseren van stancetaking activities.

FRAGMENT 14 (2): Lennart elaboreert een probleem en komt tot een conclusie. Dit fragment is langer dan hoe het behandeld is in paragraaf 3.3.1. Op die manier is de wisselwerking met gebruik van het ‘ik denk’ framework goed te zien.

1875. Len: (...) ik zeg dat lukt niet. we hebbeh 'n mooi proce:s. 1876. jah, nee. waarom lukt dat nie:t? we hebbeh nou 'n nieuw 1877. team en eh nieuwe mensen, >noem maar op.< zo wordt 1878. ('r) gepraat.

1879. (0.7)

1880. •h (ik zeg) nou 't lukt gewoon niet.< kijk alleen

1881. d'r zit al- (.) (d'r) zit al eh 'n maand vakantie tusseh. 1882. moet nog onderzoek doen.

1883. (.)

1884. jah maar jij hebt toch geen vakantie (ºgekregen.) 1885. 0.4

1886. Mar? (ºhmhuh) 1887. 0.8

1888. Len:  wat ik bedoel te zeggeh is:, ik denk dat we serieus 1889. naar: >meer< (.) naar ons marcom campaign

48 | P a g i n a

1890. development [proces (moete ][ gaan kijkeh.)] 1891. Leo: [Ooooo::H ][wacht ] e:veh. ]

1892. Cla: [jah, maar da dat] kan]

1893. nooit de bottleneck zijn dan:- denk ik van 't gaat

1894. 'r gewoon ook- (.) [ºdat (e::h= 1895. Len: [•thh

1896. =neeh, waar ['t mij om gaat (is ) [ngrrhngm. 1897. Cla: [(bdoel) bedoel niet als argu[men:t

1898. (.)

1899. Len: nee. maar waar 't m[ij om gaat, is dat wij, (0.5) 1900. Cla: [°ja!

1901. Len: 's 'n keer goed duidelijk moeten zijn °van<° (.) DIT is 1902. 't proces en zo gaan we 't doen.

1903. 0.5

1904. Cla: ja maar dat is 'n proces voor 'n introductie 1905. van 'n product,

1906. (0.5) 1907. Bar? ºm.

1908. Len: ºne[e:h,

1909. Cla: [>wat wij niet hebbeh,< is 'n *is 'n:-*= 1910. Len: =('t gaat-) nee! •hh (0.5) 't gaat niet

1911. om ('n) produ[ct categ]or[ie, 't gaat om ('t principe!)] 1912. Leo: [>neenee.<] [ja maar wa- (wat) Claudia zegt] 1913. is wel waar.

1914. 0.5 1915. Len: °neeh. 1916. (.)

1917. 't [gaat (dat je) serieus wordt genomen

Lennart is bezig met een uiteenzetting en vat dat uiteindelijk samen in een conclusie (regel 1888), een voorbeeld van transitiemarkerend gebruik van ‘ik denk’. Daarbij geeft hij een wenselijkheidsstellingname, namelijk dat hij denkt dat er serieus meer naar het marcom campaign development proces gekeken moet worden. Deze positionering van een bepaalde stance lokt eveneens een – in dit geval contrasterende – stance uit bij de andere

gespreksdeelnemers. Leo en Claudia hebben beide een andere stance en spreken Lennart tegen. Claudia gebruikt eveneens ‘denk ik’ om haar disagreementmarkering te subjectiveren.

P a g i n a| 49 Lennart accepteert deze afwijzing niet zo maar en pRikeert uit te leggen ‘waar het hem om gaat’ (regel 1896 en 1899). Ook bij dit argument plaatst Claudia wederom een afweging, duidelijk ingeluid met ‘ja, maar’ (regel 1904). Na nog enkele korte beurten tussen beiden mengt Leo zich wederom in het gesprek en kiest de stance van Claudia door te zeggen dat dat ‘wel waar is’. Daarmee geeft hij totaal geen subjectief oordeel, maar bestempelt de

argumentatie van Claudia als feitelijk. Lennart accepteert dat echter nog steeds niet en geeft nogmaals zijn zelfde argument dat het er om gaat om serieus genomen te worden.

Hoewel in dit voorbeeld uiteindelijk geen overeenstemming bereikt wordt, wat gespreksdeelnemers over het algemeen wenselijk achten, laat het goed zien hoe uitingen met een ‘ik denk’ frame door recipiënten herkend worden als zijnde uitingen van stance en hen ook in de gelegenheid stelt om een positie in te nemen ten opzichte van het object dat centraal staat. Door een tweede stance te leveren kan de initiële spreker er voor kiezen zijn stance aan te passen of vol te blijven houden met als doel de andere spreker(s) overtuigen van zijn stance. Fragment 2 laat zien dat ook in onzekerheidsmarkeringen de organisatie van stance middels gebruik van ‘ik denk dat’ plaats kan vinden.

FRAGMENT 2: 8 maart.

2996. Leo: [okay. [•h nou ik [zal [E:hm:

2997. [((begint te bladeren in papieren)) 2998. Len/Cla: [ ((praten zacht met elkaar))

2999. Cla: [ºj:↑ah?° ((blik ri Len)) 3000. 0.8

3001. Leo:  ik dacht dat 't om twee uur begon, 3002. [0.8

3003. Ren: [((kijkt op zijn papieren)) 3004. ºja.°

3005. (.)

3006. °twee tot kwart over tien.° 3007. (.)

3008. Leo: ºjah.° 3009. (.)

3010. twee tot kwart over tie:n. dus 't is 'n pittige briefing. 3011. 1.0

3012. Cla: zo! (da) kun je (dan) [wel stelleh, jah.] ah hah 3013. Mar: [kan je wel stelleh jah.]

Leo moet een antwoord schuldig blijven en doet een onzekerheidsmarkering met ‘ik denk dat’. Dit is voor René de trigger om op te zoeken in de papieren of Leo’s uiting klopt dat de briefing inderdaad om twee uur begon. René antwoordt daarop bevestigend en geeft eveneens de eindtijd.

In dit fragment heeft ‘ik dacht’ ook de functie als vraag en daarbij een oproep tot handeling om zekerheid te krijgen over de inhoud van de uiting van de initiële spreker. Reflectie

50 | P a g i n a

Het uiten van een stance lokt uit tot intersubjectiviteit. Deze stelling, geponeerd door Karkkäinen (2003) en Du Bois (2007) wordt bevestigd in mijn data. Gespreksdeelnemers worden veelal uitgenodigd ook een stance in te nemen. Dit kan dezelfde stance zijn (shared stance), maar kan ook afwijken. In dat geval vindt steeds afstemming plaats tussen de

gespreksdeelnemers met als ultiem doel op één lijn te komen. Er is constant een wisselwerking van evaluatie tussen de sprekers en het object van de stance. In het meest wenselijke geval resulteert dit in overeenstemming. Deze resultaten zijn overeenkomstig met de theorie van de stance triangle van Du Bois (2007). Ook zijn de drie vragen omtrent het analyseren van een stance toepasbaar in elke situatie: wie is de stance taker, wat is het object van de stance en wat voor stance wordt er geuit? Met deze vragen en zijn theorie over de stance triangle heeft Du Bois een goede basis gelegd voor het analyseren van stance.

P a g i n a| 51

4. Conclusie

Deze scriptie had als centrale vraagstelling hoe gespreksdeelnemers ‘ik denk’ gebruiken in vergaderingen om zo een stance uit te drukken.

Het werk van Karkkäinen (2003, 2006, 2007) heeft als belangrijkste uitgangspunt geteld voor deze scriptie. De kenmerken van ‘I think’ en ‘I guess’ die zij beschrijft op subjectief en intersubjectief niveau zijn grotendeels zichtbaar in het behandelde corpus. In subjectief opzicht dient ‘ik denk’ volgens Karkkäinen als een subjectieve marker, projecteert het een nog komende stance en kan het een redeneringsproces aangeven. Al deze kenmerken waren zichtbaar in het corpus dat ik gebruikt heb voor dit onderzoek.

Op intersubjectief niveau is ‘ik denk’ volgens Karkkäinen coherent met de context. Daarnaast nodigen ‘ik denk’ constructies uit om ook een stance in te nemen. Ook deze

kenmerken zijn terug te vinden in mijn onderzoek. Karkkäinen noemt echter ook functies van ‘ik denk’ die niet in het corpus voorkomen, namelijk de zogenaamde discovery prosody. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat mijn onderzoek zich richt op ‘ik denk’ frames. De discovery prosody vorm is namelijk typerend als een inserted vorm van ‘denk ik’. Ook ‘ik denk’ gebruikt om door te gaan met business as usual, dus als soort continueringsmarkeerder, is niet zichtbaar in dit onderzoek. Dit lijkt een typisch Engels gebruik voor ‘I guess’.

Karkkäinen haar observaties van het gebruik van ‘I think’ en ‘I guess’ in alledaags taalgebruik zijn dus ook toepasbaar op taalgebruik in geïnstitutionaliseerde settings. Het grote verschil echter met de bedrijfsvergadering is echter dat in laatstgenoemde een hoge mate van besluitvorming aanwezig is. Het uiten van een stance is daarbij essentieel. Het gebruik van ‘ik denk’ heeft daardoor een nog sterkere functie in het interactief organiseren van stance taking. Doordat sprekers gebruik maken van een ‘ik denk’ frame is de uiting van hen voor andere gespreksdeelnemers herkenbaar als zijnde een stance. Het uiten van een stance lokt uit tot intersubjectiviteit. Deze stelling, geponeerd door Karkkäinen (2003) en Du Bois (2007) wordt bevestigd in mijn data. Gespreksdeelnemers worden veelal uitgenodigd ook een stance in te nemen. Dit kan dezelfde stance zijn (shared stance), maar kan ook afwijken. In dat geval vindt steeds afstemming plaats tussen de gespreksdeelnemers met als ultiem doel op één lijn te komen. Er is constant een wisselwerking van evaluatie tussen de sprekers en het object van de stance. In het meest wenselijke geval resulteert dit in overeenstemming. Deze resultaten zijn overeenkomstig met de theorie van de stance triangle van Du Bois (2007). Ook zijn de drie vragen omtrent het analyseren van een stance toepasbaar in elke situatie: wie is de stance taker, wat is het object van de stance en wat voor stance wordt er geuit? Met deze vragen en zijn theorie over de stance triangle heeft Du Bois een goede basis gelegd voor het analyseren van stance.

In de lijn van eerder onderzoek heb ik gekeken naar inhoudelijke betekenis en

pragmatisch gebruik van het ‘ik denk’ frame. Echter, waar eerder onderzoek vaak één van de twee punten heeft belicht, heb ik het gebruik vergeleken op beide punten. ‘Ik denk’ heeft dus een inhoudelijke betekenis, maar biedt eveneens ook een pragmatische functie. Vrijwel elke combinatie tussen een pragmatische functie en inhoudelijke functie is mogelijk, al zullen bepaalde combinaties sterker geassocieerd zijn met elkaar dan andere.

52 | P a g i n a

‘Ik denk dat’ kan de volgende drie inhoudelijke functies aangeven:

Wanneer een spreker onzeker is over de waarheid of inhoud van de eigen uiting, kan ‘ik denk dat’ een onzekerheidsmarkering aangeven. De spreker doet een gok met

betrekking tot de propositie. Een spreker zal hier vaak een voorspelling, verwachting of schatting mee geven. ‘Ik denk’ treedt hier op als een shield. De spreker maakt de andere gespreksdeelnemers duidelijk dat hij onzeker is over de waarheid van de inhoud van zijn uiting.

Als een spreker een evaluatie of oordeel wil geven of een assessment wil doen over een situatie die thematisch is, kan ‘ik denk’ dienen als opiniemarkering. In dit geval is de betekenis van ‘ik denk’ het geven van een oordeel. Voorafgaand of juist na het uiten van een oordeel geven sprekers argumenten of redenen die de stellingname van de spreker steunen. Dit kan feitelijke informatie zijn, maar kunnen ook persoonlijke argumenten zijn. De meeste wenselijke reactie bij een opiniemarkering is overeenstemming, in de vorm van een tweede paardeel.

Wanneer een spreker de andere gespreksdeelnemers wil overtuigen van een bepaalde opinie kan ‘ik denk dat’ dienen als markering voor wenselijkheidsstellingname. Enerzijds kan de spreker in zo’n geval het voordeel benadrukken van zijn voorstel. Dit kan door middel van positieve evaluatieven, zoals: ‘ik denk dat het goed is om…’. Anderzijds kan de spreker ook het belang benadrukken van het voorstel, door bijvoorbeeld het werkwoord moeten: ‘ik denk dat we moeten kijken naar…’. Een combinatie van beide strategieën is ook mogelijk. Net als bij de opiniemarkering geeft de spreker ondersteunende argumenten voor of na de wenselijkheidsstellingname. Deze argumenten kunnen berust zijn op feitelijke informatie, maar ook subjectief van aard zijn. Eveneens als bij de opiniemarkering heeft ook hier overeenstemming de voorkeur als tweede paardeel. Het gebruik van ‘ik denk’ als wenselijkheidsstellingname onderscheidt zich vooral in het feit dat het bij deze inhoudelijke functie om een

toekomstige actie gaat.

‘Ik denk dat’ kan de volgende vier verschillende pragmatische functies vervullen: De transitiemarkering heeft als gespreksorganisatorische functie dat er een

verschuiving plaatsvindt in het gesprek, bijvoorbeeld een conclusie of samenvatting nadat een spreker een uiteenzetting heeft gegeven in één of meer voorafgaande beurten. De spreker markeert dan met ‘ik denk dat’ een nieuw perspectief. Deze vorm komt overeen met de literatuur van Karkkäinen (2007), waarbij ‘I guess’ een functie kan hebben in het redeneringproces of inferentiële proces van een spreker.

De afzwakking (hedge) komt veelal voor in combinatie met de onzekerheidsmarkering. In dat geval is een spreker onzeker over het waarheidsgehalte van de propositie en past met ‘ik denk dat’ een shield toe. Op die manier committeert een spreker zich niet volledig met de uiting. Dit stemt overeen met de bevindingen van Prince, Frader & Bosk (1982). Aan de andere kant kan een afzwakking ook voorkomen na het reviseren van een eerdere uiting waar niet het gewenste tweede paardeel geleverd. De spreker zwakt zijn uiting dan in tweede instantie af. Echter, deze tweede vorm is alleen

gesignaleerd in combinatie met een inserted gebruik van ‘ik denk’ of post-completion. De spreker framet zijn onzekerheid dus niet van tevoren, maar past zijn stance ad hoc aan.

P a g i n a| 53 De disagreementmarkering gaat vaak samen met de opiniemarkering. Sprekers

gebruiken een disagreementmarkeringmet ‘ik denk dat’ om aan te geven dat ze het oneens zijn met een uiting van een andere spreker. Deze markeringen gaan vaak gepaard met lexis die eveneens tegenstellingen aangeven zoals ‘maar’ of ‘alleen’. Mogelijkerwijs doet een spreker een second assessment, welke tegenstrijdig is met het first assessment van de vorige spreker. De volgorde van een disagreementmarkering is als volgt: Spreker A doet een statement, spreker B toont disagreement, eventueel gepaard met een tegenvoorstel en vervolgens kan spreker A daar weer op reageren, door bijvoorbeeld zijn statement te verdedigen, te herzien of zich verder stil te houden. Deze sequentiële organisatie van disagreementmarkeringen komt overeen met eerdere literatuur van Kangasharju (2002).

Wanneer sprekers een oordeel geven op basis van eigen kennis, in plaats van

klakkeloos de stance van de vorige spreker aan te nemen, kunnen ze door middel van ‘ik denk dat’ een markering van epistemische autoriteit uiten. De stance van de spreker komt echter wel grotendeels overeen met die vorige geuite stance. Alleen is de stance niet gebaseerd op al aangedragen argumenten, maar worden er juist nieuwe

argumenten aangedragen. Hiermee onderscheidt deze pragmatische functie zich van de disagreementmarkering.

Als we kijken naar de manieren waarop ‘ik denk’ gebruikt wordt in het corpus wat ik heb behandeld, lijkt de huidige definitie van ‘denken’ zoals van Dale die hanteert onvolledig. Deze luidde als volgt:

den·ken dacht, h gedacht (in het algem) zijn gewaarwordingen ordenen, oordelen vormen, zich een mening vormen: ~ aan iets a) er in de geest mee bezig zijn; b) iets niet vergeten Met bovenstaande functies en betekenissen in acht genomen zou de definitie aangevuld moeten worden met ‘schatten’ of ‘onzekerheid uiten’.

Ook in de wetenschappelijke literatuur op het gebied van de conversatieanalyse is ‘denken’ nog te beperkt geanalyseerd. Precht (2003) gaf terecht aan dat in het Engels ‘I think’ de meest gebruikte wijze is ome en stance uit te drukken. In het Nederlands lijkt ‘ik denk’ ook vaker gebruikt dan bijvoorbeeld ‘ik vind’. Veel auteurs hebben ‘denken’ tot nu toe puur als vorm van epistemic stance beoordeeld. Deze scriptie laat echter zien dat het onvoldoende is om ‘denken’ alleen in die categorie te plaatsen.

4.1 Discussie

De data die gebruikt is bij deze analyse was afkomstig van twee vergaderingen van één bedrijf. Hoewel het aannemelijk is dat de gevonden patronen generaliseerbaar zijn voor

bedrijfsvergaderingen in het algemeen is het raadzaam om vervolgonderzoek uit te voeren naar vergaderingen bij andere bedrijven. Op die manier blijft de externe validiteit gewaarborgd.

Met deze scriptie heb ik geprobeerd een eerste stap te zetten naar Nederlands

onderzoek omtrent stance en meer specifieker stance in een geïnstitutionaliseerde omgeving, namelijk de werkvloer. De nadruk daarin lag op gebruik van ‘ik denk (dat)’ constructies. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op andere specifieke vormen van stance of stance in andere geïnstitutionaliseerde settings.

54 | P a g i n a

Literatuur

Biber, D. and Finegan, E. (1989). Styles of stance in English: Lexical and grammatical marking of evidentiality and affect. Text 9 (1). p. 93–124.

Biber, D. et al. (1999). The grammatical marking of stance. The Longman Grammar of Spoken and Written English. London: Longman.

Du Bois, J.W. (2007). The stance triangle. In: R. Englebretson (ed). Stancetaking in Discourse. p. 138-182. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.

Finegan, E. (1995). Subjectivity and subjectivisation: An introduction. In Subjectivity and Subjectivisation. Linguistic Perspectives, D. Stein and S. Wright (eds.), p. 1–15.

Cambridge: Cambridge University Press.

Hunston, S. (2007). Using a corpus to investigate stance quantitatively and qualitatively. In: R. Englebretson (ed). Stancetaking in Discourse. p. 27-48.

Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.

Hunston, S. & Thompson, G. (eds.) (2000). Evaluation in Text. Authorial Stance and the Construction of Discourse. New York: Oxford University Press.

Hyland, K. (2005). Stance and engagement: a model of interaction in academic discourse. Discourse Studies 7/2. p. 173-192.

Kangasharju, H. (2002). Alignment in disagreement: forming oppositional alliances in committee meetings. Journal of Pragmatics (34), p. 1444-1471.

Karkkaïnen, E. (2003). Epistemic stance in English conversation: A description of its interactional functions, with a focus on „I think‟. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins. Karkkaïnen, E. (2006). Stance taking in conversation: From subjectivity to

intersubjectivity. Text & Talk 26/6. p. 699 – 731.

Karkkaïnen, E. (2007). The role of I guess in conversational Stancetaking. In: R.

Englebretson (ed). Stancetaking in Discourse. p. 183-220. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.

Labov, W. and Waletzky, J. (1967). Narrative analysis: Oral versions of personal

experience. In: Essays on the Verbal and Visual Arts. Proceedings of the 1966 Annual Spring Meeting of the American Ethnological Society, J. Helm (ed.), p. 12–44. Seattle: University of Washington Press.

Lyons, J. (1994). Subjecthood and subjectivity. In: M Yaguello (ed.) Subjecthood and Subjectivity: The Status of the Subject in Linguistic Theory. p. 9-17. Parijs: Ophrys. Mazeland, H.J. (2003). Inleiding in de conversatie-analyse. Bussum: Coutinho. Mazeland, H.J. (in mimeo). Analyseaanzet gebruik “ik-denk-dat”. Groningen:

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Letteren.

Mushin, I. (2001). Evidentiality and epistemological stance: Narrative retelling. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.

Pomerantz, A. (1984). Agreeing and Disagreeing with assessments: some features of preferred/dispreferred turn shapes p. 57-101. In: Atkinson J. & Heritage M. (1984).

P a g i n a| 55 Structures of Social Action: Studies in Conversation Analysis. Cambridge: Cambridge University Press.

Pomerantz, A. (1986). Extreme Case formulations: A way of legitimizing claims. Human Studies 9, p. 219-229.

Precht, K. (2003). Stance moods in spoken English: Evidentiality and affect in British and American conversation. Text 23 (2): 239–257.

Prince, E.F., Frader, J. & Bosk, C. (1982). On Hedging in Physician-Physician Discourse. In: R. Di Pietro (ed.). Linguistics and the professions: proceedings of the Second Annual Delaware Symposium on Language Studies. p. 83-97. Nordwood: Ablese Rauniomaa, M. (2007). Stance markers in spoken Finnish. Minun Miliestä and minusta in

assessments. In: R. Englebretson (ed). Stancetaking in Discourse. p. 221-252. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.

Stivers, T. (2008). Stance, Alignment, and Affiliation During Storytelling: When Nodding Is a Token of Affiliation. Research on Language and Social Interaction, 41(1). p. 31-57.

56 | P a g i n a

Bijlage 1: Transcriptieconventies (Mazeland, 2003)

Gespreksorganisatorische relaties

(1,5) een stilte met een duur van het aantal aangegeven secondes, hetzij binnen een uiting van eenzelfde spreker (beurt-intern), hetzij tussen de beurten van twee opeenvolgende sprekers (beurt-extern). In het laatste geval wordt zo’n stilte meestal op een afzonderlijke regel geschreven. Ook ‘pauzes’ die achteraf bezien ‘beurt-intern’ blijken te zijn, worden op een aparte regel gezet en niet aan een bepaalde spreker toegewezen.

(.) stilte korter dan 0,2 seconde tekst=

= tekst 2 er is geen waarneembare stilte tussen de beurten van twee op elkaar volgende sprekers, of tussen opeenvolgende uitingseenheden van dezelfde spreker

[spreker 1

[spreker 2 deze twee gespreksdeelnemers beginnen tegelijkertijd een beurt sp[reker1

[spreker 2 een tweede spreker begint tijdens de beurt van de huidige spreker, en wel precies op de het punt waarop het haakje staat. spr[eke]r1

[jah:] de tweede, sluitende haak ‘]’ geeft het punt aan waarop de uiting van de tweede spreker ophoudt (relatief ten opzichte van de uiting van de eerste spreker).

Prosodie

De interpunctietekens van de schrijftaal (punt, komma e.d.) fungeren niet als leestekens, maar als aanduiding van globale intonatielijnen:

. d punt wijst op een dalend intonatieverloop aan het eind van het betreffende uitingsdeel

, de komma wijst op een licht stijgend intonatieverloop

? het vraagteken wijst op een sterk stijgende intonatie aan het einde van het betreffende uitingsdeel (het hoeft hier niet om een vraag te gaan).

! uitroepteken: de spreker produceert het betreffende uitingsdeel met een uitroepachtige prosodie

↑ toonbeweging omhoog (voor de aanduiding van een lokale toonbeweging, voor de duur van één lettergreep, of binnen een lettergreep)

↓ toonbeweging omlaag

aksent de onderstreepte lettergreep is geaccentueerd

re::kken de betreffende (mede)klinker is opvallend langer dan ‘normaal’ is voor deze

In document Stance in vergaderingen (pagina 49-59)