• No results found

Theoretisch kader

3.3 Data-analyse

de data-analyse is gedaan volgens de grounded theory benadering.19 Kenmerkend voor de grounded theory is de cyclische werkwijze, weergegeven in Figuur 1. de verzamelde data worden eerst globaal geanalyseerd door middel van codering, op basis waarvan de eerste concepten ontstaan (een code vat een tekstfragment in één woord samen). Vervolgens wordt gezocht naar verbanden tussen de verschillende codes. de gecodeerde stukken worden voortdurend met elkaar vergeleken totdat de saturatiegraad is bereikt en er geen nieuwe informatie meer naar boven komt. op dat moment beschikken de onderzoekers over een “rich dense theoretical account - but one that is completely grounded in empirical data.” (Green & Thorogood, 2004, p. 180).

19 dit is een veelgebruikte methode om kwalitatieve data te analyseren, voor het eerst beschreven in 1967 door de amerikaanse sociologen Barney Glaser en anselm Strauss.

Figuur 1. Cyclische benadering van de Grounded Theory methode20 Substantive data induction induction deduction verify, modify, reject Set of concepts (i.e., codes) Provisional hypotheses Interviews en focusgroepdiscussies

allereerst zijn de interviewtranscripten en transcripten van de focusgroepsdiscussies gecodeerd. dit gebeurde in twee fases. in de eerste fase (open codering) zijn de transcripten opgedeeld in fragmenten die elk een code toebedeeld hebben gekregen, die het betreffende fragment in één woord samenvat. Twee onderzoekers hebben afzonderlijk elk de helft van de interviews (veertien) gecodeerd. daarnaast hebben ze gezamenlijk acht dezelfde transcripten gecodeerd om deze met elkaar te kunnen vergelijken voor de betrouwbaarheid. Vier van de vijf focusgroepdiscussie-transcripten zijn tevens door beide onderzoekers gecodeerd. Uit de vergelijking bleek dat de onderzoekers nagenoeg dezelfde codes hebben toegepast. Vervolgens, in fase twee (axiale codering) zijn alle fragmenten nog een keer herzien en zijn de passages met vergelijkbare codes geclusterd in thema’s en subthema’s die het meest relevant bleken voor de interviews en focusgroepdiscussies, zoals ‘begrip’, ‘gender’ en meer. Dossiers

Voor dossieronderzoek is allereerst een factorenlijst opgesteld op basis van de literatuur (zie Bijlage 2). de dossiers zijn in eerste instantie op basis van deze factorenlijst bestudeerd. na de codering en analyse van de interviews is echter een nieuwe codelijst ontstaan (lijst twee in Bijlage 2), op basis van thema’s die in de interviews relevant bleken te zijn. Met deze nieuwe lijst is het dossieronderzoek opnieuw uitgevoerd, zodat de interviewdata beter met de gegevens uit het dossieronderzoek konden

worden vergeleken. de meeste thema’s uit de eerste factorenlijst komen terug in deze tweede lijst. in de tweede lijst zijn de thema’s echter beter gestructureerd. Thema’s die uitsluitend op de tweede lijst voorkomen (dus opgesteld na het coderen van de interviews) gaan bijvoorbeeld over de rol van het sociaal netwerk van de patiënt in het bepalen van het recidiverisico en het belang van uitgaan van de nederlandse norm. Zes van de 39 dossiers zijn door beide onderzoekers bestudeerd en met elkaar vergeleken. ook hier waren geen grote discrepanties met betrekking tot de interpretatie van de gegevens.

in dit hoofdstuk worden de resultaten van de interviews, focusgroepdiscussies en het dossieronderzoek beschreven. op deze manier wordt een beeld geschetst van de dagelijkse praktijk in twee instellingen. de thema’s die in dit hoofdstuk worden besproken zijn naar voren gekomen uit de data-analyse volgens de grounded theory methode (zie paragraaf 3.3). de kopjes komen grotendeels overeen met de gebruikte codes (zie lijst twee in bijlage twee). na het proces van triangulatie bleken dit de meest relevante thema’s te zijn.

Voor sommige thema’s geldt dat ze in elke fase terugkomen. daarom begint dit hoofdstuk met een algemene beschrijving van verschillen die professionals ervaren in het werken met verdachten, dan wel patiënten van diverse komaf. eerst wordt beschreven welke opvattingen over cultuur worden waargenomen. daarna komen de volgende thema’s aan bod: individualisme versus collectivisme, het ontkennen van delicten, gender, hiërarchie, migratie en acculturatie en tot slot taal.

in de rest van dit hoofdstuk worden de fasegebonden thema’s besproken; de rol van cultuur wordt besproken in de advisering door pro justitia rapporteurs, de oplegging door de rechter, de behandeling in de kliniek en tot slot de beëindigingsfase van de maatregel.

4.1 Algemeen

4.1.1 Opvattingen over cultuur

Cultuur wordt gezien als een bindende factor, als een gemene deler die een bepaalde groep onderscheidt van andere. Uit deze opvatting blijkt dat cultuur vooral gerelateerd wordt aan etniciteit. daarnaast legt men cultuur uit als socialisatie, als de “specifieke omgeving waarin je bent opgegroeid” of als:

alles wat je meekrijgt in je opvoeding, hoe mensen vormgeven aan hun gezinsleven, werk, sociale leven. de manier waarop dat wordt vormgegeven. dat kan een heel breed terrein zijn.

eén respondent voegt daar bovendien aan toe dat dit zich nauwelijks laat veranderen. Hiermee lijkt de statische kant van cultuur benadrukt te worden. Het is een manier van omgaan met zichzelf en anderen die men van jongs af aan heeft geleerd en die door de meeste mensen in die cultuur wordt onderschreven. een respondent

benadrukt dat cultuur bestaat uit normen en waarden “die anders kunnen zijn, maar wel vastgesteld onder bepaalde omstandigheden, dus dat kan afwijken van onze normen en waarden, maar wel vastgesteld”. de ramadan geeft hij als voorbeeld, dat is duidelijk en vaststaand. Het wordt door iedereen uitgedragen binnen die cultuur, dus daar houdt hij rekening mee. Cultuur moet volgens hem dus op een bepaalde manier statisch zijn. een aantal andere respondenten wijst op de gelaagdheid van cultuur: milieu en sociale klasse zijn soms meer van invloed dan etniciteit, wordt gezegd; daarnaast bestaat cultuur uit veel verschillende niveaus, zoals gezinscultuur, wijk-, stad- of landcultuur.

Mensen kunnen dus om veel verschillende redenen ‘anders’ zijn. Cultuur is niet alleen etnische herkomst, het kan op alle fronten iets zijn wat mensen met elkaar verbindt. een behandelaar somt op welke allochtone patiënten bij zijn afdeling horen. Stuk voor stuk zijn dit heel verschillende mensen. naast de ‘etnisch anderen’ worden ook nederlandse subculturen benoemd: verschillen tussen provincies, tussen strenggelovigen en atheïsten, mensen die in woonwagens wonen en straatcultuur. een respondent in de Van der Hoeven Kliniek wijst op verschillen tussen eerste en tweede generatie migranten:

de nieuwkomers hechten meestal nog best veel waarde aan eigen tradities en eigen omgangsvormen en daar hebben we ook de meeste misverstanden mee in de kliniek in de behandeling. dus het harde praten, de manier waarop je ruzie maakt, dat verschilt dan best veel van onze nederlandse normen.

een andere respondent bevestigt dat etniciteit moeilijk te definiëren is.

er bestaat altijd een cultuurverschil tussen twee mensen. algemene uitspraken over cultuur doen is niet zo simpel. als je spreekt over etnische verschillen, dan gaat het in feite over cultuurkloven. Tussen mensen uit verschillende etnische groepen is de cultuurkloof soms groot, soms ook niet.

4.1.2 Verschillen tussen allochtone en autochtone patiënten

Hoewel respondenten benadrukken dat elke patiënt anders is en in principe een behandeling op maat krijgt, worden toch verschillen aangewezen tussen allochtonen

en autochtonen. Groepsleiders in de Van der Hoeven Kliniek zeggen daarover het volgende:

Groepsleider 1: Bijvoorbeeld hoe belangrijk eten kan zijn voor