• No results found

DARI SOLI TEIT

In document NAAR EEN NIEUW SOCIAAL CONTRACT (pagina 69-75)

KOUDE EN WAR ME SOLIDAR ITEIT INLEIDING

‘De coronacrisis heeft bestaande ongelijkheid tussen groepen van mensen nog vergroot.’ Deze stelling klonk het afgelopen jaar met behoorlijk luide stem in het Vlaamse opinielandschap. De zoekterm ‘sociale ongelijkheid’ levert op Gopress Academic vooral artikelen op waarin verschillende groepen slachtoffers van de coronacrisis aan bod komen. En waarin ook verschillende vormen van ongelijkheid worden benoemd: sociaal-economische ongelijkheid, digitale ongelijkheid, gezondheids- en onderwijsongelijkheid. Op deze diverse ver-schijningsvormen van ongelijkheid gaan we nu verder in.

Reeds op 27 maart stellen Wouter Hillaert en Kobe Matthys in De Standaard dat de regeringsmaatregelen voorbij dreigen te gaan aan specifieke groepen:

flexwerkers in het algemeen, poetshulpen en kunstenaars in het bijzonder. Zet dit de deur op een kier voor een basisinkomen? De auteurs wijzen op de toegenomen flexibilisering van arbeid, die niet bestand is tegen grote systeemschokken zoals deze crisis. In Nederland, waar die flexibilisering de laatste jaren nog grotere pro-porties heeft aangenomen, worden meer en meer kanttekeningen geplaatst bij het statuut van de zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel). In dit verband is het rapport van Monique Kremer lezenswaardige literatuur. De Leerstoel P.W. Segers van dit jaar handelde over dat onderwerp. Het webinar met onder meer Monique Kremer kan herbekeken worden op de website van ucsia.

Geert Buelens gaat in dit boek (en eerder ook in Knack en de Nieuwe Amsterdammer) in op de maatschappelijke rol van kunstenaars in deze crisis. Kunnen zij niet beter worden ondersteund door de overheid in deze barre tijden voor culturele evenementen? Hij pleit voor een Cultural New Deal zoals president Roosevelt deze uitdokterde in de Verenigde Staten van de jaren dertig. Kunstenaars werd toen gevraagd om, in ruil voor een vast inkomen, zich een vast aantal uren per week in te zetten voor cultureel-maatschappelijke projecten. Zoals in het onderwijs, waar zij kansarme kinderen hielpen bij hun leesontwikkeling.

Opvallend is dat verschillende artikelen gaan over digitale ongelijkheid. Zo meldt Anouk Torbeyns (ds 28 augustus) dat 40% van de Belgen digitale uitslui-ting riskeert. Bijna één op de drie mensen met een inkomen lager dan 1200 euro heeft geen internet. 75% procent van deze groep heet ‘digitaal kwetsbaar’ te

zijn. Het rapport van de Koning Boudewijnstichting waarschuwt verder voor een evenredig verband tussen digitale ongelijkheid en sociale ongelijkheid.

Die digitale ongelijkheid begint al op de lagere school. Ides Nicaise (dM 19 augustus) wijst erop dat afstandsonderwijs een grotere verantwoordelijkheid legt bij de ouders. In die gezinnen die het meest kwetsbaar zijn voor de crisis, bijvoorbeeld wegens jobs in sectoren die nu het hardst worden getroffen, zijn de ouders vaak ook minder bekwaam om hun kinderen te helpen met schoolwerk.

Hier ontbreekt ook vaak kennis van de moderne ict, en is er binnen het gezin vaak onvoldoende budget voor internet of voor laptops om afstandsonderwijs te kunnen realiseren. En zelfs als de nodige middelen worden voorzien, dan nog kunnen andere vormen van ongelijkheid de kop opsteken: taalongelijk-heid, culturele ongelijktaalongelijk-heid, een laag zelfbeeld.

Dit vraagt om actie, structureel én projectmatig, zo vond een groep acade-mici van de Vlaamse universiteiten. Met de actie ‘1000×1000’ mikken zij op minstens 1000 academici, zeker van hun inkomen in deze onzekere tijden, om 1000 euro te storten voor onderwijsprojecten van de Koning Boudewijnstich-ting. Eén van die projecten is specifiek gericht op digitale ongelijkheid.

De coronacrisis creëert niet alleen meer inkomensongelijkheid of meer on-gelijke onderwijskansen op Vlaams of Belgisch niveau. In De Morgen van 4 juli stelt de invloedrijke Timothy Garton Ash dat de crisis de landen in Zuid-Europa economisch harder treft dan de noordelijke landen. Er is sterke solidariteit nodig van het Noorden met het Zuiden. Dat kan in een gezamenlijk Europees herstelplan – Ash schrijft dit artikel ruim vier maanden vóór de toewijzing van de Europese sure-gelden om de nationale facturen van de tijdelijke werkloos-heid te lenigen –, dat onder meer uit een combinatie van leningen en giften kan bestaan. Ash lanceert op zijn manier ook een voorstel in de richting van een basisinkomen, in de vorm van een startkapitaal voor elke 22-jarige.

Daarmee zijn we in het hart van dit deel beland. De auteurs vertrekken allen vanuit de stelling dat de sociale ongelijkheid op een of ander domein is toege-nomen. De oplossing voor het bestrijden van die sociale ongelijkheid bestaat uit meer solidariteit. Maar welke solidariteit? Warme, mensnabije initiatieven die kort op de bal spelen en de nood lenigen daar waar die zich voordoet? Of

‘koude’, meer structurele vormen van solidariteit?

Volgens politiek filosoof Patrick Riordan sJ1 wordt solidariteit op het niveau van overkoepelende instellingen vaak als koud en afstandelijk ervaren. Deze koude solidariteit moet daarom gekoppeld worden aan warme solidariteit:

de betrokkenheid en het engagement van burgers voor hun meer nabije leef-gemeenschap. Daarbij is subsidiariteit een belangrijk beginsel. Dat betekent 1 Zie zijn bijdrage aan de ucsia-conferentie Voedselhulp en sociaal beleid in Europa

van 12 september 2019.

dat iedereen zijn verantwoordelijkheid moet nemen, op elk niveau: individuen, lokale gemeenschappen, natiestaten, Europa.

Paul Scheffer en Willem Lemmens hielden respectievelijk in een essay en een interview in De Standaard van 18 april een pleidooi voor grotere erkenning voor lokale vormen van solidariteit. Hun opinies en een reactie van Frank Vandenbroucke (ds 25 april) vormden de aanleiding voor een U-turn-webinar.

Frank Vandenbroucke werkte zijn opiniestuk en presentatie tijdens het webinar uit tot een essay voor dit boek. De ‘warmte’ van solidariteit op lokaal niveau moet zijn plaats vinden binnen een ‘koud’, meer structureel kader. Zo is de sociale zekerheid als verzekeringsprincipe van de welvaartsstaat een onmisbare motor om vrijheid en gelijkheid van individuen te bevorderen, en armoede structureel te bestrijden. Problemen moeten structureel aangepakt worden, op lokaal maar ook op overkoepelend niveau. Ook op Europees niveau.

Het standpunt van Vandenbroucke zit wat dat betreft op dezelfde lijn als dat van Timothy Garton Ash.

Niettemin zijn vormen van warme solidariteit een noodzakelijke aanvulling bij die zogenaamd koude solidariteit. Dit besef bewoog ook ucsia tot actie.

Vanuit de in 2019 opgebouwde relaties en expertise inzake voedselbanken, bracht ucsia in samenwerking met de Universiteit Antwerpen vanaf april zo’n 300 vrijwilligers op de been, waaronder meer dan 100 studenten. Zij boden hulp in organisaties waar het vrijwilligersbestand omwille van het risico op corona of door de ziekte zelf werd uitgedund: bij de Antwerpse voedselbanken en later ook in verschillende woonzorgcentra.

De grenzen tussen warme en koude solidariteit zijn soms moeilijk te trekken.

Neem nu de sector van de sociale economie. Deze begon onder de noemer

‘beschutte werkplaatsen’, en leek zich zo eerst en vooral als een plaats van warme solidariteit te profileren. Intussen spreken we van maatwerkbedrijven, en kent de sector bij benadering 50.000 jobs. Een aantal dat Gorik Ooms graag zou zien verdubbelen. We spreken hier van een structureel aanwezige sector in onze samenleving, die mensen helpt om hun leven effectief in handen te nemen, en vooral ook hun gevoel van eigenwaarde versterkt.

In de context van de zoektocht naar een nieuwe regering valt enkele keren de uitdrukking een nieuw sociaal contract of sociaal pact. Carl Devos stelt in mei (dM 18 mei) dat een nieuwe regering op zoek gaat naar een herstelplan. Indien ze daarbij ambitieus is, wordt zo’n herstelplan een nieuw sociaal contract. Een dergelijk nieuw sociaal contract moet vorm krijgen over de klassieke partij- en vakbondsgrenzen heen. Zo observeert Alain Gerlache (dM 8 juni) de ‘historische’

ontmoeting tussen Georges-Louis Bouchez (voorzitter Mr) en Alain Verteneuil, voorzitter van de socialistische vakbond aBvv/fGtB. Politieke tegenstellingen en gevoeligheden zijn daarmee niet weg, maar het besef dat deze crisis noopt tot samenwerking in een nieuw sociaal pact, is daar reeds duidelijk aanwezig.

Een besef dat ook leeft bij de initiatiefnemers van 1000×1000. Ook zij spreken van een nieuw sociaal contract (ds 9 september). Dat nieuwe contract moet onder meer een rechtvaardiger verdeling van middelen en lasten bevatten.

Ook de intergenerationele solidariteit moet worden herbekeken.

Bea Cantillon geeft dit vernieuwde sociale contract verder vorm in haar essay. Na de Tweede Wereldoorlog was de samenleving klaar voor een sociaal contract, waarbij economische groei gekoppeld kon worden aan duidelijke af-spraken tussen werknemers en werkgevers, en herverdeling kon plaatsvinden dankzij de ontwikkeling van een sterke sociale zekerheid. Vandaag werkt deze koppeling niet meer even goed. Reeds vóór de coronacrisis hinkte de sociale bescherming achterop bij de reële noden in de samenleving, waardoor armoe-de en kansenongelijkheid toenamen. Daar zijn verschillenarmoe-de oorzaken voor.

Bijvoorbeeld de arbeidsemancipatie van vrouwen. Een positieve ontwikkeling, maar in hetzelfde tijdsgewricht werden gezinnen minder stabiel en dus kwets-baarder voor sociaaleconomische problemen. Het is maar één voorbeeld van een sterk veranderde samenleving, die, zeker in en na corona, vraagt om een nieuw en krachtig antwoord op de problemen: een vernieuwd sociaal contract.

Wat kan een dergelijk vernieuwd contract inhouden? Waardige minimum-inkomens voor wie werken en wie niet (meer) werken, zinvol werk voor iedereen, betaalbare basisdiensten, kwaliteitsvolle zorg voor kinderen, zieken, personen met een beperking en fragiele ouderen: het zijn elementen die in dit nieuwe contract aan bod moeten komen. Het debat over de sociale verduurzaming van de welvaartsstaat is daarmee op gang gebracht.

Heeft een nieuw sociaal pact nood aan een nieuwe sociale utopie? In zijn essay voor deze bundel buigt Gie Goris zich over de structuur van utopisch denken. Kunnen we pas echt vernieuwen als we oude huizen eerst slopen?

Volgens Goris vinden we de verzuchting van een dergelijke radicale aanpak terug aan beide zijden van het politieke spectrum. In de Verenigde Staten klonk het van linkerzijde dat de politie maar afgeschaft moest worden. Aan de rechterzijde werd de legitimiteit van internationale instellingen als de World Trade Organisation of de World Health Organisation in vraag gesteld. Goris waarschuwt voor de verlokkingen van een Nieuwe Dageraad. Wie te radicaal wil hervormen en van een wit blad wil vertrekken, loopt het risico uiteindelijk in een gewelddadige, niets of niemand ontziende dystopie terecht te komen.

Tegelijk is een vorm van utopisch denken nodig, omdat systemische, structurele onrechtvaardigheden anders nooit worden aangepakt. Men zegge het voort.

¶ Om ongelijkheden te bestrijden,

In document NAAR EEN NIEUW SOCIAAL CONTRACT (pagina 69-75)