• No results found

Het type “hallenhuis” is de grootste en meest algemene groep boerderijen in ons land. Vooral in Midden> en Zuid>Nederland is het hallehuis talrijk aanwezig. De hoofdopzet van het hallehuis bestaat uit een rechthoekig gebouw met voorin het woongedeelte en achter een stenen scheidingsmuur (de brandmuur) het bedrijfsgedeelte. Dit bedrijfsgedeelte kenmerkt zich door de centrale plaats van de deel tussen de stallen in de middenbeuk. De stallen en opslagruimte bevinden zich onder een groot dak met lage zijbeuken. Door deze lage zijbeuken komt hier het dak van een hallehuisboerderij tot dicht aan de grond.

Vanuit deze standaardvorm ontwikkelde zich in verschillende streken een aantal varianten. In de rivierengebieden werd het woonhuis dwars op het achterhuis geplaatst en ontstond een L> of T>vormige plattegrond; de zogenaamde kruk> of T>huisboerderijen. In Brabant werd de standaardvorm verlengd en versmald, waardoor een aparte groep van langgevelboerderijen ontstond.

In Voorst is de hallehuisboerderij met middenlangsdeel, en langs de IJssel het T>huis, het meest algemeen. Het hallehuis kent één bouwlaag en wordt gedekt door een forse kap die tot laag op de grond doorloopt. De dakvorm is die van een zadeldak met wolfseinden. Van oorsprong hebben de hallehuizen rieten daken. Later is gebruik gemaakt van meestal donkere dakpannen voor het onderste dakgedeelte en voor het gehele dak. De gevelindeling volgt de driehoekige doorsnede van de kap en kent aan de voor> en zijkant meestal geen uitbouwen. De gevelopeningen aan de voorzijde van het woonhuis zijn relatief smal en hoog, met name de raampartijen. 6>ruits vensters met ramen en ramen met roedeverdeling komen veelvuldig voor. In de topgevel bevinden zich minder en kleinere ramen. Dit leidt aan de voorkant tot een hiërarchische opbouw van de gevel. Een deel van de hallehuizen kent gepleisterde gevels in een meestal lichte (witte) kleur. Doorgaans is het geheel echter opgetrokken in rode baksteen. Soms verschilt de materiaalkeuze tussen het woon> en het werkgedeelte. Een ander verschil is de gevelindeling. De ramen zijn in het bedrijfsgedeelte minder talrijk en kleiner van omvang. Daar tegenover staan de relatief grote openingen naar de stallen en de deel aan zij> en achterkant. Karakteristiek is een gepleisterde plint in een donkere kleur (grijs of zwart) rondom het gebouw.

De kruk> en T>huizen kenmerken zich door een meer omvangrijk woonhuis dat vaak een rijkere detaillering kent in de vorm van speklagen en gevarieerde metselverbanden boven deuren en ramen.

Het woonhuis is bij deze boerderijen één tot anderhalve bouwlaag hoog. Incidenteel komen twee bouwlagen voor. Het woonhuis is veelal voorzien van een schilddak dat haaks staat op het grote zadeldak van het bedrijfsgedeelte.

In de detaillering van de hallehuizen vallen bij met pannen gedekte daken de windveren op die de overgang van kap naar gevel accentueren. Status verwerkte men vaak in het uiterlijk van het woongedeelte van de boerderij. Gevel> en raamindelingen, kozijnen, deuren, en luiken geven hier nader vorm aan. Met name het bovenlicht (het raam boven de voordeur) leende zich bij uitstek voor versieringen, zoals een levensboom. In het algemeen zijn de windveren, kozijnen

De twee historische boerderijtypen binnen de gemeente Voorst (bron: Duizend jaar bouwen in Nederland).

Historische hallenhuisboerderij in Terwolde. Duidelijk waarneembaar zijn de grote gevelopeningen op de begane grond en de karakteristieke luiken en windveren.

T>huisboerderij in de Wilpsche Klei. Woon> en bedrijfsgedeelte vertonen hier samenhang in kleur> en materiaalgebruik.

Historisch en “modern” hallenhuistype naast elkaar.

crème en ramen wit. Deuren hebben een donkere (donkergroene) kleur, evenals het schuurgedeelte. Hier was de gevel oorspronkelijk van hout, maar die is in veel gevallen door bakstenen vervangen. De luiken vertonen op de landgoederen meer kleurschakeringen.

Ten aanzien van de hallehuisboerderij en het behoud van de belangrijkste waarden ervan in het kader van welstand, kan niet voorbij worden gegaan aan de plaatsing van de hoofd> en bijgebouwen op het erf en de inrichting van het erf zelf. Boerderij en erf vormen samen één identiteit met het landschap. Voor de welstandsbeoordeling dienen boerderij en erf dan ook als een eenheid te worden gezien.

Het erf van een (hallehuis)boerderij is onder te verdelen in een voor> en achtererf die (oorspronkelijk) sterk van karakter verschillen. Het voorerf met zijn (moes)tuin en/of boomgaard was het terrein van de boerin. Geschoren hagen beschermden het voorerf tegen vee, terwijl leibomen als zonnescherm dienden. Het voorerf oogt zo gecultiveerder, netter en sierlijker en gaf bovendien status. Nam de rijkdom van de boer verder toe dan verhuisde moestuin en boomgaard naar de zijkant van het erf en ontstond er voor een (in barok> of rococostijl) ingerichte tuin. Het achtererf was het bedrijfsterrein van de boer en was integraal verbonden met het omringende landschap. Op het achtererf, achter het hoofdgebouw, staan de verschillende bijgebouwen zoals stallen en schuren en vroeger ook de hooiberg. Als er een bakhuis aanwezig was, staat deze meestal op enkele meters naast het hoofdgebouw in verband met de brandveiligheid.

Ontwikkelingen

Boerderijen passen zich aan bij de maatschappelijke en economische veranderingen. Dit geldt ook voor de historische hallehuisgroep. Een aantal ontwikkelingen zijn te signaleren. Ten eerste is de bedrijfsvoering in de landbouw sterk veranderd. Het (kleine) bedrijfsgedeelte van het hallehuis voldoet niet meer aan de eisen die moderne landbouwbedrijven stellen. Dit heeft geleid tot de oprichting van grotere stallen en schuren op het achtererf. In het bedrijfsgedeelte van het hallehuis vindt dan alleen nog opslag plaats of er komt een woonfunctie. Een tweede ontwikkeling is het verloren gaan van de agrarische functie. Er vindt functieverandering plaats. Veelal krijgt de boerderij een woonfunctie. Het is echter ook mogelijk dat er combinaties van wonen en werken ontstaan of dat er een nieuwe bedrijfsfunctie intrekt. Met deze functionele verandering, komen vaak ook bouwkundige veranderingen, die niet in altijd goed passen bij het historische karakter. Aan de andere kant is er nu ook meer informatie en aandacht voor de streekeigen identiteit van boerderijen. Ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie worden in toenemende mate gewaardeerd. Ook dat is een ontwikkeling.

Dit met geschorren heggen en leibomen ingerichte voorerf is een goed voorbeeld van een traditioneel boerenerf.

Historische boerderij zonder karakteristieke erfbeplanting. Het totale erf is tot tuin geworden.

Functieverandering: de boerderij is in gebruik genomen als woonhuis met kantoor.

Op een moderne, maar passende wijze, is gezorgd voor meer lichtintreding in het oorspronkelijke bedrijfsgedeelte.

Waardebepaling

Het hallehuis is typerend voor de agrarische bebouwing binnen Voorst.

De combinatie van boerderij en erf toont de agrarische geschiedenis van Voorst en levert daarmee een belangrijke basis voor de identiteit van deze landelijke gemeente. Daarnaast draagt de bebouwing in samenspel met het omringende landschap bij aan de aantrekkelijkheid en verscheidenheid van het buitengebied of de kern.

Welstandsbeleid

Er staan nog altijd veel cultuurhistorisch waardevolle hallehuizen in Voorst. Ze komen zowel voor in het buitengebied als in de kernen. Een aantal hiervan is aangewezen als monument. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de hallehuisboerderijen, en dan met name degene die ouder zijn dan 50 jaar, te behouden. Het welstandsbeleid is er dan ook op gericht de belangrijkste karakteristieken van de hallehuisboerderij te beschermen, evenals de relatie tussen boerderij en erf.

Welstandscriteria

Algemeen de bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en houden rekening met de bestaande organisatie op het perceel en zijn gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Ligging en

plaatsing de bestaande plaatsing van het hoofdgebouw wordt gehandhaafd.

bijgebouwen staan achter of naast de achterzijde van het hoofdgebouw.

Massa en vorm bebouwing

de hoofdvorm is rechthoekig.

de gevelgeleding wordt gekenmerkt door een evenwichtige, hiërarchische opbouw.

er worden ononderbroken, forse kappen toegepast.

de dakgoten aan de zijkant bevinden zich onder of op gelijke hoogte van de bovenkant van de kozijnen in de voorgevel.

de oorspronkelijke indeling naar woon> en bedrijfsgedeelte is herkenbaar in de gevelopzet.

aan> en uitbouwen zijn in de massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en worden terughoudend

de hoofdmaterialen van de bebouwing bestaat uit natuurlijke materialen zoals: (bak>)steen, pleisterwerk, hout, dakpannen en riet;

dakpanprofielplaten, sandwichpanelen en stalen golfprofiel platen als dakbedekking zijn niet toegestaan.

de hoofdkleuren zijn gedempte (aard>)kleuren of stucwerk in gebroken wit, lichtgeel. Signaalkleuren zijn niet toegestaan.

de kleuren van luiken sluiten aan op het desbetreffende landgoed.

in ieder geval het woongedeelte van het hoofdgebouw wordt voorzien van een plint in een donkere of grijze kleurstelling.

detaillering als gootlijsten, windveren, kozijnen e.d. zijn zorgvuldig en duidelijk, waarbij de bestaande detaillering als vertrekpunt genomen wordt.

geen gebruik van dekzeilen voor gevels of dakvlakken.

kleurgebruik en detaillering van aan> en uitbouwen zijn afgestemd op de hoofdmassa.

Kunststof kozijnen met ramen en deuren zijn niet toegestaan.

Aanvullend naast de objectcriteria gelden de gebiedcriteria op

limitatieve wijze.

Bijgebouwen staan achter of naast het hoofdgebouw.

Bebouwing is voorzien van grote forse kappen die tot laag boven de grond doorlopen.

Bebouwing heeft een rechthoekige hoofdvorm.

Verschillen in kleur> en materiaalgebruik geven de belangrijkheid van de gevel aan.

De bestaande detaillering vormt het uitgangspunt voor elke verandering.

7.2 Bedrijfswoningen