• No results found

4. Milieuaspecten

4.2. Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art.

3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid. Sindsdien moet ieder

bestemmingsplan tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van heb plangebied bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing dient hiertoe een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de eventueel in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten

monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient tevens historisch (stede)bouwkundige geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalsyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn gebord in het plan.

Op basis van de Cultuurhistorische kaart van de Provincie Fryslân kan gesteld worden dat het plangebied op een locatie ligt waar geen sprake is van een regelmatig verkavelingspatroon. Dit is mede te verklaren doordat het gebied relatief laaggelegen is en er voorheen meerdere meren in de directe nabijheid van het plangebied gelegen hebben. Deze meren zijn inmiddels drooggemalen.

De van oudsher aanwezig verkaveling rondom het plangebied is inmiddels verdwenen. In het plangebied zelf is geen sprake van een nog aanwezig historische verkaveling.

Onderzoek op basis van onder andere de cultuurhistorische kaart heeft aangewezen dat er geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn. Het plan mag vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar worden geacht.

Fig 4.2.; plangebied op basis van Cultuurhistorische kaart;

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 8 van 16 4.3. Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder ander door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem.

Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een bestemmingsplan. Ook het zogenoemde veroorzakersprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta. Dit betekent dat diegene die mogelijk archeologische waarden in de bodem verstoord, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van de archeologische waarden. Met de

inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een bestemmingsplan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden. In Nederland dient op basis van het verdrag van Malta in alle ruimtelijke plannen een archeologische paragraaf te worden opgenomen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie het initiatief genomen, om zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen.

Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra.

De conclusie vanuit FAMKE was:

- Middeleeuwen: Karterend onderzoek 1;

- Steentijd: Karterend onderzoek 1.

In maart 2014 heeft Antea Group een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het

plangebied. De aanleiding tot het onderzoek is de toekomstige nieuwe inrichting van het terrein met een watergang die het bestaande boezem verbindt met het nieuwbouwperceel Spoarleane 23.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een omgevingsvergunning.

Bureauonderzoeken en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen – verkennende en karterende fase (zie ook AMZ-cyclus van de rapportage).

Het doel van het archeologisch onderzoek is het in beeld brengen van het aspect archeologie. Op basis hiervan worden adviezen opgesteld op welke wijze archeologie zo nodig kan worden ingepast in de gewenste ontwikkeling.

Het bureauonderzoek en veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied geomorfologisch gedeeltelijk uit een vlakte van getijdenafzetting en gedeeltelijk uit een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden bestaat.

Bodemkundig gezien bestaat het uit een knippoldervaaggronden en veldpodzolgronden. Binnen het plangebied kunnen archeologische resten verwacht worden uit de periode laat paleolithicum – laat neolithicum en late middeleeuwen – nieuwe tijd in het dekzand. Verwacht wordt dat de

bovengrond slechts licht verstoord zal zijn geraakt door agrarisch landgebruik (ploegen, graven en dempen van sloten).

Uit het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende en karterende fase, is gebleken dat de bodem in het plangebied onder de bouwvoor intact is en bestaat uit een kleilaag op veraard veen op zand. In de top van het dekzand op circa 1,25m – NAP is nog een deels intact (veld)polzolprofiel aanwezig.

Verder volgt dat in het gebied geen microreliëf aanwezig is. In de uiterste noordoosthoek stijgt de top van het dekzand tot 1,0m- NAP en mogelijk is dit het begin van een dekzandtop of –rug die zich buiten het plangebied bevindt.

De bodem in het plangebied bevat geen archeologisch relevante lagen en/of indicatoren, waardoor de verwachting op het aantreffen van archeologische waarden naar laag kan worden gesteld.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 9 van 16 Het verloop van de top van het dekzand is met het uitgevoerde booronderzoek voldoende in beeld gebracht en ook gezien de aanwezigheid van archeologische indicatoren is aanvullend

(waarderend) onderzoek binnen het plangebied niet nodig.

Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven wat betreft archeologie ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.

Verwezen wordt naar bijlage 1: “Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Spoarleane 23 te Koudum” van Antea Group Archeologie 2014/40, projectnr. 267699, revisie OB d.d. 8 mei 2014.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 10 van 16 4.4. Bodem

4.4.1. Bodemonderzoek

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op het ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekend dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk

noodzakelijke) bodemsanering.

Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting.

Bodemvisie Milieu en Veiligheid BV heeft de grond gekeurd volgens de richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit. Het doel van de partijkeuring is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit en de toepassingsmogelijkheden van de grond uit de in-situ partij in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit.

De volgende normen zijn gevolgd:

- Beoordelingsrichtlijn monsterneming voor partijkeuringen (BRL SIKB 1000);

- Monstername conform richtlijnen uit het VKB-protocol 1001;

- Accreditatieprogramma AP04;

- Toetsing conform de Regeling Bodemkwaliteit.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de gekeurde partij grond, gelegen nabij de Spoarleane 23 te Koudum, voldoet aan de “Achtergrondwaarde”. Volgens het generieke beleid, is de partij zonder beperkingen toepasbaar.

Verwezen wordt naar de bijlage 2 : Partijkeuring BRL 1000 Nabij Spoarleane 23 te Koudum van Bodemvisie Milieu en Veiligheid te Grou, projectnummer 140029, kenmerk EWA/DJW/140029 d.d.

27-03-2014.

4.4.2. Waterbodemonderzoek

Tevens is de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van een sloottraject onderzocht.

Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5717 en de NEN 5720. In het kader van de aanleg van de waterpartij, zal een deel van de aanwezige sloten worden gedempt, c.q. worden opgeschoond.

Het voornemen bestaat om overtollig slib op aangrenzende percelen te verspreiden. Het doel van het waterbodemonderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem, teneinde te bepalen of deze geen belemmering voor de beoogde verspreiding oplevert.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen zintuigelijke waarnemingen gedaan, die op

verontreinigde grond zouden kunnen duiden. Uit de toetsing van de analyseresultaten blijkt dat de onderzochte waterbodem in de onderzochte sloottrajecten al volgt worden beoordeeld:

• Toepassing op aangrenzende percelen verspreidbaar;

• Toepassing elders op landbodem klasse achtergrondwaarde;

• Toepassing (elders) in oppervlaktewater klasse achtergrondwaarde.

Verwezen wordt naar de bijlage 3: Verkennend waterbodemonderzoek Nabij Spoarleane 23 te Koudum van Bodemvisie Milieu en Veiligheid te Grou, projectnummer 140029, kenmerk EWA/DJW/140029 d.d. 27-03-2014.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 11 van 16 4.5. Ecologie

Wet en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermende natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving. Juridisch en beleidsmatig strekken de planologisch relevant natuur- en landschapsaspecten zich uit over soortenbescherming en gebiedbescherming.

De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Ffw). De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat en de instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenaamde “nee, tenzij principe”. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan.

Onder voorwaarde kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Nbw zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en

Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd:

Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermende Natuurmonumenten en Wetlands.

Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische

Hoofdstructuur (EHS) is geregeld. De EHS is een semanhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid.

De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.

Natuurtoets:

Het doel van de natuurtoets is het in beeld brengen van eventuele strijdigheden van de voorgenomen werkzaamheden met de vigerende natuurwetgeving.

Tijdens het onderzoek is middels een rapportage antwoord gegeven op de volgende vragen:

- Wat zijn de beschermde natuurwaarden in en nabij het plangebied?

- Wat zijn de verwachte (negatieve) effecten op deze natuurwaarden?

- In hoeverre zijn de beoogde werkzaamheden in strijd met de natuurwetgeving, en welke vervolgstappen zijn noodzakelijk?

De conclusies en aanbevelingen vanuit deze rapportage zijn:

Flora- en Faunawetgeving:

Als gevolg van de voorgenomen plannen worden geen negatieve effecten verwacht op minder algemene of strikt beschermde plan- of diersoorten, als aan enkele voorwaarden voldaan wordt.

1. Tijdens de uitvoering moet rekening gehouden worden gehouden met broedende vogels.

Vanuit Flora- en faunawet is het verstoren van broedende vogels verboden, en daarvoor wordt in principe ook geen ontheffing verleend. Dit betekent dat de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden buiten het broedseizoen, dan wel tijdig maatregelen genomen om te voorkomen dat vogels in/nabij het plangebied gaan broeden.

2. Tijdens uitvoering in de periode van 1 april t/m 15 oktober moet felle verlichting van de vaart langs de straat Wetterbies gedurende schemering en nacht voorkomen worden. Dit vanwege de verstorende invloed op het foerageergebied van de Meervleermuis. Indien de

werkzaamheden gedurende de daglichtperiode worden uitgevoerd, hebben deze geen invloed op de Meervleermuis.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 12 van 16 Als bij de uitvoering van de werkzaamheden aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, zijn geen knelpunten met de Flora- en faunawetgeving te verwachten. Voor de uitvoering van de

werkzaamheden hoeft dan geen ontheffing van de Flora- of Faunawet of verklaring van geen bedenkingen voor de WABO aangevraagd te worden.

Zorgplicht: Sinds de inwerkingtreding van het Vrijstellingsbesluit geldt voor de groep van

algemene soorten een vrijstelling van de ontheffingsplicht. De aangetroffen en verwachte soorten in het plangebied die effecten ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden, vallen onder deze groep van algemene soorten. Er hoeft dan ook geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor uitvoering van de werkzaamheden. Wel dient voldaan te worden aan de algemeen geldende zorgplicht. Deze is van toepassing voor alle soorten.

Dit betekend met name kleine zoogdieren, zoals woelmuis, veldmuis, wezel en bunzing, en

mogelijk lage dichtheden voor soorten als Bruine kikker of Gewone pad. Door voor aanvang van de werkzaamheden de vegetatie kort te maaien en de sloten op te schonen, wordt het terrein minder aantrekkelijk voor dergelijke kleine zoogdieren.

Beschermde gebieden

Negatieve effecten op beschermde gebieden zijn niet aan de orde.

Verwezen wordt naar bijlage 4: “Natuurtoets Realisatie watergang Spoarleane 23 te Koudum” van Antea Group, projectnr. 267699, revisie 00 d.d. 25 maart 2014.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 13 van 16 4.6. Externe veiligheid

Niet van toepassing. Het ligt in de bedoeling van opdrachtgever om op de kavel opstallen te realiseren binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan toelaat.

De aanleg van de watergang heeft geen gevolgen voor het aspect externe veiligheid, mede door het feit dat het onderhavig plan (de opvaart) geen vestiging van risicovolle inrichtingen mogelijk maakt. Daarnaast zijn geen er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen die van invloed kunnen wijn op de aanleg van de watergang

4.7. Geluidhinder

Niet van toepassing. Het ligt in de bedoeling van opdrachtgever om op de kavel opstallen te realiseren binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan toelaat.

De aanleg van de watergang heeft geen gevolgen voor het aspect geluidhinder. Met de aanleg van de watergang worden geen geluidgevoelige of geluid producerende inrichtingen mogelijk gemaakt.

Het aspect geluidhinder heeft geen belemmering voor de aanleg van de watergang.

4.8. Luchtkwaliteit

Niet van toepassing. Het ligt in de bedoeling van opdrachtgever om op de kavel opstallen te realiseren binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan toelaat.

De aanleg van de watergang heeft geen gevolgen voor het aspect luchtkwaliteit waardoor een onderzoek naar luchtkwaliteit achterwege kan blijven.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanleg van de watergang.

4.9. Water

De gevolgen voor de waterhuiskundige situatie is besproken met Wetterskip Fryslan (verwezen wordt naar hs. 3.1 van deze rapportage.

De watertoets is besproken met Wetterskip Fryslan en wordt ruimschoots aan voldaan:

- verlies 510m2 aan polderwater, wordt ruimschoots gecompenseerd door 2.835 m2 aan nieuw boezemwater.

- Zowel het bouwperceel als de opvaart gaan volledig in m2 over van polder naar boezem.

- In de vroegere situatie gelegen boerderij met bijhorende erfverharding (welke afwateren naar de polder) komen opstallen en verhardingen voor terug (welke afwateren naar de boezem) - De aanleg van de watergang leidt dus niet tot een toename van de verhardingen, maar van

een toename van open water.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 14 van 16

5. Juridische toelichting

5.1. Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan Op de kavel is geen bestemmingsplanwijziging benodigd.

Het realiseren van de opvaart in bestemmingsplan Koudum-Epemastins/Morraplan met

bestemming Agrarische Cultuurgronden en Wonen -1 is de aanvraag in strijd met artikel 3 en 13.

Deze artikelen bepalen dat alleen sloten en water als ondergeschikte elementen aanwezig mogen zijn. De opvaart is geen ondergeschikt element.

De verstoring van alleen al de waterpartij zal meer dan 500m2 bedragen en derhalve is een archeologisch onderzoek noodzakelijk, conform FAMKE.

Afweging gemeente SWF:

“Water is geen “vreemde eend in de bijt” in dit agrarisch gebied. Met het realiseren van een opvaart wordt de aantrekkelijkheid van de naastgelegen kavel vergroot. Het betreft hier het doortrekken van een bestaande vaart. Medewerking kan verleend worden door middel van een uitgebreide procedure en het hierboven vermelde gedeelte Archeologie in acht genomen te hebben. Het Wetterskip heeft aangegeven akkoord te gaan met de realisatie van de opvaart”.

5.2. Procedure

Omdat gemeente SWF gezien bovenstaande afwegingen medewerking willen verlenen aan het plan middels een uitgebreide voorbereidingsprocedure (projectbesluit) conform art. 2.12, 1e lid, onder a, onder 3º Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) is aan Huyckstaete BV gevraagd een ruimtelijke onderbouwing in te dienen.

Met deze rapportage menen wij aan deze vraagstelling te hebben voldaan.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 15 van 16

6. Uitvoerbaarheid

6.1. Economische uitvoerbaarheid

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van Huyckstaete BV om een opvaart aan leggen tussen het water van het Morra-plan en het perceel gelegen aan de Spoarlaene 23 te Koudum , met kadastrale aanduiding 713.

De kosten voor de aanleg als ook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing zullen door Huyckstaete BV worden gedragen.

De kavel (met als kadastrale aanduiding 713) zal in gebruiksgenot, waarde en in verhandelbaarheid toenemen als het direct aan het water komt te liggen.

De gemeente Nijefurd heeft voor dit doel een strook grond geleverd met kadastrale aanduiding 1027. Opdrachtgever wil een opvaart graven naar de kavel toe.

Deze meerwaarde is noodzakelijk om deze ontwikkeling mogelijk te maken, en voor opdrachtgever zoveel als mogelijk uit de reeds gemaakte kosten te komen.

Daar planvorming in nauw onderling overleg heeft plaatsgevonden met de direct betrokkenen (ijsbaan, en boer) worden er geen planschade-claims verwacht.

6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ligt in de bedoeling van opdrachtgever om opstallen te realiseren binnen de mogelijkheden die het bestemmingplan aan geeft. Voorkeur gaat uit naar meerdere starterswoningen ondergebracht in één gebouw.

Daar het moeilijk is om hiervoor een passende financiering te verkrijgen is het ook een reële overweging om het perceel, na de aanleg van het water, als bouwkavel door te verkopen.

Een nieuwe eigenaar zal in dat geval zelf willen bepalen wat er op het perceel moet komen.

Uiteraard weer binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan toelaat.

Opvaart Koudum 8 mei 2014 Pagina 16 van 16

7. Bijlagen

Bijlage 1: “Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Spoarleane 23 te Koudum”

van Antea Group Archeologie 2014/40, projectnr. 267699, revisie OB d.d. 8 mei 2014

Bijlage 2: “Partijkeuring BRL 1000 Nabij Spoarleane 23 te Koudum” van Bodemvisie Milieu en Veiligheid te Grou, projectnummer 140029, kenmerk EWA/DJW/140029

d.d. 27-03-2014.

bijlage 3: “Verkennend waterbodemonderzoek Nabij Spoarleane 23 te Koudum” van Bodemvisie Milieu en Veiligheid te Grou, projectnummer 140029, kenmerk EWA/DJW/140029 d.d. 27-03-2014.

bijlage 4: “Natuurtoets Realisatie watergang Spoarleane 23 te Koudum” van Antea Group, projectnr. 267699, revisie 00 d.d. 25 maart 2014.

Antea Group Archeologie

2014/40

Bureau- en inventariserend veldonderzoek Spoarleane 23 te Koudum, gemeente Súdwest-Fryslân

projectnr. 267699 revisie 0B mei 2014

auteur

I.N. Kaptein D. la Fèber

Opdrachtgever

Bodemvisie Milieu & Veiligheid BV Parkstraat 2

9001 AT Koudum

datum vrijgave beschrijving revisie goedkeuring vrijgave

8-05-2014 Definitief 0B J. Tolsma H. Koopmanschap

Bureau- en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) Camping Schuilenburg te Koudum, gemeente Súdwest- Fryslân

Projectnr. 267699 mei 2014, revisie 0B

2 van 23 Colofon

Titel: Antea Group Archeologie 2014/40.

Bureau- en inventariserend veldonderzoek Spoarleane 23 te Koudum, gemeente Súdwest-Fryslân Auteur: I.N. Kaptein, D. la Fèber

ISSN: 1570-6273

© Antea Group Postbus 24 8440 AA Heerenveen

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteurs.

Disclaimer

Archeologisch vooronderzoek wordt in zijn algemeenheid uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren d.m.v. boringen, proefsleuven en/of veldkartering. Hoewel Antea Group de grootste zorgvuldigheid betracht bij het uitvoeren van het

archeologisch onderzoek, is het juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de situatie af te geven op basis van de resultaten van een archeologisch vooronderzoek.

Antea Group aanvaardt derhalve op generlei wijze aansprakelijkheid voor schade welke voortvloeit uit beslissingen genomen op basis van de resultaten van archeologisch (voor)onderzoek.

Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) Camping Schuilenburg te Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân

te Koudum, gemeente Súdwest- Fryslân Projectnr. 266511

mei 2014, revisie 0B

3 van 23

Inhoud blz.

Administratieve gegevens ... 4

Samenvatting... 5

1 Inleiding... 6

2 Bureauonderzoek ... 7

2.1 Beschrijving onderzoekslocatie ... 7

2.2 Landschappelijke situatie ... 8

2.3 Historische situatie en mogelijke verstoringen ... 10

2.4 Bekende waarden... 13

2.5 Archeologische verwachting ... 14

2.6 Conclusies en advies voor vervolgonderzoek... 16

3 Veldonderzoek ... 18

3.1 Doel- en vraagstelling... 18

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze ... 18

3.3 Resultaten ... 19

4 Conclusies en advies... 20

4.1 Conclusies... 20

4.2 (Selectie)advies... 21

Literatuur en geraadpleegde bronnen... 22 Bijlagen

1 Archeologische perioden

2 AMZ-cyclus

2 AMZ-cyclus