• No results found

Culturele Banden met Indonesië door J. Haarselhorst S.J

In document Streven. Jaargang 3 · dbnl (pagina 71-81)

HET is nu ongeveer een jaar geleden, dat we in het te Batavia verschijnende weekblad

Katholiek Leven herhaaldelijk protesteerden tegen de inhoud van een Digest van de

Stichting Opbouw-Pembangunan, genaamd Tijdsein. Deze protesten waren vooral gebaseerd op het feit, dat deze links georiënteerde digest door de overheid kosteloos op de Middelbare scholen in Indonesië werd verspreid. Naar aanleiding van een opmerking in het weekblad De Groene Amsterdammer, waar we op in zijn gegaan, kwam eindelijk in het tweewekelijkse tijdschrift Kritiek en Opbouw, eveneens uitgegeven door voornoemde Stichting, een reactie, waarvan we het begin als een inleiding op deze beschouwing willen aanhalen. Onder de titel Katholieke Bezwaren stond het volgende:

'In het weekblad Katholiek Leven geeft de heer J.H. (S.J.) voortdurend uitdrukking aan zijn ernstige bezorgdheid over de culturele activiteit van de stichting

Opbouw-Pembangunan. Hij zegt 'enigszins geschrokken' te zijn, nadat hij in De Groene gelezen had, dat de enige Nederlandse litteratuur, die men in de Republiek geregeld ontvangt, bestaat uit een aantal exemplaren van Oriëntatie, Kritiek en Opbouw, en Tijdsein, allemaal uitgaven, waarmee 'Opbouw' op de een of andere manier te maken heeft. Wat de heer H. in De Groene las, vond hij 'voor ons

katholieken al een heel onprettige gewaarwording, waar we het niet bij zullen mogen laten'.

De onlustgevoelens van de heer H. zijn begrijpelijk. Hij constateert, dat de culturele band tussen Nederland en Djokja loopt via de stichting Opbouw-Pembangunan en hij heeft daar als katholiek bezwaar tegen. Dat is zijn goed recht, zoals het een goed recht van de katholieken is om op hun beurt culturele banden met Djokja aan te knopen, ten einde te herstellen, wat zij blijkbaar hebben verzuimd. De stichting Opbouw zal vermoedelijk de laatste zijn om er hen lelijk op aan te kijken, wanneer zij succes mochten hebben met hun cultuurpolitiek.

Bedenkelijker is, dat de heer J.H. (S.J.) het er niet bij laat om een in zijn ogen ernstige achterstand der katholieken te constateren, maar dat hij deze constatering vergezeld laat gaan van een aantal insinuaties over het karakter en de strekking van Oriëntatie, Tijdsein en Kritiek en Opbouw, bedoeld om de lezer wijs te maken, dat hij hier te doen heeft met uitgaven van een materialistisch en heidens allooi. Want, aldus de redenering van

de heer H., de stichting Opbouw is een verlengstuk van Vrij Nederland, 'en het is dus een stichting, die een sterk socialistische geest uitademt'.

We hebben van repliek kunnen dienen op het vervolg van dit artikel. Hetgeen we hier aanhaalden, hebben we stilzwijgend laten passeren, omdat het de voor ons te pijnlijke waarheid bevatte, dat door liberale en socialistische kringen in Nederland culturele banden gelegd zijn tussen Nederland en Indonesië op gebieden, waar ook van katholieke zijde zulks had kunnen gebeuren. We hebben eindelijk besloten deze tere, maar niettemin uiterst actuele kwestie aan te raken, een kwestie, die noodzakelijk rustig onder het oog moet worden genomen, wil men zich een duidelijk beeld kunnen vormen van hetgeen voor de toekomst door katholiek Nederland nog gedaan kan worden voor de culturele opbouw van Indonesië.

Om alle misverstand te voorkomen moeten we als onaanvechtbaar vooropstellen, dat hetgeen door katholiek Nederland gedaan is voor het bekend maken en voor de uitbreiding van het ware geloof steeds de bewondering van iedereen zal afdwingen. Niet alleen dat Nederland de vele priesters, broeders en zusters naar Indonesië heeft gezonden en daarmee, zoals wij hopen en bidden, naar best vermogen zal blijven voortgaan. We weten ook, dat zij bij hun arbeid steeds zullen kunnen blijven rekenen op de geestelijke en stoffelijke steun van hun missievrienden in Nederland. Deze arbeid en deze steun hebben in Gods Voorzienigheid aan Indonesië zijn eigen zonen als priesters en als bisschop gegeven juist in de tijd, dat Indonesië deze het hardst nodig zou hebben, n.l in de afgelopen oorlogsjaren en de daarop gevolgde troebele tijd.

Maar ons geloof is een duur geloof.

In Nederland is men er aan gewoon, dat naast het werk van de zielzorg en van het onderwijs, dat in handen is van priesters, broeders en zusters, voor wat het laatste betreft ampel terzijde gestaan door lekenkrachten, buiten school en kerk het katholieke culturele leven een hoge bloei heeft genomen, waardoor aan het maatschappelijk leven niet alleen van de katholieken als volksgroep maar van heel het Nederlandse volk een bepaald cachet gegeven wordt. Dit culturele leven is de uiterlijk

waarneembare vrucht van wat door de geestelijke verzorging en de godsdienstige opvoeding in de zielen van de katholieke bevolking was ontkiemd en onweerstaanbaar naar buiten moest treden.

Welnu, we hebben in Indonesië wel het werk van priesters, broeders en zusters en we zullen hen in steeds groter aantal nodig hebben. Maar wat het tweede betreft, nl. het culturele leven, staan we hier voor een leemte, waarvan men in Nederland de omvang slechts moeilijk zal kunnen bevatten. Hier staan we voor een ontzettende achterstand. Het komt hierop neer, dat hetgeen door katholiek Nederland gedaan is voor Indonesië, ophoudt, waar

de anderen beginnen met hun culturele arbeid. Zij hebben in dien zin een voorsprong, dat zij fris aan de arbeid gaan en onkosten beginnen te maken, waar door katholieken reeds lang is gezwoegd en gespaard om belangen te behartigen, die hoger liggen dan het culturele en die aan een bepaalde cultuur ten grondslag moeten liggen.

Daarom zeiden we: ons geloof is een duur geloof. Naast hetgeen gedaan is, had ook moeten gebeuren, wat door hen die een andere levensbeschouwing hebben, gedaan is, en voor de toekomst zal, voor zover de omstandigheden het zullen toelaten, er naar gestreefd moeten worden om de ontstane achterstand in te halen.

Het zal wel niemand ontgaan zijn, dat er in de laatste jaren in Nederland onder de katholieken een groot gemis is gevoeld aan deskundigen op het gebied van Indonesië. Dat was op een critiek ogenblik een gevaarlijke handicap. Van al degenen, die over Indonesië hebben geschreven en gesproken, waren er slechts weinigen, die Indonesië kenden uit langdurig persoonlijk contact met land en volk. Dat katholiek Nederland naast hen, die door God geroepen werden voor de geestelijke arbeid, niet vele van zijn beste mannen naar Indonesië heeft durven zenden en het arbeidsveld voor de leken vrijwel geheel aan anderen heeft overgelaten, heeft zich in deze jaren gewroken.

We spreken de weinigen, die in Indonesië gewerkt hebben en nog werken, hiermee niet te na. Deskundigen, die met gezag kunnen spreken, kan men niet op bestelling thuisbezorgd krijgen. Deze moeten, zoals op ieder einder terrein, uit het grote aantal naar voren treden. De kaart van Indonesië is een veelkleurige volkerenkaart. Wanneer dit niet zo was, wanneer we dus te doen hadden met een homogene bevolking, zou dit tekort makkelijker te verhelpen zijn, omdat het niet zo moeilijk zou zijn om eventuele meningsverschillen tegen elkaar af te wegen. Maar wat waar is van Java, is daarom nog niet waar van Sumatra, of Borneo of Celebes of de kleine Soenda eilanden. Hier moet een deskundig oordeel opgebouwd worden uit contact tussen mensen, die verschillende delen van Indonesië in de praktijk van het leven hebben leren kennen. Een op zichzelf staande deskundige is hier bijna niet denkbaar.

Was het aantal katholieke Nederlanders in Indonesië in de afgelopen 50 jaren groter geweest, dan zou ook het probleem van de culturele banden met Nederland anders liggen dan nu het geval is. Men mag zonder overdrijving zeggen, dat, uitzonderingen daargelaten, de ontwikkelde Indonesiër, die hoger of middelbaar onderwijs heeft genoten en nu een leidende positie inneemt, weinig of geen begrip heeft van de 'katholieke' gedachte op godsdienstig, sociaal, economisch en cultureel terrein. De grondslag hiervoor moet gelegd worden door persoonlijk contact en door de pers. Hiervoor

kon het niet voldoende zijn, dat een of ander priester wat tijd probeerde vrij te maken voor het houden van een lezing of het schrijven van een artikel in een dagblad.

We weten niet of in het verleden de aandacht van de katholieken in Nederland hierop gevestigd is. We weten echter wel, dat er pogingen gedaan zijn om de belangstelling van de katholieken in Nederland te wekken voor de verschillende Indonesische studenten aan de universiteiten in Nederland. We willen hier niet nagaan, hoe het verklaard moet worden, dat van de vele Indonesiërs, die in de jaren tussen de twee wereldoorlogen in Nederland hebben gestudeerd, maar zeer weinigen in aanraking zijn gekomen met het katholieke leven aldaar, maar het feit ligt er

ontegenzeggelijk. Deze opmerking moet natuurlijk getemperd worden door de altijd en overal geldende moeilijkheden van toenadering tussen katholieken en

niet-katholieken, maar we moeten de feiten durven te nemen zoals ze zijn. En dan is het een feit, dat deze studenten met name in links georiënteerde kringen steeds van een welkome ontvangst hebben mogen genieten. Ze hebben het Nederlandse leven en het wereldgebeuren vanuit de linkse hoek leren bezien en daarmee ook de daar gangbare opvattingen over het leven van de katholieken en hun politieke en sociale ideeën overgenomen.

Uit deze studenten zijn voortgekomen de Indonesiërs, die nu de toon aangeven op het politieke toneel. Wanneer wij vinden, dat daar valse klanken tussen zitten, moeten we toch voorzichtig zijn om de schuld van alles op Moskou te schuiven, hoewel Moskou van deze zaadbodem zeer goed gebruik heeft weten te maken. Toch zijn velen van hen verre van anti-katholiek. Ze staan onwennig tegenover het leven en denken van de katholieken en bekennen vaak eerlijk hun onwetendheid.

Hoe weinig het culturele beeld van Indonesië gelijkt op de culturele verhoudingen in Nederland, komt nog het duidelijkst uit, wanneer we de aandacht even schenken aan de pers in Indonesië. We beperken ons tot Batavia. In Batavia verschijnen volgens onlangs gepubliceerde cijfers (deze cijfers veranderen voortdurend maar niet ten gunste van de katholieken): 4 Nederlandse, 5 Indonesische, 6 Chinese dagbladen; 18 Nederlandse, 12 Indonesische en 7 Chinese weekbladen. We laten de overige publicaties onvermeld. Bij deze cijfers zijn inbegrepen 2 Nederlandse en 1 Indonesisch katholiek weekblad.

Wie vanuit Nederland of na een kort plaatselijk bezoek aan Indonesië de vraag stelt, waarom er in Indonesië geen katholieke dagbladen zijn, is niet voldoende georiënteerd over Indonesië. Maar aangenomen dat dit gemakkelijk zou kunnen geschieden, van wie moet het initiatief dan uitgaan? Om meer dan een reden is dit niet een werkobject voor priesters en broeders. Als er mensen zijn, die zich in Indonesië geheel buiten de politiek moeten

houden, zijn zij het. Het is ook niet juist, dat het financieel risico van een katholieke pers neer zou moeten komen op de katholieke missie. Het staat aan het initiatief van de katholieke leken om de mogelijkheden, die hier toch wel zijn, na te gaan en te exploiteren.

Het blijft voor ons, die in Indonesië werken in dienst van de Kerk, een

onbegrijpelijk verschijnsel, dat na 1945 vanuit Nederland zovelen naar Indonesië zijn gekomen en dat onder hen zo weinig katholieken zijn. Het is natuurlijk niet uitgesloten, dat voor verschillende diensten in Indonesië zich wel de nodige katholieken hebben gemeld, maar dat deze om een of andere reden niet zijn

aangenomen. Het zou van belang zijn om in dat geval een onderzoek hiernaar te laten instellen. Doch de meer algemene verklaring is, dat door het traditionele, doch de laatste 30 à 40 jaren ongegronde wantrouwen tegenover de samenleving in Indonesië met betrekking tot gevaren voor geloof en zeden, in 1945 Indonesië bij onze katholieke jongeren niet als een toekomstmogelijkheid naar voren is gekomen.

Er is nog een andere mogelijkheid, die zo ze geen werkelijkheid mocht zijn, toch hier beklemtoond wordt om de feitelijke toestand des te duidelijker te doen uitkomen. Van verschillende kanten is er geprobeerd om in Nederland de aandacht te vestigen op de dringende behoefte aan jonge, katholieke werkkrachten in Indonesië. In het gunstigste geval heeft men veel beloofd, maar veel daadwerkelijk enthousiasme viel er niet te bespeuren. Ten slotte zou het dan daarop neerkomen, dat men het risico van een kort verband en het onzekere van de toestand niet aandurfde.

Maar voor al die niet-katholieken, die gekomen zijn, bestond datzelfde risico en diezelfde onzekere toekomst. Toch hebben zij het aangedurfd om te zien of hier een levensmogelijkheid geschapen kon worden. Wanneer wij zien, hoe allerlei

niet-katholieke fracties van het Nederlandse volk er in geslaagd zijn om mensen van hun richting naar hier te doen komen, dan komen we tot deze slotsom: Bij ons katholieken wordt datgene, wat wij moeten wensen, de uitbreiding van het geloof, verzorgd door priesters, broeders en zusters en katholiek Nederland zorgt er voor, dat zij dit werk kunnen verrichten. Doch zoals we in het begin zeiden, daarmee is de plicht van katholiek Nederland niet afgelopen. Deze loopt op dit punt voort in de richting van de katholieke leer. Wanneer katholiek Nederland zijn zorg voor Indonesië zou beperken tot zijn missie-actie, dan zal katholiek Nederland niet op zich hebben genomen zijn aandeel in de morele verantwoording voor de culturele toekomst van Indonesië, hetgeen in deze dagen betekent: de beveiliging van de volkeren van Indonesië tegen het communistisch gevaar.

Katholiek Nederland moet niet kunnen dulden, dat straks alle katholieke jongens uit het leger naar Nederland zullen zijn teruggekeerd, terwijl de

werkgelegenheden, die hier ter beschikking waren, door niet-katholieken zijn bezet. Katholiek Nederland zal er voor moeten gaan zorgen, dat zo de mogelijkheid zich blijft voordoen om jonge krachten naar hier te zenden, er een behoorlijk aantal goede katholieken naar hier komt, niet om godsdienstige propaganda te voeren, maar om als goede katholieken een korrel zout te zijn in deze - de stichting Opbouw moge het mij vergeven - materialistische en heidense samenleving. Katholiek Nederland zal straks, wanneer de Verenigde Staten van Indonesië een beroep zullen doen op Nederland om hulpkrachten, klaar moeten staan met jonge mannen, die met anderen zullen dingen naar de beschikbare posten.

Als men dan vraagt naar enige praktische voorstellen, dan willen we hier al vast enige punten kort en bondig aanstippen, die voor de daadwerkelijke uitvoering rechtstreeks overleg met hier zullen vereisen, maar daarom nog geen jarenlange voorstudie vorderen: Laat naar het voorbeeld van de niet-katholieke, de katholieke pers in Nederland gezamenlijk iets doen voor Indonesië, hiervoor mensen uitzenden en enig risico durven nemen; laat de Nederlandse katholieke boekhandel gezamenlijk een hunkerende menigte verzadigen, hiervoor mensen uitzenden en enig risico nemen; laat in universitaire kringen de gedachten van de studenten uitgaan naar Indonesië; laat de katholieke krachten op onderwijsgebied, - en hier bedoelen wij niet alleen lager en middelbaar doch ook universitair onderwijs - zich op de hoogte stellen van plaatsingsmogelijkheden alhier en hun evenredig aandeel komen nemen in de opvoeding en wetenschappelijke opheffing van de volkeren van Indonesië; laat de katholieke vakverenigingen officieel informaties inwinnen omtrent de

werkgelegenheden, die zich in Indonesië voordoen op hun terrein en deze gegevens met aanmoediging en voorlichting onder de aandacht brengen van hun leden; laat de katholieke sociale verenigingen gezamenlijk het initiatief nemen om in de hoofdsteden van de Verenigde Staten van Indonesië katholieke leeszalen in te richten voor de op het gebied van staathuishoudkunde en maatschappijleer weetgierige Indonesiër; laat men gelden bijeenbrengen om ons in Indonesië in staat te stellen de juiste anti-communistische lectuur onder de bevolking te brengen, enz.

Maar laat katholiek Nederland bij dat alles de moed hebben om wat risico op zich te nemen, de risico, dat een of ander plan misschien mislukken zal. Katholiek Nederland zal voor Indonesië niets schoners kunnen doen dan te laten blijken met daden, dat zijn belangstelling voor Indonesië uitgaat boven politieke geschillen en geldbeleggingen, omdat het zijn verantwoording kent tegenover het volk van Indonesië, waaraan in het verleden veel tekort is gedaan.

Vereist hagiografie een kunstenaar?

door A. van Groenewoud O.P.

IN De Linie van 12 Nov. 1948 vonden we onder de titel 'Het Geestelijk Avontuur' een lezenswaardig artikel van H. Kuitenbrouwer over het schrijven van heiligenlevens. Het is lang niet de eerste maal, dat het hiermee samenhangende probleem in de katholieke tijdschriften besproken werd. Zo langzamerhand hebben diverse auteurs hun desiderata voor de ideale hagiografie geformuleerd en men zou ertoe kunnen overgaan daarvan systematisch een 'methode' op te stellen. Indien tenminste deze wensen en vereisten zonder meer kritiekloos aanvaard moeten worden. En dat gaat ondergetekende maar slecht af na het lezen van bovengenoemd artikel.

H.K. schreef daarin: 'Franz Werfel schreef zijn Lied van Bernadette en we kwamen tot het inzicht, dat het schrijven van een heiligenleven een kunstenaar vereist...' Tot dat inzicht kwamen wij nu juist niet. Integendeel! Wij menen, na Werfel nog eens te sterker, dat het kunstenaarschap het schrijven van een echt heiligenleven zeer in de weg kan staan.

Kunstenaar is schepper

Wat houdt de kunstgave eigenlijk in? Zonder ons hier te verdiepen in al de schakeringen, die het artistentalent vertoont, mogen we toch vaststellen, dat een kunstenaar een schepper is, een vormer, een maker. Hij is er niet zozeer op uit de natuur intact te laten, zoals hij haar aantreft, doch eerder om ze opnieuw te vormen, en zelfs om ze om te vormen. De voor hem liggende werkelijkheid grijpt hij vast om ze te gebruiken als een materiaal, niet als een model of als doel. Hij drukt er nieuwe vormen in. Heeft Dante niet daarom de kunst 'het kleinkind van God' genoemd? De mens, kind van God als Zijn maaksel, brengt in navolging van Gods schepping de kunst voort.

Nu is de vrijheid ten opzichte van de realiteit, die dit scheppen insluit, aan den artist niet alleen van harte gegund, maar hij kan deze overal toepassen, waar hij wil. Niet alleen marmer of verf of klanken ondergaan onder zijn handen een metamorphose tot beeld of fresco of sonate, maar historie wordt roman, chanson de geste of epos; anecdote wordt puntdicht; dierkunde fabel; geloof wordt mythe of parabel. Als kenmerk van de artist tegenover de historicus prijst Aristoteles in de eerste juist de gave en het recht om te verhalen wat zou hebben kunnen gebeuren en niet gebeurd is.

gevallen verliest hij het recht om zijn product uit te geven als een echt heiligenleven. Want dit is alleen datgene wat er daadwerkelijk ergens ter wereld onder de reële invloed van Gods genade beleefd werd. Dat is onaanraakbaar. Wie daaraan verandert, prutst en knoeit aan Gods werk. Men heeft dat te nemen, zoals het daar ligt of lag, of men moet iets anders gaan ondernemen.

Kunstenaar is ordenaar

In document Streven. Jaargang 3 · dbnl (pagina 71-81)