6.3 Risicofactoren uit de focusgroepdiscussies 50
6.3.6 Cultural Loneliness 56
In hoofdstuk vijf heb ik kort gesproken over cultural loneliness, de eenzaamheid die iemand kan ervaren als gevolg van het leven een andere culturele context (Van Staden & Coetzee, 2010). In de focusgroepen is gesproken over het feit dat men zich niet alleen een vreemdeling voelt in de Nederlandse samenleving, maar ook in het land van herkomst.
Hier in de ogen van de Nederlanders zijn we buitenlanders, maar wanneer we in ons eigen land zijn, zijn we Europeanen. We worden aan beide kanten buitengesloten en dit maakt ons wel verdrietig. Het is niet fijn, want wij zijn natuurlijk ook Turken. We zijn Turkse migranten, maar als we daar zijn, zijn we Europeanen. Belgen, Nederlanders etc. zo worden we genoemd … we passen nergens (we horen nergens thuis). (Turks-‐Nederlandse vrouwen, FGD4).
Hoewel een ieder met idiosyncratische opvattingen en gebruiken zich onbegrepen kan voelen en dus
cultural loneliness kan ervaren, heeft men als migrant een grotere kans op het ontbreken van de eigen taal
en culturele omgeving. Dit heeft effect op eenzaamheid van alle migranten, ook mensen met een adequaat sociaal netwerk (Van Staden & Coetzee, 2010; Sawir, Marginson, Deumert, Nyland & Ramia, 2008).
Een belangrijk punt om te benadrukken is dat de term cultural loneliness in verband met migrantenbevolkingen nadruk lijkt te liggen op ‘cultuur’ van gehele migrantengroepen. Wanneer ik deze term gebruik, echter, doe ik dit om aan te geven dat men door migratie terechtkomt in een compleet andere context en de kans dat men eensgezinden om zich heen vindt verkleint.
6.4 Conclusie
In het zoeken naar verklaringen voor de hoge prevalentie van eenzaamheid onder Turkse Amsterdammers heb ik in dit hoofdstuk gefocust op de mogelijkheid dat groepskenmerken zorgen voor een verhoogd risico op eenzaamheid. In aanvulling op de in hoofdstuk vijf gevonden verschillen in relationele normen en verwachtingspatronen heb ik gekeken naar variërende invloed van risicofactoren op het leven van de Turks-‐Nederlandse en Surinaams-‐Nederlandse respondenten die een tekort aan sociale relaties teweeg zou kunnen brengen. Deze dispositionele factoren zouden zo een hogere kans op eenzaamheid kunnen veroorzaken.
De dispostionele factoren die in de focusgroepen aan bod kwamen waren het gemis van intieme relaties als gevolg van migratie, de taalbarrière en voortvloeiend gebrek aan sociale vaardigheden, financiële zorgen, discriminatie, gezondheid, heimwee, en cultural loneliness. Zowel de Surinaams-‐ Nederlandse als de Turks-‐Nederlandse respondenten ondervonden invloed van factoren als gemis van intieme relaties, financiële zorgen, discriminatie, gezondheid, heimwee en cultural loneliness. Echter, de factoren hadden vaak in hogere mate effect op het leven van Turks-‐Nederlandse respondenten, vaak omdat sprake was van een intersectionele invloed van de taalbarrière. Eenzaamheid werd door de Surinaamse groepen het vaakst toegeschreven aan gemis van sociale relaties.
Zowel de Turks-‐Nederlandse als Surinaams-‐Nederlandse respondenten ervaren eenzaamheid als gevolg van verlies van partnerrelaties of andere belangrijke personen. Als eerste generatie migranten
hebben de respondenten een hogere dispositie voor eenzaamheid vanwege deze factor, omdat zij door de scheiding van mensen in het land van herkomst een grotere kans hebben dat zij specifieke intieme relaties missen dat de autochtone Nederlandse bevolking.
De taalbarrière is de meest genoemde factor in Turkse vrouwengroepen. Van Tubergen en Kalmijn (2009) onderzochten de taalbeheersing van eerste generatie Turkse en Marokkaanse migranten en vonden dat 39 % van de Turkse respondenten moeite had met de Nederlandse taal. Zij vonden dat de taalbeheersing laag was wanneer de wens om terug te keren naar het land van herkomst erg leefde. Zoals in dit hoofdstuk naar voren kwam bestaat de remigratiewens zeer onder de Turks-‐Nederlandse respondenten. De taalbarrière heeft effect op andere dispositionele factoren zoals sociale vaardigheden en zelfbeeld. Dit heeft een versterkende invloed op de kans dat individuen in deze groep eenzaamheid ervaren.
Heimwee naar het land van herkomst bestaat onder zowel de Surinaams-‐Nederlandse als de Turks-‐ Nederlandse respondenten, maar alleen bij de Turks-‐Nederlandse respondenten bestaat de wens om permanent terug te keren. Deze wens heeft mogelijk geresulteerd in een tijdelijkheidsmentaliteit die sociale integratie in de weg staat. De eerste golf van arbeidsmigratie was bedoeld als tijdelijke situatie. Jonge mannen kwamen naar Nederland met de intentie terug te keren wanneer economische vooruitzichten in Turkije verbeterden. Dit bleef echter uit en velen besloten zich permanent in Nederland te vestigen (Berkhout & Hof, 2012:5). Gezinshereniging en huwelijksmigratie kwamen op gang, maar het verlangen naar Turkije bleef. Momenteel blijkt inderdaad dat een lichte toename van het aantal Turkse Nederlanders dat remigreert op gang is gekomen. Dit is als gevolg van het verbeteren van de politieke, sociale en economische omstandigheden in Turkije, in combinatie met de economische neergang, sociale spanningen en de groeiende invloed van extreemrechtse partijen in Nederland (Celik & Notten, 2012). Om te kunnen spreken van een tijdelijkheidsmentaliteit en een verband te leggen met eenzaamheid is niet voldoende onderbouwing aanwezig. De Turks-‐Nederlandse respondenten beamen de overweging terug te keren regelmatig te maken, maar dat dit hun sociale integratie in de weg staat wordt in mijn data niet aangetoond. In de toekomst zou preciezer onderzocht kunnen worden of de blijvende intentie om terug te keren investering in sociale positie belemmerd en zo eenzaamheid in de hand werkt.
Sociaal-‐economische status is een belangrijke dispositionele factor. Lage sociaal-‐economische status heeft een sterk negatieve invloed op eenzaamheid (Fokkema & Naderi, 2013). In de focusgroepen werd vooral door de Turks-‐Nederlandse respondenten aangegeven dat financiële zorgen eenzaamheid veroorzaakten door “morele ondergang” en het feit dat het belemmerde iets te ondernemen. Vergeleken met de Surinaams-‐Nederlandse groep heeft de Turks-‐Nederlandse groep een mindere welvaartspositie (Huijnk, Gijsberts & Dagevos, 2013:65). Hoewel deze factor kans op eenzaamheid beïnvloedt is niet te zeggen in welke mate het de hogere eenzaamheid onder Turkse Nederlanders verklaart.
Hetzelfde geld voor de factor ‘slechte gezondheid’, vaak een grote bijdrager van eenzaamheid door de mate waarin het de kwaliteit van leven beïnvloedt en mensen beperkt sociale contacten te onderhouden. In de AGM 2012 is de ervaring van gezondheid gemeten onder de verschillende bevolkingsgroepen. 80,8% autochtone Nederlanders, 65,0% Surinaamse-‐Nederlanders en 54,0% Turkse-‐Nederlanders ervoeren hun gezondheid als goed of zeer goed (GGD Amsterdam, 2013). Uit het verschil tussen de groepen kan worden opgemaakt dat door de dispositie slecht ervaren gezondheid de kans op eenzaamheid onder de Turkse-‐
Nederlanders hoger is. Dit draagt bij aan een verklaring voor de hoge prevalentie van eenzaamheid. Echter, de mogelijkheid bestaat dat er sprake is van een method bias.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat verschillen in dispositionele factoren zorgen voor een hogere kans op eenzaamheid voor Turkse Nederlanders. De hoge prevalentie van eenzaamheid gemeten in de AGM 2012 zou hier voor een deel door verklaard kunnen worden. Wat belangrijk is in acht te nemen is dat verschillende risicofactoren elkaar versterken en zorgen voor intersectionaliteit. In het zoeken naar verklaringen voor eenzaamheid als gevolg van een gebrek aan sociale relaties vinden we invloeden van complexe en onderlinge versterking van sociale ongelijkheden. Sommige factoren, gerelateerd aan migratie, gelden voor zowel de Surinaams-‐Nederlandse als de Turks-‐Nederlandse respondenten. Veelal worden deze voor de Turks-‐Nederlandse respondenten versterkt door de taalbarrière. Het niet beheersen van de Nederlandse taal staat onder andere in de weg van sociale integratie, het vervaardigen van informatie en vaardigheden en de mogelijkheid deel te nemen in activiteiten. Dat dit een deel van het verschil in eenzaamheid verklaart tussen Turkse en Surinaamse migrantengroepen is niet verbazingwekkend. Omdat het vele andere risicofactoren voor eenzaamheid versterkt is het wel belangrijk uitgebreider te kijken naar de mate waarin dit de hoge prevalentie van eenzaamheid verklaart.
Als laatste wil ik erop attenderen dat respondenten met andere demografische kenmerken hoogst waarschijnlijk andere oorzakelijke factoren meer benadrukt hadden. Verschillen waren nu bijvoorbeeld al zichtbaar tussen mannen en vrouwen, zoals in geval van remigratie. Ook de invloeden van selectie van relatief gezonde respondenten heb ik reeds aangekaart. Een voorselectie op klasse bestaat in de focusgroepen en eenzaamheid kan onder hoger opgeleiden door andere factoren worden veroorzaakt. Ook leeftijd is bepalend voor de mate waarop bepaalde factoren bijdragen aan eenzaamheid. Eerder benoemde ik de werkloosheid en discriminatie op de arbeidsmarkt die Turks-‐Nederlandse jongeren ervaren. Uit gesprekken met Turks-‐Nederlandse individuen van de tweede generatie kwam bijvoorbeeld naar voren dat sommigen eenzaamheid ervaren als gevolg van het leven tussen twee werelden:
Als je hier geboren wordt, dan zit je sowieso in een andere ‘state of mind’ dan je ouders zijn, dus je hebt al een kloof. Je kan je wel identificeren met hun, het zijn je ouders natuurlijk en je kent de cultuur, maar aan de andere kant ben je ook gewoon iemand die hier opgroeit en die voelt zich net zoals jij. Eigenlijk bijna nog iemand anders. Ik heb m'n eigen vriendenkring en dat zijn voornamelijk Nederlanders, je denkt Nederlands en je doet Nederlands. Nou ja, Nederlands, dat is dan gek gezegd, het is niet qua nationaliteit gebonden natuurlijk, het is gewoon een beetje wat je persoontje is. (Turks-‐Nederlandse man, individueel interview3)
Uitspraken doen over dispositionele groepskenmerken van ‘de Turkse groep’ is mijns inziens niet mogelijk, omdat er zodanige diversiteit bestaat onder Nederlanders van Turkse herkomst dat zij geen eenduidige groep vormen. Zelfs binnen mijn onderzoekspopulatie zijn geslacht en leeftijd van invloed op de resultaten. Dit in acht nemend zou met de informatie verkregen met behulp van de respondenten uit mijn onderzoek een indicatieve verklaring kunnen worden gegeven voor de hogere prevalentie van eenzaamheid onder de Turks-‐Nederlandse populatie ten opzichte van de Surinaams-‐Nederlandse populatie. De hoge prevalentie zou deels verklaard kunnen worden door verschillen in dispositionele factoren als migratiestatus, taalbeheersing, welvaartspositie, en slechte ervaren gezondheid.
Hoofdstuk 7 Conclusie
Eenzaamheid is een groeiend probleem in de stad Amsterdam. Uit het volksgezondheidonderzoek van de Amsterdamse Gezondheidmonitor (AGM) 2012 bleek dat één op de tien volwassen Amsterdammers ernstig eenzaam is. Amsterdammers van niet-‐westerse herkomst kampen vaker met ernstige eenzaamheidsklachten: 14,7% Surinaamse, 14,8% Marokkaanse en maar liefst 25,8% Turkse Amsterdammers gaven in de AGM 2012 aan ernstig eenzaam te zijn, ten opzichte van 6.3% van de Nederlandse Amsterdammers (GGD Amsterdam, 2013). In deze masterscriptie heb ik gezocht naar verklaringen van deze opvallend hoge prevalentie van eenzaamheid onder Turkse Amsterdammers.
Allereerst heb ik gekeken naar de cross culturele validiteit van het meetinstrument voor eenzaamheid, de De Jong Gierveld Loneliness Scale (DJGLS). Wat bleek is dat de vertaalde versie van de DJGLS ingezet in de AGM 2012 maar beperkt toereikend was. De vragenlijst is in het algemeen een adequaat meetinstrument voor eenzaamheid, maar onduidelijkheid ontstaat met gebruik van de voor de AGM vertaalde Turkse versie. Cross culturele adaptatie voor het inzetten van deze vertaalde versie was inderdaad niet compleet. In het bespreken van de vragen met Turks-‐Nederlandse respondenten ontstond verwarring in relatie tot enkele vragen, die mogelijk gevolg is van deze onvolledige adaptatie. Wanneer de vertaling daadwerkelijk ontoereikend is heeft de verwarring wellicht ook gespeeld in de grotere steekproef van de AGM 2012. De resultaten uit de AGM 2012 zijn hierdoor mogelijk vertekend. Het gebrek aan cross culturele adaptatie geldt echter niet alleen voor de inzet van vertaalde lijsten onder de Turks-‐ Nederlandse groep, maar net zo goed voor andere respondenten groepen die een niet-‐Nederlandse vragenlijst invulden voor de AGM 2012. Hoewel dit inzicht erg belangrijk is voor het evalueren van de resultaten uit de gezondheidsmonitor levert het niet direct verklaringen op voor de hogere mate van eenzaamheidsproblematiek onder Turkse Amsterdammers. Ik ben daarom op zoek gegaan naar groepskenmerken die deze eenzaamheid zouden kunnen verklaren.
De grote diversiteit van de veranderende populatie in de stad Amsterdam, echter, maakte dat ik mij gedurende het hele onderzoek heb afgevraagd wie deze eenzame Turkse Amsterdammers zijn. Het onderzoeken van ‘etnische groepen’ is problematisch, omdat het maar heel beperkt aangeeft wie de problematiek ondervindt en waar deze door wordt veroorzaakt. De gevonden etnische variatie van eenzaamheid betekent niet dat er sprake is van etnische causatie en het bewerkstelligen van een dergelijke verdeling maakt dat eenzaamheid etnisch selectief wordt geproblematiseerd aangaande niet-‐ Westerse allochtonen. In de gezondheidsmonitor werd bijvoorbeeld ook gevonden dat laagopgeleiden, lage inkomensgroepen en Amsterdamse inwoners zonder betaald werk zich meer eenzaam voelen. Wellicht verklaard dit beter waarom er sprake is van eenzaamheid onder bevolkingsgroepen. Het doorzetten van een etnisch discourse in onderzoek en beleid door te zoeken naar kwantitatieve en kwalitatieve verschillen tussen groepen brengt een continering van etnische categorisatie en bijkomende stigmatisering voort.
Risicofactoren kunnen inderdaad een variërende uitwerking hebben op gezondheidsuitkomsten per etnische groep. Echter, naar mijn mening betekent dit dat de focus moet liggen op het onderzoeken van de
verschillende oorzakelijke relaties. Door te identificeren welke intersectionele invloeden bijdragen aan eenzaamheid kan de complexiteit en onderlinge afhankelijkheid van sociale ongelijkheden in kaart worden gebracht. Oorzakelijke factoren doorkruizen de grenzen en hiërarchieën van het sociale leven en zijn niet afhankelijk van etnische herkomst. Daarom stel ik voor in de toekomst etniciteit niet als vanzelfsprekende analyse eenheid en verklarende factor aan te wenden. Een grove beperking in mijn onderzoek is dat ook ik in eerste instantie sterk heb gefocust op etniciteit. Echter, door te onderzoeken welke factoren die aan etniciteit onderliggen de kans op eenzaamheid vergroten draag ik bij aan de overgang naar een focus op oorzakelijke factoren.
In mijn onderzoek heb ik twee soorten groepskenmerken onderzocht om zo oorzaken voor een ongelijke kans op eenzaamheid onder Turkse Amsterdammers in kaart te kunnen brengen. Zowel subjectieve relationele normen en verwachtingspatronen als verhoogde objectieve dispositionele factoren verhogen de kans op eenzaamheid onder de Turks-‐Amsterdamse groep. Relationele normen en verwachtingspatronen zijn afhankelijk van het soort sociale organisatie van een bepaalde groep en maken dat eenzelfde situatie in verschillende mate eenzame gevoelens teweegbrengt en de prevalentie van eenzaamheid verschilt. De factoren die een groep opmaken zijn bepalend voor de sociale organisatie en bijbehorende verwachtingspatronen. Mijn focusgroepen bestonden bijvoorbeeld uit eerste generatie Turkse Nederlanders van lage sociaal-‐economische positie. In deze groepen vond ik dat op het niveau van de partnerrelatie, familiaire relaties en sociale relaties met de wijdere gemeenschap discrepantie bestaat tussen verwachtingen die de respondenten van deze relaties koesteren en de ervaren realiteit van deze relaties. Het sociale zelfbeeld dat de respondenten hebben van de Turks-‐Nederlandse groep is één van een hechte gemeenschap met een grote mate van solidariteit en goede onderlinge verhoudingen en familiebanden. Wanneer op persoonlijk niveau werd ingegaan op de leefwereld van respondenten echter bleek dat de ervaren werkelijkheid niet met dit zelfbeeld overeenkwam. Deze discrepantie maakt dat eenzaamheid wordt versterkt.
Verschillen in dispositionele factoren zorgen daarnaast voor een hogere kans op eenzaamheid voor Turkse Nederlanders. Gemis van intieme relaties als gevolg van migratie, de taalbarrière en voortvloeiend gebrek aan sociale vaardigheden, financiële zorgen, discriminatie, slechte gezondheid, heimwee, en
cultural loneliness zorgen voor een grotere kans om eenzaamheid te ervaren. De genoemde factoren
hangen samen in het versterken van de kans op een tekort aan sociale relaties. Met name de taalbarrière versterkt het effect van andere dispositionele factoren zoals sociale vaardigheden en zelfbeeld. Een verklaringen voor hoge eenzaamheid wordt zo gevonden in de verhoogde kans op gebrek aan sociale relaties als gevolg van complexe en onderlinge versterking van sociale ongelijkheden. De hoge prevalentie van eenzaamheid gemeten in de AGM 2012 zou hier voor een deel door verklaard kunnen worden. De bevindingen in mijn onderzoek verduidelijken hoe intersectionaliteit van bepaalde groepskenmerken kan zorgen voor een verhoogd risico op eenzaamheid. De respondentengroep in mijn onderzoek is echter op vele vlakken verschillend van andere sociale groepen die van Turkse herkomst zijn. Uitspraken doen over dispositionele groepskenmerken van ‘de Turkse groep’ is mijns inziens niet mogelijk. Diversificatie binnen de etnische groep, op vlakken als taal, plaats van herkomst en vestiging, immigratie en legale status, klasse, ervaringen op de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, etc. maakt dat er een superdiversiteit bestaat onder Turkse Nederlanders en zij geen eenduidige groep vormen. De informatie gepresenteerd in dit
onderzoek verschaft daardoor maar een beperkt deel van het inzicht dat nodig is om eenzaamheid onder Turkse Nederlanders te begrijpen. In feite geeft het dusdanig beperkt inzicht dat het gebruik van etniciteit als analyse-‐eenheid in twijfel kan worden getrokken.
Metterdaad, zou moeten worden afgezien van het gebruik van de factor etniciteit. De variabel etniciteit verschaft ons niet de informatie die nodig is om gezondheidsproblemen in de bevolking op te lossen, waar op gefocust moet worden zijn de samenvallende onderliggende oorzakelijke factoren die direct gemeten kunnen worden. Onderzoek op het niveau van de etnische categorie biedt geen waardevol inzicht in de werking van deze risicofactoren omdat deze door groeiende diversiteit binnen etnische groepen een ongelijk effect hebben op sociale subgroepen die vallen onder een etnische categorie. De respondenten in mijn onderzoek identificeerden zichzelf als deel van de Turks-‐Nederlandse groep. De relationele en dispositionele factoren die voor hen als eenzaamheid veroorzakend geïdentificeerd zijn, zijn beïnvloedt door hun idiosyncratische situatie. Sociale groepen die tevens geïdentificeerd worden als Turks-‐ Nederlands maar op andere vlakken verschillen van deze respondentengroep zullen niet in dezelfde mate invloed ondervinden van deze factoren.
Voor de benoeming van doelgroepen voor preventie en interventie wordt het in sommige gevallen nog nuttig bevonden op etniciteit te splitsen zodat interventies kunnen worden aangepast om taal en cultuur-‐ gevoelig te zijn. Nogmaals, echter, een etnische groep is geen homogene eenheid en de nagestreefde sensitiviteit wordt onuitvoerbaar door de variatie van sociale subculturen in de etnische categorie. Bovendien werkt dergelijke selectie stigmatiserend. Doelmatiger is selectie die wordt toegespitst op meerdere intersectionele vormen van sociale achterstand.
Al doet beperkte betrouwbaarheid van ingezette vertaalde versie van de DJGLS twijfelen of de hoge cijfers gevonden in de AGM 2012 representatief zijn, groeiende eenzaamheid in de stad Amsterdam is een feit. Wanneer het doel van eenzaamheid interventies is om de zelfredzaamheid van Nederlandse burgers te bevorderen zou ik gebaseerd op de gepresenteerde bevindingen willen adviseren toe te spitsen op taalproblemen en sociaal economische beperkingen.
Referenties
Andriessen, I., Nievers, E, & Dagevos, J.
2012 Op achterstand: Discriminatie van niet-‐westerse migranten op de arbeidsmarkt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Anthias, F.
2013 Intersectional what? Social divisions, intersectionality and levels of analysis. Ethnicities 13(1): 3-‐ 19.
Beaton, D.E., Bombardier, C., Guillemin, F. & Ferraz M.B.
2000 Guidelines for the process of cross-‐cultural adaptation of self-‐report measures. Spine 25(24): 3186–3191.
Berkhout, E. & Hof, B.
2012 De economische bijdrage van tijdelijke arbeidsmigranten: Een realistisch beeld. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
Boeije, H. R.
2005 Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom onderwijs. Bogaart, A. & Broenink, N.
2011 Samen sterk: Eenzaamheid en sociaal isolement en de rol van gemeenten. Amsterdam: DSP-‐ Groep.
Bourdieu, P.
1999 The Weight of the World: Social Suffering in Contemporary Society. Cambridge: Polity. Understanding Pp. 607-‐626.
Bowker, G.C. & Star, S.L.
1999 Sorting Things Out: Classifications and Its Consequences. Cambridge, MA: MIT Universtiy Press. Bradby, H.
2012 Race, ethnicity and health: The cost and benefits of conceptualising racism and ethnicity. Social Science and Medicine 75:955-‐958.
Brubaker, R.
2004 Ethnicity Without Groups. Archives Européennes de Sociologie. 43(2): 163-‐189. Buren, L., van, Hoeksma, J. & Voorham, T.