Om werkelijk te ervaren hoe het is om in een land zonder reclame te leven, ben ik een maand naar Cuba gegaan. Als toerist vond ik het fantastisch om even te kunnen ontsnappen aan de Westerse
commercialisering. Het is alsof je weer in de jaren vijftig bent. Je ziet paarden en wagens, enorme oude Amerikaanse auto’s en ossen die de akkers omploegen. De enige reclame die er is, gaat van mond tot mond. Ze spreken je aan om te vragen of je in hun ‘paladares’ (privé restaurant) wilt eten of in hun ‘casa particular’ (privé huis) wilt
overnachten. En “Mani, mani” (pinda, pinda) roepen de pindaverkopers op straat.
In plaats van reclame hebben ze propaganda voor het regime van Fidel Castro: “Socialismo o Muerte, Patria o Muerte, Venceremos!” (Socialisme of de dood, vaderland of de dood, we zullen overwinnen!) Je wordt overspoeld met deze teksten. Er is geen openbare ruimte en geen straat van gespaard
gebleven. ‘Patria o Muerte’ het staat zelfs op de Cubaanse munt, de peso, weergegeven.
Cuba is het land van Fidel Castro, hij heeft er alle macht. Sinds 1959 is hij president van de staat- en ministerraad, secretaris-generaal van de Communistische Partij en opperbevelhebber van de strijdmacht. Hij heeft van Cuba een communistisch land met een planeconomie gemaakt. Dat houdt in dat alle bedrijven van de staat zijn. De staat bepaalt wat en hoeveel er word geproduceerd. Er wordt naar gestreefd om precies zoveel producten te maken als er nodig zijn. Dit gaat ongeveer als volgt: er zijn
elf miljoen Cubanen, die hebben eens per drie jaar nieuwe schoenen nodig. Dus moeten er elk jaar 3,7 miljoen schoenen gemaakt worden. 2 Miljoen in
bedrijf A en 1,7 miljoen in bedrijf B. Als
particulier is het verboden om ook een
schoenenfabriek te beginnen. Dat zou alleen maar tot verspilling lijden. De winst die deze bedrijven maken, gaat rechtstreeks naar de staat. Dit heeft een groot nadeel. De staatsbedrijven hebben geen eigenaren of aandeelhouders. Niemand merkt het in zijn portemonnee als de winst tegen valt. De directeuren en werknemers zullen zich niet extra inspannen om een beter product te ontwikkelen of om goedkopere grondstoffen te ontdekken. De Cubanen moeten daardoor blij zijn als er überhaupt schoenen in de winkel liggen. Of deze ook mooi en goed voor je voeten zijn is helemaal niet aan de orde.
Het centrale planinstituut bepaalt alles en voorkomt concurrentie. Er is geen reclame. Want “waarom zou men geld aan reclame spenderen als men
de producten toch wel koopt?” In plaats van te
stimuleren om te consumeren, sturen ze aan op zuinigheid. “Consuma solo lo necesario” (consumeer alleen het noodzakelijke) staat er op borden langs de wegen. Cubanen kennen geen reclame ideaal. Toch zijn ze vaak erg mooi en sexy. Ze hebben dezelfde schoonheidsidealen als wij. Ze worden beïnvloed door toeristen en hun familie in het buitenland. Bovendien kunnen ze enkele Spaanse
televisieprogramma’s ontvangen. Ze willen graag aan de Westerse schoonheidsnormen voldoen. Om het land te mogen verlaten en hun familie te kunnen
onderhouden, willen de meeste Cubanen niets liever dan met een toerist trouwen.
Cubanen krijgen hun loon in pesos, terwijl ze
basisproducten als kleding en zeep met dollars moet betalen. Omgerekend verdienen ze zo’n vijf tot vijftien dollar per maand. Terwijl een T-shirt twintig dollar kost. Om hun gezin te onderhouden
moeten ze het vooral hebben van giften en illegale praktijken. Veel vrouwen zijn genoodzaakt om geld bij te verdienen in de prostitutie. Verder werken ze niet alleen voor het magere salaris. Regelmatig drukken ze wat achterover om te kunnen verkopen. Zo kocht ik in een portiekje, voor negen dollar
sigaren die in de sigarenfabriek voor vijfenzestig dollar verkocht werden. En de meeste mensen hebben een familielid in het buitenland wonen. De in het buitenland wonende Cubanen hebben de taak om voor de hele familie te zorgen. Als ze op vakantie komen in hun eigen land nemen ze niet alleen kleding mee voor hun broers en zussen, maar ook voor al hun neefjes en nichtjes.
De Cubanen hebben het zwaar. “No es facil” (het is niet gemakkelijk), je hoort het ze dagelijks
zeggen. Toch mopperen ze over het algemeen niet half zoveel als wij in het Westen. De Cubaan wacht rustig af totdat de situatie beter wordt. Het meest voorkomende woord is niet voor niets "mañana"
(morgen). Wat vandaag niet gebeurt, lukt morgen wel, anders overmorgen en desnoods twee maanden later. Doordat Fidel ze verbiedt naar het
buitenland te gaan, weten ze maar half wat er in de wereld is. De mensen stellen veel minder eisen en maken zich veel minder druk. Stress komt nauwelijks voor. De gemiddelde leeftijd ligt, zeker voor een Latijns Amerikaans land, erg hoog. Vrouwen worden gemiddeld achtenzeventig en mannen vierenzeventig jaar oud.
Ondanks de enorme armoede kwamen de Cubanen op mij over als een gelukkig volk. Ze genieten van wat ze hebben: een fantastisch klimaat en een waanzinnig uitgaansleven. Familie en vrienden zijn erg
belangrijk. Ze bewijzen dat geluk niet afhankelijk is van consumeren en materialisme. Voor een Cubaan
zijn vriendschap en tevredenheid de belangrijkste factoren om gelukkig te zijn.