• No results found

6. De CAWA toetsing van kunstenaars

6.1 Criteria van de CAWA toetsing van kunstenaarschap

Met de toetsing van het kunstenaarschap probeert de CAWA te beoordelen wie wel en wie niet professioneel kunstenaar is en daarmee wel of niet behoort tot de doelgroep van het broedplaatsenbeleid. In tegenstelling tot FInney (1993), die verschillende mate van

professionaliteit onder kunstenaars onderscheidde hanteert de CAWA een binaire invulling van wat professionaliteit is. De CAWA heeft hiermee ook de taak om een onderscheid te maken tussen wie zij wel kunstenaars vinden en daarmee wat dus wel kunst is en wat niet.

Het eerste criterium waarmee het kunstenaarschap getoetst wordt is de discipline waarin de kunstenaar werkzaam is. De secretaris van de CAWA geeft hier al aan dat het soms erg lastig is te bepalen binnen welke disciplines iemand wel of geen kunstenaar is.

"Ja, dan is het iemand die wel creatief is maar je moet iets scheppen. Je moet niet— hoe kan ik het nou zeggen. Als je ontwerper bent, dan ontwerp je een tafel die er anders uit ziet dan deze tafel. Maar als je—soms is het ook alleen een meubelmaker. Maar een meubelmaker is geen kunstenaar dus dan ben je meer ambachtslied. En op zich is dat ook knap. Bijvoorbeeld een vioolbouwer, het is heel knap dat je een viool bouwt. Maar je bent geen ontwerper. Terwijl degene die hem bestrijkt, die viool, dat is de kunstenaar. Dus dat maakt het soms wel eens lastig. Of iemand die zie je dat die heel goede dingen doet in de wijk, en dat het echt wel ook een aanvulling is voor de wijk maar dat is misschien meer een maatschappelijk werker, maar het is geen kunstenaar. En ik had ook een keer een ontwerper—je hebt ook een

tatoeageontwerper, maar die is ook afgewezen. We hanteren daar een beroepenlijst voor en op een gegeven moment als het er niet op staat, dan word je afgewezen." (secretaris, CAWA)

In dit citaat komt naar voren dat het "scheppen van iets" een belangrijke factor is voor de CAWA om te bepalen wie wel en geen kunstenaars zijn. Maar ook is te zien dat niet alle creaties kunst zijn. Een tatoeageontwerper is geen kunstenaar terwijl een ontwerper van meubilair dat wel kan zijn. Verassend is dat beide beroepen zich bezighouden met

ontwerpen van iets nieuws. De verschillende beroepen van ontwerpen lijken hier op grens te liggen die de CAWA trekt tussen kunstenaar en niet-kunstenaar. Ook werden architecten 32

verschillende malen genoemd als een beroep dat volgens sommigen wel en volgens anderen geen kunstenaar is.

De oplossing die de CAWA hanteert is om gebruik te maken van een lijst van beroepen die zij wel onder kunsternaars rekenen. Deze beroepenlijst die door de CAWA gebruikt wordt om te bepalen welke disciplines wel als kunstenaar tellen hebben zij niet zelf opgesteld maar is afkomstig van de organisatie Cultuur-Ondernemen. Cultuur-Ondernemen is een organisatie die kunstenaars en creatieven helpt hun ondernemerschap te ontwikkelen door training, begeleiding en advies. Ook helpt Cultuur-Ondernemen kunstenaars met het verkrijgen van nieuwe vormen van financiering. Cultuur-Ondernemen was vroeger

betrokken bij de beoordeling van kunstenaars met betrekking tot de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) die minimaal verdienende kunstenaars de mogelijkheid gaf om een aanvulling op hun inkomen te krijgen. Om hiervoor te bepalen wie wel en wie niet als kunstenaars kon worden aangemerkt, heeft Cultuur-Ondernemen in overleg met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een beroepenlijst opgesteld nog steeds elk half jaar geüpdate wordt (Cultuur-Ondernemen, 2012). Hoewel het deze beroepenlijst is die voor de CAWA doorslaggevend is in gevallen van twijfel is het voor kunstenaars vaak nog onduidelijk waar deze op gebaseerd is.

"Hebt u nog enigszins een idee waarom [u wel binnen de CAWA-eisen viel en uw collega's niet]?"

"Nee. Dat vind ik helemaal vaag."

"Dat is geheel ondoorzichtig?"

"Ja. Architect is dan wel een kunstenaar maar een instrumentbouwer is dan geen kunstenaar. Dat vind ik echt heel vaag."

(kunstenaar, NDSM Kunststad)

Een soort creatief ondernemer die volgens deze beroepenlijst geen kunstenaars zijn en niet voor een gesubsidieerde ruimtes in aanmerking komen zijn ambachtslieden. Hoewel

officieel maar 40% van de broedplaatsruimte aan CAWA kunstenaars verhuurd hoeft te worden en het de bedoeling is dat in de overige 60% een gevarieerde mix van creatieve ondernemers komt, waaronder ook ambachtslieden, voelen sommigen van deze

ambachtslieden zich niet helemaal erkend: 33

"Ja, het is een beetje flauw om als cultureel ondernemer niet te worden erkend door de CAWA. Want dat de CAWA zegt nou dat is hoge kunst en de rest, ach dat is maar wat. Dat tellen we niet mee."

(ambachtslied, NDSM Kunststad)

Ook de opleiding van kunstenaars heeft invloed op hun beoordeling door de CAWA.

Opleiding is één van de factoren die volgens Finney (1993) bijdraagt aan de professionaliteit van kunstenaars. Voor de CAWA is het belang van opleiding een stuk beperkter doordat autodidacten altijd door de commissie zelf worden beoordeeld, en niet door een van de andere medewerkers van de CAWA. Dit heeft ermee te maken dat de leden van de commissie zijn geselecteerd voor hun expertise in verschillende velden. Er wordt op deze expertise vertrouwd om te beoordelen of een autodidact daadwerkelijk kunstenaar is of niet.

Een andere zeer belangrijke factor waar de CAWA naar kijkt bij de beoordeling van de professionaliteit van kunstenaars is de productie die een kunstenaar de afgelopen drie jaar heeft gemaakt. Op de vraag wat de CAWA onder professionaliteit verstaat, antwoordde de secretaris als volgt:

"Dat iemand beroepsmatig met zijn vak bezig is. Dat je goed ziet dat [bijvoorbeeld] een schilder exposeert, dat hij schilderijen maakt. Dat een muzikant bent dat een concert geeft. " [ . . . . ] "En waar we heel goed naar kijken is de productie van de afgelopen drie jaar. En dan is het mooi als je erkenning hebt en gewoon verkoopt etc. maar daar wordt het meest naar gekeken."

(Secretaris, CAWA)

Dit lijkt echter in tegenstelling te staan met het idee dat het broedplaatsenbeleid dient om ruimte te bieden aan jonge creatieven en beginnende kunstenaars. Deze kunstenaars, die vaak net klaar zijn met hun opleiding, zijn vaak nog niet drie jaar bezig met volledige

productie van kunst. Voor deze kunstenaars zijn echter wel speciale regelingen getroffen. Zo kan de CAWA ateliers aanwijzen die juist voor deze beginnende kunstenaars bedoeld zijn. Ook is er de '3package deal' van Bureau Broedplaatsen en het Amsterdams Fonds voor de 34

Kunst waarbij een toptalent van een kunstinstelling, die net afgestudeerd is, een geldbedrag, een atelier en woonruimte krijgt.

Verder wordt ook gevraagd naar de presentatie en uitvoering van kunstenaars. Hiermee wordt gevraagd waar het werk van de kunstenaar publiekelijk te zien is geweest. Dit gaat over exposities, voorstellingen, optredens maar ook zaken als kunstuitleen, manifestaties, festivals en artist-in-residence programma's. Voor uitvoerende kunstenaars zoals musici, of kunstenaars die minder tastbaar werk maken zoals ontwerpers, overlapt dit criterium met dat van productie. Het verschil zit in de nadruk op zichtbaarheid tegenover creatie van iets nieuws. Productie zou eerder gaan over het voorbereiden van nieuwe voorstellingen, terwijl presentatie gaat over de uitvoering hiervan. Ook hier wordt weer gekeken naar een periode van de laatste drie jaar (CAWA, 2014). Deze presentatie van eigen werk wordt door Finney ook beschreven als een factor van erkenning die bijdraagt aan de professionaliteit van een kunstenaar (Finney, 1993).

Erkenning is echter weer een ander criteria waar de CAWA kunstenaars op beoordeelt. Onder dit criterium wordt voornamelijk gevraagd naar de werken die de kunstenaar heeft verkocht, beurzen, prijzen en subsidies die aan de kunstenaar zijn

uitgereikt en vermeldingen in vakliteratuur, catalogi en publicaties die de discipline van de kunstenaar betreffen. Interessant is dat verkoop hier als onderdeel van erkenning wordt gezien. Dit terwijl Finney er juist nadruk op heeft gelegd dat kunstenaars die veel verkopen, bijvoorbeeld omdat zij werk maken dat meer op populariteit dan artistieke innovatie is gericht, vaak minder erkenning krijgen van collega's in hun vakgebied. De andere criteria van erkenning die de CAWA hanteert vallen grotendeels samen met Finney's idee van

centraliteit en Lena en Lindemann's idee van inbedding binnen eigen artistieke cirkel. Uit deze interviews blijkt dat de CAWA in de beoordeling van het kunstenaarschap onderverdeeld kan worden in twee aspecten waar zij zich voornamelijk op moeten richten. Het eerste is de beoordeling van de discipline van de kunstenaar waarmee de CAWA een onderscheid moeten maken tussen wie wel en geenkunstenaar is. Dit doen zij door bij moeilijke gevallen te vertrouwen op de expertise van de commissieleden die zij in hun werk elders hebben opgedaan. Verder laten zij zich leiden door de beroepenlijst van Cultuur- Ondernemen die in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) wordt onderhouden.

Het tweede aspect is dat van professionaliteit van de kunstenaar, hetgeen voor de CAWA een zaak van wel of niet is in plaats van verschillende gradaties. Dit kan ermee te maken hebben dat de CAWA moet beslissen of iemand wel of niet in aanmerking komt voor ruimte op een broedplaats waarbij er geen mogelijkheid is voor verschillende gradaties. De CAWA meet deze professionaliteit voornamelijk aan de hand van de productie in de laatste drie jaar. Andere criteria zoals erkenning en verkoop zijn daarbij "mooi" en kunnen

bijdragen aan het professionalisme, maar zijn daarbij niet doorslaggevend. Discipline en productie lijken daarmee de belangrijkste criteria te zijn in de beoordeling van het kunstenaarschap door de CAWA.