• No results found

Cretien van Campen en Marc van Santvoort

In document Nederland in de jaren nul (pagina 161-164)

Van de kwetsbare groepen in de samenleving rapporteert de groep personen met een langdurige functiebeperking het laagste subjectief welbevinden. Het lage subjectief welbevinden van deze groep is toegeschreven aan hun gemiddeld lagere sociaaleco- nomische status en lagere maatschappelijke participatie. Ook culturele verschillen tus- sen landen spelen mogelijk een rol in de geluksbeleving van mensen met functiebe- perkingen. Recentelijk is er meer wetenschappelijke aandacht voor de verschillen in mentale hulpbronnen en competenties (mental resources), zoals een optimistische kijk, veerkracht en het kunnen omgaan met tegenslagen (coping). In tegenstelling tot de sociaal-economische status is er nog weinig empirische evidentie voor de rol van deze mentale hulpbronnen.

Doel van dit onderzoek is te kijken naar de toegevoegde waarde van mentale hulp- bronnen in de verklaring van verschillen in subjectief welbevinden tussen mensen met en zonder een functiebeperking in internationaal perspectief. De vraagstellingen luid- den als volgt.

1. Wat zijn de verschillen in subjectief welbevinden tussen mensen met en zonder een functiebeperking in 21 Europese landen? Zijn de verschillen in delen van Eu- ropa bijvoorbeeld groter dan in andere?

2. Wat is de relatieve bijdrage van mentale hulpbronnen naast sociale hulpbronnen in de verklaring van deze verschillen? Wat voegen mentale hulpbronnen zoals op- timisme, veerkracht en coping bijvoorbeeld toe aan de verklaring van de verschil- len?

Methode

De gegevens van de European Social Survey 2006/2007, ronde 3, werden geanaly- seerd. Deze ronde bevat een bijzondere module Personal and Social Well-being, die overigens in een van de volgende rondes van de ESS herhaald zal worden. De steek-

proeven van 21 landen bestonden uit 40.600 personen onder wie 2.436 personen met een functiebeperking.

De groep mensen met een functiebeperking werd opgespoord door de personen te selecteren die‘yes a lot’ antwoordden op de vraag: ‘Are you hampered in daily activi- ties by illness/disability/infirmity/mental problem?’(antwoordcategorieën: yes a lot, yes to some extent, no). In andere studies bleek deze vraag een sterke voorspellende waarde te hebben voor uitgebreidere en gevalideerde vragenlijsten voor het bepalen van de ernst van functiebeperkingen zoals de OECD-schaal en de SCP-maat voor fysie- ke beperkingen.

Subjectief welbevinden werd in lijn met de onderzoeksliteratuur met twee verschil- lende schalen gemeten: 1)‘emotioneel welbevinden’ geeft de balans weer van posi- tieve en negatieve gevoelens van een persoon, en 2)‘levenstevredenheid’ geeft een in vergelijking rationeler oordeel van de persoon over zijn leven weer.

Als determinanten van subjectief welbevinden werden naast de ernst van de func- tiebeperkingen de volgende variabelen gebruikt: leeftijd, geslacht, aantal personen in het huishouden, opleidingsniveau, nettohuishoudeninkomen, het doen van betaald en/of vrijwilligerswerk en de frequentie van sociale contacten met vrienden en fami- lie. Naast deze veelvuldig onderzochte determinanten van subjectief welbevinden zijn in deze studie een aantal‘nieuwe’ mentale hulpbronnen opgenomen in de analyses: optimisme, veerkracht (resilience), ervaren autonomie, ervaren prestaties (accomplish- ment), ervaren bekwaamheid (capability), betrokkenheid (engagement), ervaren le- venszin (meaning and purpose), ervaren sociale relaties, ervaren sociale cohesie en vitaliteit.

De gegevens werden per land afzonderlijk geanalyseerd met behulp van lineaire re- gressiemodellen. Om de relatieve bijdragen van de determinantengroepen te bepalen werden ze stapsgewijs in het model opgenomen: 1) alleen functiebeperking, 2) plus demografische en sociaal-economische kenmerken, 3) plus maatschappelijke partici- patie, en 4) plus mentale hulpbronnen.

Resultaten

De verschillen in emotioneel welbevinden tussen mensen met en zonder een functie- beperking bleken groter in de Oekraïne, Polen, Tsjechië, Rusland en Hongarije dan in Finland, Frankrijk, Denemarken, Ierland, Groot-Brittannië, Zweden en Nederland. Glo- baal lijkt er in het noorden van Europa meer gelijkheid in subjectief welbevinden dan in oostelijke delen. In Oost-Europa zijn de achterstanden in subjectief welbevinden van mensen met een functiebeperking betrekkelijk groot.

De stapsgewijze modellering toonde aan dat mentale hulpbronnen een substantië- le bijdrage leveren aan de verklaring van de verschillen in subjectief welbevinden per land. De ernst van de functiebeperking (model 1) verklaarde gemiddeld 8% van de variantie in emotioneel welbevinden en 6% van levenstevredenheid per land. Door toevoeging van demografische en sociaal-economische variabelen (model 2) steeg de verklaarde variantie naar 11% en 9% voor respectievelijk emotioneel welbevinden en levenstevredenheid. Toevoeging van de variabelen over de maatschappelijke partici- patie (model 3) leverde een verbetering van respectievelijk 13% en 12% op. Het

grootste effect kwam echter na toevoeging van het blok met mentale hulpbronnen: 53% verklaarde variantie van emotioneel welbevinden en dito 42% voor levenstevre- denheid.

Nadere inspectie van de relatieve bijdragen van de afzonderlijke variabelen in het blok mentale hulpbronnen wees uit dat de volgende variabelen het meest toevoegen aan de verklaring van de verschillen in subjectief welbevinden: vitaliteit, ervaren socia- le relaties en optimisme.

Conclusie

De verschillen in subjectief welbevinden tussen mensen met en zonder een functiebe- perking blijkt groot in alle onderzochte Europese landen. De verschillen zijn groter in Oost-Europese dan in Noord-Europese landen. De verschillen worden in de eerste plaats bepaald door de ernst van de functiebeperking, maar ook sociaaleconomische verschillen en de mate van maatschappelijke participatie spelen een rol. De grootste bijdrage in de verklaring voor de verschillen in subjectief welbevinden wordt geleverd door verschillen in mentale hulpbronnen. Dit is een nieuwe bevinding, die implicaties heeft voor het beleid van nationale overheden die een gelijke verdeling van geluk en kwaliteit van leven voor hun burgers beogen. Noord-Europese overheden lijken daar beter in te slagen dan Oost-Europese, al kon dat in deze studie niet bevestigd worden, omdat landkenmerken geen deel uitmaakten van de modellen. Dit is een opgave voor toekomstig onderzoek. Deze studie kon wel een aantal mentale domeinen aanwijzen waar het meeste effect verwacht mag worden in het egaliseren van de verschillen in het subjectief welbevinden. De vitaliteit, ofwel het gevoel fit te zijn, van mensen met een functiebeperking kan ondanks de fysieke beperkingen verhoogd worden door oefenprogramma’s zoals verschillende lokale overheden al organiseren voor ouderen. Het gevoel deel uit te maken van een sociaal netwerk, met name in de buurt, kan een andere bijdrage leveren aan het geluksgevoel. Ook op dit terrein ontwikkelen lokale overheden beleid ten aanzien van de versterking van de sociale cohesie. Tot slot kun- nen mensen met functiebeperkingen zichzelf ook helpen, eventueel door het volgen van cursussen, door hun persoonlijke grip op het leven te versterken door een optimis- tischere houding. Daar is nog te weinig over bekend, terwijl deze studie laat zien dat daar belangrijke winsten te behalen zijn in de verkleining van de verschillen in sub- jectief welbevinden tussen mensen met en zonder een functiebeperking.

In document Nederland in de jaren nul (pagina 161-164)