• No results found

COPD en longfunctie

In document Veehouderij en gezondheid omwonenden (pagina 64-67)

deelnemers aan het VGO-medisch onderzoek

4.5.3 COPD en longfunctie

Er zijn associaties gevonden tussen longfunctie en het aantal veehouderijbedrijven om de woning. Deze relaties worden zwakker als COPD-patiënten worden verwijderd uit het gegevensbestand en dit wijst erop dat de longfunctievermindering voor een belangrijk deel wordt bepaald door mensen met COPD die op korte afstand van veehouderijbedrijven wonen. In sensitivi-teitsanalyses is onderzocht of longfunctieanalist, tijdstip van de afname op de dag en seizoen samenhingen met de longfunctie. Dat was niet het geval en daarom is niet verder voor deze variabelen gecorrigeerd.

Luchtverontreiniging voorafgaand aan de afname van de longfunctie (PM10-niveaus, NH3-niveaus) bleek wel geassocieerd met de gemeten longfunctie. De ruimte-lijke associatie tussen longfunctie en de aanwezigheid van veehouderijbedrijven bleef na correctie voor temporele variatie in luchtverontreiniging in de meeste gevallen bestaan, al nam de statistische significantie af.

PM10- en NH3-niveaus in de lucht in het VGO-gebied in de dagen voordat de longfunctie is afgenomen bij de deelnemers, bleken sterk en onafhankelijk statistisch

significant geassocieerd met de longfunctie. Op dagen met hogere PM10- of NH3-niveaus hadden deelnemers een verminderde longfunctie. PM10-niveaus in VGO-gebied zijn een resultante van lokaal geproduceerd fijnstof door verkeer en agrarische activiteit en import van luchtverontreiniging uit België en Duitsland. Vooral het NH3-niveau wordt in zeer hoge mate bepaald door de aanwezigheid van veehouderijbedrijven.

Daarmee lijkt het waarschijnlijk dat ruimtelijke en temporele associaties bestaan tussen de longfunctie, respiratoire symptomen en de aanwezigheid van veehouderijen. De gevonden associaties zijn een directe replicatie van het onderzoek van Radon (Radon et al., 2007; Schulze et al., 2011). Ook in dit onderzoek zijn associaties gevonden tussen het aantal veehouderij-bedrijven in een radius rond de woning en een

verminderde longfunctie, en was sprake van een vooral obstructief patroon (lagere FEV1). De in dit onderzoek gevonden effecten op de longfunctie lijken kleiner dan die zijn waargenomen in de studie van Radon. In het onderzoek van Radon et al. (2007) is niet, zoals in deze studie, gekeken of de verbanden tussen veehouderij en longfunctie worden gedreven door een zekere groep patiënten. In dit onderzoek bleken de effecten op de longfunctie vooral samen te hangen met het voorkomen van COPD in de onderzoekspopulatie. Ook bleken omwonenden met COPD vaker luchtwegklachten (piepen op de borst) en een hoger geneesmiddelen-gebruik te hebben (Borlee et al., 2015).

Van belang is dat de associatie tussen longfunctie en veehouderij vooral samenhangt met het aantal veehou-derijbedrijven rond de woning en niet duidelijk met specifieke vormen van veehouderij. Dit wijst op een gemeenschappelijke factor die bij alle veehouderijen aanwezig is en geen diersoortspecifieke factoren. Een groot aantal veehouderijen in een gebied draagt bij aan de verhoging van de blootstelling aan die factor.

Gedacht moet worden aan fijnstof- en endotoxine-uitstoot in combinatie met emissie van irriterende gassen. Alle veehouderijbedrijven emitteren in meerdere of mindere mate stof en endotoxine en gassen waaron-der NH3. De metingen rond de bedrijven en de metingen van stof en endotoxine op woonniveau op meer dan 60 locaties in VGO-gebied ondersteunen deze conclusies (hoofdstuk 7). Endotoxine is van belang omdat niveaus rond veehouderijbedrijven, zeker als meerdere bedrijven aanwezig zijn, verhoogd kunnen zijn, zelfs boven de door de Gezondheidsraad gesuggereerde grenswaarde voor endotoxine van 30 EU/m3. Endotoxine is afkomstig van bacteriën die aanwezig zijn in mest en voerdeeltjes en zijn als zodanig een component van het primaire fijnstof dat door veehouderijen wordt geëmitteerd.

De associaties tussen longfunctie en NH3 wijzen ook op

andere factoren en onderliggende mechanismen. Het is, gezien de niveaus van NH3 in de lucht, niet direct te verwachten dat NH3 zelf tot acute effecten leidt op de luchtwegen. Bekend is dat NH3-blootstelling gepaard gaat met blootstelling aan andere gassen, afkomstig van veehouderijbedrijven, en vooral afkomstig uit mest.

Mogelijk dat de effecten verklaard worden door bloot-stelling aan een complex mengsel van gassen waarvan NH3 een markergas is. Voor de hand liggender is dat NH3 samenhangt met de blootstelling aan secundaire fijnstof. NH3 wordt in de atmosfeer, in aanwezigheid van andere gassen waaronder NOx, omgezet in secundaire fijnstof dat een belangrijk deel van de PM2.5-fractie uitmaakt. Dit is een proces dat enige tijd nodig heeft en niet direct op korte afstand tot hogere blootstelling aan secundair stof zal leiden. Gezien de reactiesnelheid (uren) zijn dit processen die op regionaal niveau optre-den en op regionaal niveau tot effecten zullen leioptre-den op de luchtwegen. Effecten van NH3 op de longfunctie wijzen op betrokkenheid van andere veehouderijtypen dan die vooral primair fijnstof en endotoxine emitteren (pluimvee- en varkensbedrijven). NH3 wordt ook voor een belangrijk deel door melkveehouderijbedrijven en andere rundveebedrijven geëmitteerd en hangt voor een belangrijk deel samen met de mestproductie en moge-lijk de bedrijfsvoering.

Effecten van NH3 (gerelateerde) blootstelling zijn eerder beschreven in studies in agrarische populaties.

Longfunctie gemeten in de studie van Radon bleek ook samen te hangen met ruimtelijke NH3-profielen in de blootstelling (Schulze et al., 2011). NH3 moet in deze studie gezien worden als marker van alle mogelijke emissies van veehouderijbedrijven, waaronder ook fijnstof en endotoxine. Daarnaast zijn ook acute (temporele) effecten van NH3 op de longfunctie eerder vastgesteld in een Amerikaanse studie onder kinderen (Loftus et al., 2015b). Kinderen met astma werden gedurende enkele maanden gevolgd en astma-aanvallen en medicijngebruik werden geregistreerd en dagelijks werd de longfunctie gemeten. Longfunctieveranderingen hingen sterk samen met de (hoogte van de)

NH3-blootstelling die in hoge mate werd bepaald door de aanwezigheid van intensieve veehouderijbedrijven.

In dezelfde populatie werden ook associaties gevonden tussen PM2.5-niveaus, astmamorbiditeit en acute longfunctieveranderingen (Loftus et al., 2015a).

Daarnaast zijn er meerdere recente epidemiologische studies die wijzen op effecten op de gezondheid waaronder acute opnames van kinderen voor astma en cardiovasculaire effecten onder volwassenen die specifiek geassocieerd zijn met markers voor de secundair fijnstof fractie (NH3, nitraat) (Rich et al., 2013;

Chen et al., 2014; Strickland et al., 2014). In een Nederlandse epidemiologische studie is eerder het

verband beschreven tussen nitraat in PM10 en dagelijkse sterfte aan hart- en vaatziekten (Hoek et al., 2000).

De aandacht voor veehouderij-gerelateerde secundaire fijnstof blootstelling is van relatief recente datum en feitelijk een nauwelijks bestudeerd fenomeen. Kort geleden is hier in een aantal tijdschriften nog op gewe-zen (Lelieveld et al., 2015; Brunekreef et al., 2015). In de studie van Lelieveld en anderen wordt op wereldschaal de bijdrage van de PM2.5 aan voortijdige sterfte gemo-delleerd en de bijdrage vanuit agrarische bronnen aan deze sterfte. Zoals aangegeven zijn er meerdere studies die wijzen op effecten van NH3 of nitraat in deeltjesvor-mige luchtverontreiniging. De in de VGO-studie gevon-den effecten van NH3 op de longfunctie zijn te plaatsen in de bredere context van literatuur over effecten van secundair fijnstof. Het deel van de VGO-studie waarover nu wordt gerapporteerd is niet primair ontworpen om effecten van dag-tot-dag variatie in luchtverontreiniging op de longfunctie te kunnen onderzoeken. Op grond van deze resultaten blijkt het wel relevant te zijn om nader te onderzoeken of pieken in luchtverontreiniging, die samenhangen met emissies door de veehouderij, effecten hebben op de gezondheid in gebieden met veel veehouderij. De panelstudie onder mensen met COPD waarover later dit jaar wordt gerapporteerd zal hier verder inzicht in moeten geven, maar beperkt zich tot acute respiratoire effecten.

Bekend is dat de huidige wetenschappelijke inzichten aangeven dat ernstige gezondheidseffecten te verwach-ten zijn onder de EU-grenswaarde voor PM2.5. De veehouderij, als bron van NH3, draagt significant bij aan de vorming van secundair PM2.5 (ammoniumsulfaten en -nitraten). De verschillende componenten van deeltjes-vormige luchtverontreiniging zijn geassocieerd met verschillende gezondheidseffecten maar er is nog niet voldoende wetenschappelijke informatie om tot differentiatie van componenten of bronnen in relatie tot specifieke gezondheidseffecten te komen (WHO, 2013).

Echter, met de gevonden associatie tussen NH3-blootstelling en longfunctie in de VGO-populatie wordt dit wel een relevante onderzoeksvraag: ‘Wat is de bijdrage van de veehouderij aan de als gevolg van fijnstof waargenomen gezondheidseffecten’. Deze vraag is in de wetenschappelijke literatuur nog niet uitgebreid verkend en de nadruk heeft in het fijnstofonderzoek gelegen op verkeer- en (niet-agrarische) industrie-gerelateerde luchtverontreiniging.

5 Zoönosen bij omwonenden

In document Veehouderij en gezondheid omwonenden (pagina 64-67)