• No results found

3. Ontwikkeling van hypotheses

4.3 Meting van constructen

4.3.4 Controlevariabelen

Om het probleem van interne validiteit te adresseren zijn er in de survey ook een aantal variabelen opgenomen welke gebaseerd op de literatuur mogelijk van invloed zijn op de relatie tussen controle tightness en bedrijfsprestatie. De variabelen zijn: omgevingsonzekerheid, strategie, bedrijfsgrootte, afdelingsgrootte, bedrijfsreputatie en eigenaarschap. Vervolgens is middels de correlatie met bedrijfsprestatie besloten om de variabele wel of niet op te nemen in het statisch model.

4.3.4.1 Omgevingsonzekerheid

We hebben omgevingsonzekerheid in het onderzoek gemeten wegens de mogelijke invloed op bedrijfsprestatie en mogelijke invloed op de relatie tussen controle tightness en bedrijfsprestatie. Voor het meten van omgevingsonzekerheid gebruiken we zes items gebaseerd op de literatuur (Gordon & Narayanan, 1984); drie items stellen vragen over de concurrentie intensiteit, twee items over de voorspelbaarheid van de industrie en één item over het aantal nieuwe producten gelanceerd. In bijlage 1 is de volledige lijst van survey-vragen opgenomen. Respondenten zijn gevraagd om op een vijf-punten likertschaal aan te geven hoe intens de concurrentie-intensiteit is van (1) verwaarloosbare intensiteit tot (5) extreme intensiteit, hoe voorspelbaar de industrie is van (1) sterk voorspelbaar tot (5) sterk onvoorspelbaar en hoeveel nieuwe producten/diensten op de markt zijn gebruikt de afgelopen vijf jaar van (1) geen tot (5) veel. Hoge waardes wijzen hiermee

42 op een hoge mate van concurrentie intensiteit, sterke mate van onvoorspelbaarheid en een veelvoud aan nieuwe producten.

Uit de Keyser-Meyer Olkin criteria en de Bartlett’s test of Sphericity blijkt dat de data geschikt is voor factoranalyse. De screeplot geeft een duidelijk beeld voor behoud van één factor welke 53% van de variantie verklaart. In overeenstemming met de literatuur vinden we middels principale component analysis met orthogonale rotatie twee factoren: mate van concurrentie en dynamiek van de omgeving (King, Clarkson & Wallace, 2010). Alle items laden boven 0.5 op een factor en de twee factoren verklaren samen 56,9% van de variantie. De constructen “concurrentie” en “dynamiek” hebben een lage cronbach alpha van 0.654 en 0.539, maar de cronbach alpha is afhankelijk van het aantal items (Field, 2009). Aangezien de schalen uit slechts drie items bestaan, beschouwen we deze waarde als voldoende betrouwbaar.

4.3.4.2 Strategie

Zoals reeds in het literatuuronderzoek naar voren is gekomen is strategie een randvoordwaarde voor een MCS. Auzair en Langfield-Smith (2005) waren de eerste die onderzoek deden naar het effect van organisatorische variabele op het ontwerp van MCS in dienstverlenende organisaties. Uit dit onderzoek komt naar voren dat strategie van invloed is op het MCS van dienstverlenende bedrijven. Om voor een gedeelde samenhang tussen het MCS, strategie en bedrijfsprestatie te kunnen corrigeren hebben we strategie als gemeten middels de items van Auzair en Langfield- Smith (2005). Zij hebben onderscheid gemaakt in kostenleiderschap strategie en differentiatiestrategie. We hebben vier items voor het meten van kostenleiderschap en zeven items voor het meten van differentiatie strategie aan de respondenten voorgelegd (zie bijlage 1). Deze items vragen naar hoeveel nadruk, van (1) heel weinig nadruk tot (5) heel veel nadruk, de organisatie op bepaalde activiteiten legt. Een hoge waarde wijst hiermee op een kostenleiderschap strategie of differentiatie strategie (Auzair & Langfield-Smith, 2005).

Uit de Keyser-Meyer Olkin criteria en de Bartlett’s test of Sphericity blijkt dat de data geschikt is voor factoranalyse. De screeplot geeft een duidelijk beeld voor behoud van twee factoren en de twee factoren verklaren samen 46,4% van de variantie. Middels principale component analysis met orthogonale rotatie vinden we twee factoren: kostenleiderschap en differentiatiestrategie. Bijna alle items laden boven 0.5 op een factor, behalve “Improving the utilization of available equipment, services and facilities” welke 0.49 laad op factor kostenleiderschap. Maar na analyse van de vraagstelling en de cronbach alpha, welke niet verbeterd door verwijdering van dit item, is besloten om dit item te behouden.

43 In afwijking van de literatuur (Auzair & Langfield-Smith, 2005) laad het item “Improving the time it takes to provide services to customers” met 0.624 sterk op kostenleiderschap en met slechts -0.266 onvoldoende op differentiatiestrategie. Ook uit de correlatiematrix blijkt dat het item voldoende correleert met kostenleiderschap items en onvoldoende (minder dan 0.30) met differentiatiestrategie items. Aangezien het intuïtief gezien ook beter past bij een kostenleiderschap strategie hebben we besloten om dit item in afwijking van de literatuur onder te brengen bij kostenleiderschap. De cronbach alpha van de constructen kostenleiderschap en differentiatiestrategie zijn 0.736 respectievelijk 0.722.

4.3.4.3 Bedrijfs- en afdelingsgrootte

Het is interessant om te weten of de grootte van een organisatie en afdeling van invloed zijn op de sterkte van de relatie tussen controle tightness en bedrijfsprestatie. Om grootte te meten hebben wij twee zelf ontwikkelde items voorgelegd aan de respondenten. Het eerste item vraagt naar hoeveel medewerkers werkzaam zijn binnen de organisatie (bedrijfsgrootte), waarbij de respondent kan kiezen tussen (1) minder dan 100, (2) meer dan 100 maar minder dan 500, (3) meer dan 500 maar minder dan 5000 en (4) meer dan 5000. Het tweede item vraagt naar hoeveel medewerkers werkzaam zijn binnen de organisatie-eenheid (afdelingsgrootte), waarbij de respondent kan kiezen tussen (1) minder dan 10, (2) meer dan 10 maar minder dan 50, (3) meer dan 50 maar minder dan 100, (4) meer dan 100. Aangezien we nog niet weten of afdelingsgrootte van belang is hebben we besloten om de twee items voor het meten van grootte niet samen te voegen tot één construct.

4.3.4.4 Bedrijfsreputatie

Uit de literatuur (o.a. Combs & Ketchen, 1999) blijk dat bedrijfsreputatie een positieve relatie heeft met financiële prestatie. Consistent met de literatuur (Combs & Ketchen, 1999) hebben we bedrijfsreputatie middels een viertal items gemeten, o.a. door “Mijn organisatie heeft een sterke reputatie voor consistente kwaliteit en service” Respondenten zijn gevraagd om op een vijf- punten likertschaal aan te geven in hoeverre zij het eens of oneens is met de stelling. Zie bijlage 1 voor de volledige lijst voor meting van het construct bedrijfsreputatie. De gebruikte range loopt van: (1) Helemaal mee oneens, (2) mee oneens, (3) neutraal (4) mee eens, (5) helemaal mee eens. Hoge waardes wijzen hiermee op een hoge bedrijfsreputatie. Uit de Keyser-Meyer Olkin criteria en de Bartlett’s test of Sphericity blijkt dat de data geschikt is voor factoranalyse. De screeplot geeft in overeenstemming met de literatuur een duidelijk beeld voor behoud van één factor welke 64,3% van de variantie verklaart. Alle items laden boven 0.5 op een factor. Het construct heeft een hoge cronbach alpha van 0.81.

44 4.3.4.5 Eigenaarschap

Het onderzoek van King en Clarkson (2015) stelt dat afhankelijk van de eigendomsstructuur andere MCS keuzes gemaakt moeten worden. Eigendomsstructuur zou daardoor mogelijk van invloed kunnen zijn op de relatie tussen controle tightness en bedrijfsprestatie. Om daarvoor te kunnen controleren hebben we een zelf ontwikkeld item voor het meten van eigenaarschap voorgelegd aan de respondenten. Het item heeft aan de respondenten gevraagd of de organisatie primair in bezit is van medewerkers binnen de organisatie, mensen vanuit buiten de organisatie of een publieke/non profit organisatie is.

45