• No results found

Contactgroep en EU

In document Kosovo in de Nederlandse politiek (pagina 84-86)

C. Eind juni 1998 – Half september 1998

C.3.3. Contactgroep en EU

Naar aanleiding van de besluitvorming in de Contactgroep heeft de ER op 15 juni jl. de volgende eisen aan President Milosevic gesteld:

- Terugtrekking van de veiligheidstroepen die voor operaties tegen de burgerbevolking worden ingezet

- Mogelijk maken van internationaal toezicht - Terugkeer vluchtelingen en ontheemden

- Onbeperkte toegang voor humanitaire organisaties

- Politieke dialoog met het leiderschap van de Kosovo-Albanezen met internationale betrokkenheid

- Aanvulling sancties met verbod voor Joegoslavische luchtvaartmaatschappijen om vluchten tussen de EU en de FRJ uit te voeren.

Ten bate van hervatting van de dialoog, streeft “de internationale gemeenschap” naar een wapenstilstand en meer diplomatieke waarnemers in Kosovo (de Kosovo Diplomatic Observer Mission, waarvan een groot aantal EU-waarnemers deel uitmaakt) 279

In de Veiligheidsraad wordt gewerkt aan een resolutie waarin de door de Contactgroep en de EU aan beide partijen gestelde eisen worden verwerkt. Als de in die resolutie genoemde eisen niet zouden worden ingewilligd, moet een nieuwe resolutie het mogelijk maken naleving af te dwingen onder hoofdstuk VII van het Handvest van de VN.

Mede omdat een resolutie van de V-Raad niet op korte termijn mag worden verwacht, werken de Contactgroep en de EU aan voorstellen voor de toekomstige status van Kosovo, die aan de partijen worden aangeboden om hervatting en het verloop van de dialoog te vergemakkelijken.

De “internationale gemeenschap” blijft overigens van mening dat noch de status quo noch volledige onafhankelijkheid van Kosovo aanvaardbaar is.

“Hoewel Belgrado nog steeds primair verantwoordelijk wordt gesteld voor het ontstaan van de crisis, richten de jongste verklaringen van Contactgroep en EU zich

277 Cf. Horst Pankow, “Gestank, Chaos, Grauen. “Die blutige Spur des Erich Rathfelder” in Klaus Bittermann/Thomas Deichmann (Hg.), Wie Dr. Joseph Fischer lernte, die Bombe zu lieben. Die Grünen, die SPD, die NATO und der Krieg auf dem Balkan, Berlin 1999, p. 26 e.v.

278 Cf. Dérens, op. cit., p. 126. “Le plus souvent, ces déplacés sont très mobiles: ils renrent dans leurs villages si les conditions de sécurité le permettent et si leurs maisons n’ont pas été détruites, ou bien ils passent d’un lieu d’accueil à un autre, allant soevent chez des parents ou des amis.”

279 De minister geeft geen nadere bijzonderheden over deze missie, beter bekend onder de afkorting KDOM. De Kosovo Diplomatic Observer Mission is het resultaat van een treffen tussen Jeltsin en Milošević in Moskou in juni 1998. De macht van de waarnemers in kwestie is beperkt. Zij kunnen niet meer doen dan misstanden rapporteren. Bovendien gaat het om slechts enkele tientallen personen, die onmogelijk heel Kosovo kunnen bestrijken.

gezien de toegenomen kracht van het UÇK meer dan voorheen ook op het gewapend verzet van Kosovo-Albanese zijde, waar het gaat om stopzetting van het geweld en het oproepen tot stopzetting daarvan. Tevens wordt steeds meer de nadruk gelegd op het belang van het afsnijden van de stroom van financiën en wapens naar het UÇK. Impliciet wordt erkend dat een dialoog waarschijnlijk weinig kans van slagen zal hebben indien het UÇK niet op één of andere wijze in de Kosovo-Albanese delegatie vertegenwoordigd is.”

De EU heeft recente infiltratiepogingen vanuit Albanië scherp veroordeeld in een verklaring van 20 juli, evenals het geweld in het Albanees-Joegoslavische grensgebied. De EU heeft een dringend beroep gedaan op “zowel de gewapende Kosovo-Albanese groepen als de Servische autoriteiten” om de gewelddadigheden onmiddellijk te staken.

C.3.3.a. Commentaar

De eisen van de Europese Raad – in een fase waarin er alleen sprake was van een oprukkend UÇK – op basis van de in de Contactgroep genomen besluiten zijn opnieuw alleen aan de FRJ gericht. De Raad legt de verantwoordelijkheid voor het aangaan van een dialoog weer bij de Joegoslavische autoriteiten.

Het faciliteren van internationaal toezicht wordt door Van Mierlo niet gespecificeerd. Uit het Nederlandse politieke discours valt dus niet af te leiden aan welke vorm en mate van toezicht de CG en de EU denken. Milošević heeft de KDOM geaccepteerd, maar dit hij ziet Kosovo in juli ’98 nog steeds als een interne aangelegenheid van de FRJ.

Het voorstel om via een VN-resolutie onder verwijzing naar hoofdstuk VII van het Handvest van de VN “naleving af te dwingen” van de aan beide partijen gestelde eisen, is betekenisloos zolang er aan het UÇK helemaal geen eisen zijn gesteld.

Van Mierlo gaat niet in op de inhoud van de plannen die de Contactgroep en de Europese Unie uitwerken om een politieke oplossing via een dialoog op gang te brengen en te vergemakkelijken. De ideeën in kwestie komen niet meer terug in het Nederlandse politieke discours, maar de FRJ zal het niet als geruststellend ervaren dat CG en EU niet op de Veiligheidsraad kunnen wachten – zeker niet waar zij “de

volledige onafhankelijkheid van Kosovo” niet acceptabel vinden.280

De terugkeer van vluchtelingen en ontheemden is voor de EU alweer een exclusieve verantwoordelijkheid van “Belgrado”.

De politieke dialoog met “internationale betrokkenheid” is voor de FRJ nog altijd een inmenging in binnenlandse aangelegenheden. 281 Een extra moeilijkheid is dat de Nederlandse regering – hetzij in verslagen van de AR of ER en weergaven van verklaringen van de EU of de CG, hetzij in de formulering van eigen standpunten – nooit specificeert wie volgens haar “de leiders van de Albanese gemeenschap” in Kosovo en dus de beoogde gesprekspartners van de Servische en federale gezagsdragers zijn. Afgaande op de context waarin de term in de zomer van ’98 gebruikt wordt, lijkt de betekenis van de aanduiding de veranderingen in de machtsverhoudingen te volgen. Dit klemt des te meer als Van Mierlo in het vervolg van de brief stelt dat het UÇK bij de onderhandelingen dient te worden betrokken.282

Dit is de eerste keer dat het kabinet het afsnijden van de toevloed van geld en wapens naar het UÇK noemt. De regering zegt niet door wie hiertoe welke actie dient

280

Mijn cursivering, TdJ.

281 Cf. commentaar bij versl. AR 29-6-98

te worden ondernomen. Dit kan ook moeilijk, want de opmerking staat in juli ‘98 haaks op de politieke realiteit. Het door de VS eind mei nog geopperde plan om de aanvoerroutes van het UÇK te blokkeren komt sinds begin juni immers niet meer op de agenda van de EU of de NAVO voor. Afgaande op de rapportages van Van Mierlo is ook de openlijke weigering van Volker Rühe om mee te werken aan een dergelijk initiatief in de AR niet aan de orde geweest, evenmin als de onbelemmerde voortgang van de geldinzameling voor het UÇK in Duitsland, waarover de Duitse pers bericht.283 De Nederlandse regering geeft ook op eigen initiatief geen enkele reactie op de Duitse politiek ten opzichte van het UÇK. De EU en het Nederlandse kabinet zullen evenmin ingaan op de verklaring van Van Mierlo’s ambtgenoot Klaus Kinkel, die enkele dagen na van Mierlo’s uitspraak over “het belang van het afsnijden van de stroom van financiën en wapens” zich in het kader van een interview in feite aansluit bij Rühe met de retorische “gewetensvraag” of men het UÇK uit “moreel en ethisch gezichtspunt” het recht op “zelfverdediging” mag ontzeggen.284 Zo er bij ongenoemde acteurs onder de westerse politici al sprake is van bereidheid om het UÇK logistiek te isoleren, dan blijft ze zonder enig praktisch gevolg. Dat de EU de infiltratie van UÇK- strijders “scherp veroordeeld” heeft, is opnieuw niet meer dan een retorische oefening – CG, EU en NAVO zullen nooit optreden tegen welke vorm van illegaal grensverkeer tussen Noord-Albanië en Kosovo dan ook, en zich er de facto voor in blijven zetten dat dit verkeer ongestoord door kan gaan.

In document Kosovo in de Nederlandse politiek (pagina 84-86)