• No results found

Met deze constatering wordt de uniciteit van de abele spelen sterk gerelativeerd, al blijft onverlet dat de romantische ernstige spelen

uit het handschrift-Van Hulthem vroege vertegenwoordigers van dit type drama

vormen, en in dat opzicht bijzonder zijn en blijven.

Eindnoten:

* Graag wil ik Dr. E. Mantingh, Dr. R.E.V. Stuip en de deelnemers aan het college ‘Een Franse ridder tussen twee vrouwen’ (in het bijzonder Matty Dankers) bedanken voor hulp en inspiratie. Daarnaast heb ik veel gehad aan allerlei suggesties van de leden van de werkgroep.

1. Voor korte overzichten van archivalische vermeldingen, zie Van Dijk 1993, Reynaert 1996 en Hüsken 1996.

2. Brinkman 2000; over de beperkingen van archivalische bronnen, zie Nijsten 1988, 42-43 en Ramakers 1996, 45-47; Johnston 1989, 5 wijst erop dat juridische bronnen vaak het meest gedetailleerd informatie geven, maar dat de relevante vermeldingen in deze bronnen lastig te vinden zijn.

3. Hüsken 1996, 25, Nijsten 1988, 35-36 (over kinderspelen als mogelijk interpretatie van een Arnhemse rekeningpost), Worp 1903, 44 et passim, Neumann 1975, 162-3, Van Dijk 1993, Johnston 1989, 5. Een vergissing is hierbij snel gemaakt; zo noemt Dabrówka (1992, 75) van

den coninc van den Moriaens ‘vermutlich ein weltliches Stück’; de bewoording in de bron

maakt echter duidelijk dat het om een figuratieve voorstelling in een processie ging (geciteerd bij Van Puyvelde 1922, 930).

4. De eindgrens van circa 1500 is gekozen in overeenstemming met Van Puyvelde 1922 en Dabrówka 1992, die belangrijke pijlers voor dit artikel vormen.

5. De Pauw 1914 geeft een editie van de lijst en de andere stukken uit dit handschrift (Gent, UB, 2471). Eerder werd enig commentaar op de lijst gegeven door Van der Riet 1936, Pleij 1977, Dabrówka 1992, Reynaert 1996 en Decker 1987.

6. Mantingh 2000.

7. Zeer veel informatie hierover vindt men in de overzichten van Worp 1903, Van Puyvelde 1922 en Nijsten 1988 en 1997.

8. Ongelukkig genoeg heeft de eerste editeur van deze post foutief Stragengijs (met een g als vijfde letter in plaats van een s) gelezen, zie Mantingh 2000, 38, aldaar ook editie en vertaling van de betreffende posten.

9. Mantingh 2000.

10. Dabrówka 1992, 73, Neumann 1975, 182-183, Hollaar & Van den Elzen 1980a, 303 en 311-313, Brinkman 1987, Nijsten 1997, 112, zie ook Verfasserlexikon 6, 1987, 893-898.

12. Arnhem: Dabrówka 1992, 73-74, Hollaar & Van den Elzen 1980a, 312-313, Nijsten 1997, 112, zie ook Van Dijk 1985 en Reynaert 1996. Zwolle: Elte 1934, 14 (met dank aan Herman Brinkman, die mij op dit interessante artikel wees). Den Bosch: Gallée 30 en 40, echter zonder expliciete bronvermelding; Gallée verwijst naar de rekeningen van Den Bosch. Ik heb de post niet kunnen vinden in Hermans 1867 en Van Zuylen 1861.

13. Dabrówka 1992, 74, Hollaar & Van den Elzen 1980a, 313, Nijsten 1997, 112-113. 14. Dabrówka 1992, 74; post geciteerd bij Van Puyvelde 1922, 937.

15. Verbaal 1993.

16. Zie ook Dabrówka 1992, 74-75 en Worp 1903, 78. De inventaris van vastelavondstukken uit Lübeck noemt verschillende spelen met vriendschap als thema, waaronder Amylgus unde Amycas in 1460. Het gaat hier om een lijst in een boek van de Cirkelbroederschap te Lübeck, die jaarlijks de vastelavondspelen organiseerde, schreef en op de planken bracht. De lijst beslaat de periode 1430-1515 (Wehrmann 1881, 4, zie ook Walther 1901, 25-26).

17. Aken: Van Dijk 1993, 67 en Reynaert 1996. Zwolle: Elte 1934.

18. Van Puyvelde 1922, 938, zie ook Dabrówka 1992, 75-77, voor Lübeck: Simon 1993, 71-72 en noot 16 hierboven.

19. D'Hondt 1908, 14; Van Puyvelde 1922, 951 rekent dit spel om onduidelijke redenen tot het geestelijk toneel. Dabrówka verwijst naar een spel uit Lübeck (1469): van twen koningen, de

eyne was kersten, unde andere was heyden, unde de kersten koningk de behelt den strit

(Wehrmann 1881, 4), maar de overeenkomst is niet overtuigend.

20. De Vlaminck 1863, 11, zie voor beide posten Dabrówka 1992, 77-78 en 79-80. 21. De Vlaeminck, 1863, 11, zie ook Dabrówka 1992, 78-79.

22. Zie Pleij 1985 en Veelderhande geneuchlijcke dichten 1899. 23. Dabrówka 1992, 79.

24. De Vlaminck 1863, 29, geciteerd bij Dabrówka 1992, 79.

25. Zie Nijsten 1997, 113; hij wijst erop dat Neumann (1975, 173) zijn suggestie over de mogelijke inhoud baseerde op een onjuiste transcriptie van de bron.

26. Voor dit citaat en een bespreking ervan zie D'Hondt 1908, 25, en ook Dabrówka 1992, 80. 27. Nijsten 1992, 155.

28. Van Dijk 1993, 62-63. 29. Winkelman 1998.

30. Nijsten 1997, 113, zie ook Hollaar & Van den Elzen 1980b, 413 en Neumann 1975, 171. 31. Dabrówka 1992, 81.

32. Ramakers 1996, 40 wijst erop dat de leer van de zeven tijdvakken een van de principes is die ten grondslag liggen aan de cycle plays.

33. Een vroeger voorbeeld is de vermelding uit 1412 over de gezellen uit Diest die in Aken een

Lancelotspel spelen, zie hierboven.

34. Dabrówka (1992, 82) noemt andere aanwijzingen dat er spelen waren als er een vrede gesloten was.

35. Voor de vermelding, zie: Rombauts 1864, 43 en Dabrówka 1992, 83. Koopmans 1999 bespreekt een aantal Franse spelen over buik en ledematen, die teruggaan op een wijdverbreide en zeer oude traditie.

36. Rombauts 1864, 45 en Dabrówka 1992, 83.

37. Rombauts 1864, 47, zie ook Dabrówka 1992, 83-84. 38. Ik dank dit gegeven aan Jelle Koopmans.

39. Rombauts 1864, 51 en 113, Dabrówka 1992, 84. 40. De Vlaeminck 1863, 12 en Dabrówka 1992, 84.

41. Verdam 1898; editie: Pennink 1965. Zie voor het Franse spel Rocques 1957 en Craig 1954, voor de prozaroman Debaene 1951.

42. Ook elders vindt men daarvoor aanwijzingen, bijvoorbeeld: 21 februari 1436 te Deventer een Theophilusspel (Neumann 1987, 1, 276), in 1484 in dezelfde plaats een spel van Suzanna door het Bergenvaardersgilde (Hollaar & Van den Elzen 1980b, 415-416) en op 3 maart 1500 speelden kinderen David en Goliath (Neumann 1987, 1, 277). In Zwolle is er in 1403 omstreeks vastelavond een Sint Jorisspel (Elte 1934, 9).

43. Elte 1934, 11, 12, 13; Nijsten 1997, 113.

44. Duinhoven 1990 heeft gewezen op zeer veel overeenkomsten tussen Floris ende Blancefloer en Gloriant, waarvoor hij echter door middel van zijn tekstkritische methode een verklaring zocht.

gedemonstreerd door Meder 1996.

46. Zie ook Leendertz 1899-1907, CXLII-CLXI en verg. Kuiper (deze bundel).

47. Zowel voor de Miracles (Olsen 1988) als voor de spelen uit Lübeck (Walther 1881) is betoogd dat zij nauw aansluit bij de stof van de ridderepiek. Voor Lübeck zie noot 16 hierboven. 48. Neumann 1975, 150; editie: Gimberg 1903.

49. Pleij 1977, 38.

50. De codex is een samenvoeging van losse, reeds beschreven katernen, en is integraal uitgegeven door Asselbergs & Huysmans 1955. Met dank aan Hans Kienhorst die mij op deze parallel wees.

51. Worp 1903, 34-35.

52. Dabrówka 1992, 68-69, te Oudenaarde behoorde het ook tot het programma van de processie op Sacramentsdag (Ramakers 1996, 257, voorts 269); het exempel bij De Vooys 1926, 212-213. 53. Zwolle: Elte 1934, 19; dramateksten: Ramakers 1996 156; in het repertorium van Hummelen

1 S 7 en 1 M 8.

54. Debaene 1977, 207-208.

55. Het is echter niet uit te sluiten dat het lied over de Hertog van Brunswijk (Van Duyse 1903, dl. 1, 56-65) en een (niet overgeleverde) prozaroman over hetzelfde onderwerp (Debaene 1977, 213) de stof voor dit stuk hebben geleverd.

56. Bij 18 en 21 zou men eventueel aan kluchten kunnen denken. Anderzijds zou 18 misschien een mirakelspel kunnen zijn, verwant aan de sproke Van enre nonnen verduldechede (R123 in Hogenelst 1997), en doet 21 denken aan Van tween ghesellen die elc voer andren sterven wilden, een sproke waarvan ongetwijfeld een boeiend toneelstuk gemaakt zou kunnen worden (R346 in Hogenelst 1997). Beide suggesties zijn echter zeer speculatief. De Cirkelbroederschap uit Lübeck bracht wel komisch naast serieus repertoire, zie Walther 1881.

57. Afgedrukt bij De Pauw 1914, 450-451; De Pauw publiceert ook de ordonnantie van het gilde, gedateerd 1471; daaruit blijkt dat men een actieve rol vervulde in de Kathelijneprocessie, maar er wordt met geen woord over spelen gesproken (De Pauw 1914, 448-450; de ordonnantie is uit hetzelfde handschrift afkomstig als de lijst van boucken van den spelen).

58. Stuip 1985, 259. 59. Stuip 1993, IX.

60. Bayot 1903, 48-55, Gaucher 1994, 161-162 is niet overtuigd door Bayots analyse.

61. Zoals wel betoogd is door Claassens 1996, die als datering van de fragmenten laat-veertiende of vijftiende eeuw geeft; zie ook Mantingh 2000.

62. Stuip 1985, 261.

63. Gaucher 1994, 160-161 en 568-585; overigens gaat zij er volkomen ten onrechte vanuit dat er Middelnederlandse toneelteksten over Trazegnies bewaard gebleven zijn.

64. Martens e.a. 1992, 164-169. 65. Mantingh 2000, 47. 66. Van Dijk 1993 en 1994.

67. Gaucher 1994, 357-363, vooral 359.

68. De kerstening van Damiët blijft impliciet, al is deze wel voorspeld aan het begin van het stuk (vs. 73); Esmoreit, de in het Oosten opgegroeide Siciliaan, bekeert zich (vs. 810-823). Florentijns bekering blijkt uit een gebed (vs. 828-853, zie ook 1034-6 en 1048-58). Ook Graciënne gaat over tot het christelijk geloof, uit liefde voor Gillion (Wolff 1839, 25-28).

69. Gaucher 1994, 317 ziet als oorzaak van die verdubbeling dat het publiek de traditionele verhalen steeds opnieuw wenste te horen.

70. In een onderzoekscollege dat ik samen met Dr. R.E.V. Stuip aan de Universiteit Utrecht gegeven heb, hebben twee groepjes studenten de roman van Trazegnies herschreven tot een script van een toneelstuk met kenmerken van de abele spelen, zoals rijmbinding en overgangsmonologen. Daarbij ondervonden zij geen grote problemen en het was opmerkelijk dat beide groepjes onafhankelijk van elkaar ongeveer dezelfde ingrepen hadden gedaan om tot een toneeltekst van de gewenste omvang te komen.

71. Voor een bespreking van stereotiepe elementen in de Bourgondische biografische romans, zie Gaucher 1994, 148-158.

72. Er is dan ook alle reden om de term abele spelen niet als genrebenaming te gebruiken: de vier spelen lijken vooral een groep door het toeval van de overlevering in het handschrift-Van Hulthem. In dit verband is ook de observatie van Sonnemans van belang, die heeft opgemerkt dat de kwalificatie abel in Hulthem ook gebruikt wordt in de opschriften boven de teksten 82

en 158 (een sproke en een droomallegorie); mogelijk gaat het dus vooral om een begrip dat tot het idioom behoorde van degene die de opschriften maakte (Sonnemans 1996, 69).

‘Pause’ en ‘Selete’ in de bliscapen

W.M.H. Hummelen

*

Inleiding

Lopen de Nederlanden met de Esmoreit, de Gloriant en de Lanseloet van Denemerken