• No results found

Confrontatie tussen theorie en praktijkkennis

In document „De ervaring in het echt‟ (pagina 44-53)

Nadat zojuist duidelijk is geworden wat de opvattingen en kennis van educatief medewerkers bij de musea zijn, kan een vergelijking worden gemaakt met de theorie. Daarbij zullen uiteraard overeenkomsten en verschillen aan bod komen. Zowel tussen de theorie en de „praktijk‟ als tussen de educatief medewerkers onderling. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit onderzoek slechts bij enkele musea is gedaan en dus geen algemene uitspraken doet over de situatie van „de museumwereld‟ in Nederland in het algemeen.

De drie musea die aan dit onderzoek hebben meegewerkt blijken voor een groot deel op een lijn te zitten met betrekking tot hun educatieve beleid. Niet dat de programma‟s precies overeenkomen, maar allen benadrukken vooral het belang van (leren) ervaren bij educatie. En ook al werken zij vanuit verschillende visies, bij allemaal staat de bezoeker centraal. Iets wat

118

Tibosch, interview. 119 Ibid.

44 bevestigd wordt door verschillende vormen van educatie en bijvoorbeeld de nadruk op verschillende intelligenties. Op die manier zit er voor iedereen iets bij dat aansluit bij de eigen behoefte. Een ander voorbeeld dat hier ook bij past zijn de filosofeerprogramma‟s. Deze zijn geschikt voor veel mensen omdat je er alle kanten mee op kan. Hier moet wel aan toegevoegd worden dat tegelijkertijd wordt aangeven dat ook de inhoud belangrijk is.

Het uitgaan van de bezoeker komt overeen met de voorkeur voor het constructivisme van Hein, een voorkeur die ook door anderen is uitgesproken. Aangezien leren daarbij een actief proces is waarbij de persoon degene is die de kennis construeert. De educatie bij de musea heeft ook overeenkomsten met het „ontdekkend leren‟. Daarbij is een actieve leersituatie van belang maar gaat men ook uit van „kennis buiten de beschouwer‟. Wat aansluit op het feit dat de educatief medewerkers ook altijd uitgaan van de inhoud.

Naast overeenkomsten is er ook een groot verschil tussen de theorie en de praktijkkennis. Volgens Hein moet er een duidelijke kijk zijn op zowel kennis als de manier van leren, die samen de geschiktste educatieve theorie bepalen. Ook bij de andere theorieën wordt uitgegaan van een vooraf bedachte aanpak. Dit komt bij de educatief medewerkers echter helemaal niet naar voren. Men heeft wel kennis van verschillende theorieën maar daar wordt absoluut niet de nadruk op gelegd. Wat men wil met educatie staat vast - bijvoorbeeld in beleidsplannen - maar dat betekent niet dat er een visie op kennis of op de manier van lesgeven is geformuleerd. Daarbij bleken educatief medewerkers ook kritiek te hebben op theorieën of het te letterlijke gebruik daarvan. Bovendien viel het op dat men vaker aangaf iets te weten door „ervaring‟ dan dat men uitging van theorie. Daar werd meer tussen neus en lippen door over gesproken. Maar men is daar wel van op de hoogte. Een tegenstelling tussen „theorie en praktijk‟ op het vlak van de educatie van kinderen sluit hier op aan. Terwijl meerdere theorieën uitgaan van het belang van kennis, is het volgens een educatief medewerker juist een groot voordeel dat kinderen geen gebruik maken van hun cognitie, omdat die door haar juist als hindernis wordt gezien bij het ervaren van kunst. Kinderen kijken met hun gevoel.

Na het weergeven van de resultaten en verhoudingen tussen de „theorie‟ en de „praktijk‟ zal in het volgende hoofdstuk al het voorafgaande nog eens beknopt worden herhaald en zal de onderzoeksvraag worden beantwoord.

45

H6C

ONCLUSIE

Bij musea in Nederland is het belang van educatie toegenomen. Er bestaat echter niet één basis voor die educatie. Naast verschillende ideeën over wat een museum „moet' doen, bestaan er ook diverse manieren voor de wijze waarop dat bereikt kan worden. Veel hangt af van de overtuigingen en de kennis van de educatieve medewerker - of medewerkers - van een museum. Zij zijn vaak degenen die bij musea de programma‟s ontwikkelen. Juist doordat het belang van de educatie is toegenomen, is het interessant om te kijken naar de kennis waar die educatie op gebaseerd wordt. De ervaring die educatief medewerkers hebben en opdoen speelt bij die kennis een grote rol. De combinatie van die ervaring met de theoretische kennis die zij bezitten vormt namelijk samen de praktijkkennis. Er is gekeken in hoeverre die overeenkomt met de (actuele) theorie op het gebied van museumeducatie. De onderzoeksvraag die hier wordt beantwoord, is dan ook: Wat is de praktijkkennis van educatief medewerkers van beeldende kunstmusea in Nederland, en hoe verhoudt deze zich tot theoretische inzichten op het gebied van kunst- en museumeducatie?

Dit onderzoek is tweeledig. Het ene deel bestaat uit het bestuderen van meerdere theorieën over museumeducatie, het kijken naar de huidige situatie van museumeducatie in Nederland en het bestuderen van zowel het begrip „praktijkkennis‟ als methoden om die te achterhalen. Vooral de „museumtheorie‟ van George E. Hein is grondig bestudeerd. Het tweede deel is een empirisch onderzoek naar de daadwerkelijke praktijkkennis van enkele educatief medewerkers. Daarvoor is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews en „concept maps‟. Bij het lezen van de resultaten moet men niet vergeten dat dit onderzoek slechts bij een klein aantal musea is gedaan, Het doet geen algemene uitspraken over de situatie van „de museumwereld‟ in Nederland.

Hein gaat bij zijn theorie uit van twee „dimensies‟, een theorie van kennis en een theorie van leren. Combinaties van deze dimensies resulteren in de beschrijving van vier pedagogieën, waarbij hij zelf de voorkeur geeft aan constructivisme. Daarbij gaat men er vanuit dat een beschouwer zelf kennis construeert en dat leren daardoor een actief proces is. Ook anderen zijn voorstander van de constructivistische pedagogie, waarvan „ervaren‟ een belangrijk aspect is. Dit blijkt ook uit de inhoud van de praktijkkennis van educatief medewerkers. Die is echter te uitgebreid om hier kort weer te geven. Voor de inhoud daarvan kan hoofdstuk vijf geraadpleegd worden.

46 Het lijkt verstandig om bij educatieve programma‟s rekening te houden met verschillende manieren waarop mensen leren. Maar ook verschillende uitgangspunten - dus ook beginnen vanuit het object - kunnen bijdragen aan een divers beleid dat zoveel mogelijk mensen goed kan bedienen. Bij de musea die meewerkten aan dit onderzoek wordt rekening gehouden met de (potentiële) bezoeker. Vooralsnog lijkt het erkennen van het belang van het ervaren van kunst een goede weg om mensen daadwerkelijk te betrekken.

Een opvallend resultaat van dit onderzoek is dat er een dubbele houding lijkt te zijn ten opzichte van de theorie. De educatief medewerkers zeggen aan de ene kant geen voorstander van het gebruik van theorieën te zijn, althans niet wanneer deze blindelings worden overgenomen. Maar aan de andere kant wordt tegelijkertijd aangegeven dat het wel van belang is om er iets van te weten. Bovendien wordt didactische kennis wel zeer op prijs gesteld. En een deel van de theorieën voor museumeducatie heeft didactische componenten. Tevens bleek bij de interviews dat er wel degelijk gebruik wordt gemaakt van theorie, al is deze dan niet duidelijk aanwezig. Daarbij blijken programma‟s wel degelijk deels aan te sluiten bij de theorie van Hein. „Zijn‟ constructivisme gaat ook uit van de persoon en het vormen van die persoon, en ook daarbij ligt de kennis niet van tevoren vast. Net als bij de programma‟s waarbij het niet gaat over het overdragen van kennis maar waarbij de ervaring veel belangrijker is.

Zoals gezegd is voor dit onderzoek gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden. Het verschil tussen de verkregen informatie uit de interviews en van de „concept maps‟ is niet heel duidelijk. De „concept map‟ was over het algemeen een weergave van wat er in het interview werd verteld. Wel helpt die eerste methode om te verduidelijken wat men het belangrijkste vindt. Binnen de interviews is het gelukt om de overtuigingen en opvattingen van de educatief medewerkers te achterhalen maar de kennis die zij bezitten - bijvoorbeeld didactische kennis - kwam lastiger aan het licht. Praktijkkennis blijkt moeilijk te onderzoeken. Wanneer woorden als „het is een kwestie van ervaring‟ werden genoemd werd niet duidelijk wat de inhoud, dat wat men wist, concreet was.

Mensen kunnen veel van elkaars praktijkkennis leren, zo ook educatief medewerkers. Omdat er op educatiegebied veel gebeurt bij musea en zij geen tijd hebben om alles bij te houden, zou het goed zijn als er een centraal systeem is waar programma‟s kunnen worden opgeslagen en waar kennis, ervaringen en opvattingen kunnen worden uitgewisseld. De hele museumwereld in Nederland, en wellicht ook nog daarbuiten, heeft daar profijt van. Want ook

47 al is niet alle praktijkkennis per definitie juist, op die manier bestaat er wel overzicht van wat er gebeurt.

Bij dit onderzoek is gebleken dat de educatief medewerkers van de musea zich niet zozeer met theorieën bezig houden, het is wel goed om er van op de hoogte te zijn maar het moet volgens hen geen uitgangspunt zijn. Het is interessant om te achterhalen in hoeverre deze houding ten opzichte van theorieën representatief is voor educatief medewerkers bij Nederlandse kunstmusea in het algemeen. En misschien nog wel belangrijker; is het erg dat musea uitgaan van de praktijk en hun eigen ervaring? Zoals nu duidelijk zal zijn bezitten zij over heel veel kennis.

De educatief medewerkers die mee hebben gewerkt doen het wat dit onderzoek betreft goed. Ze zeggen niet veel naar de theorie te kijken maar sluiten toch aan bij het constructivisme. Met name de nadruk op het ervaren van kunst en dan in het bijzonder het hebben van een positieve ervaring lijkt bij te dragen aan goede kunsteducatie. Daarvoor is het in de eerste plaats belangrijk dat mensen - vaak leerlingen - geen afkeer krijgen van kunst, maar dat er juist interesse gekweekt wordt.

Dit onderzoek claimt niet dé praktijkkennis van de betrokken educatief medewerkers volledig te hebben gevat. Wèl is het een poging om dichter te komen bij een antwoord wat voor kennis nodig is om de functie van educatief medewerker goed uit te kunnen voeren. De kennis die juist niet in boeken terug te vinden is, maar die in de praktijk is ontstaan op basis van theoretische kennis, opvattingen, kennis uit de praktijk en ervaring blijkt erg belangrijk te zijn. Praktijkkennis dus.

48

B

IBLIOGRAFIE

Ambrose, Timothy en Crispin Paine. Museum Basics. Londen: Routledge, 1993.

Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en J. Teunissen. Basisboek Kwalitatief Onderzoek,

Handleiding

voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: p/a

Wolters-Noordhoff bv, 2005.

Bremmer, Melissa. Nootzaak! Amsterdam: s.n., 2005.

Bremmer, Melissa. “Praktijk- en theoriekennis van muziekleerkrachten vergeleken.” Cultuur

+ Educatie 16, Onderzoeken naar cultuureducatie in het primair onderwijs, Utrecht: Cultuur

Netwerk, 2006.

Bromme, R. en H. Tillema. ‘Fusing experience and theory: the structure of professional knowledge.‟ Learning and Instruction. Vol. 5. (1995).

Caesaris, Gai Iuli. Commentariorum, De bello civili, liber secundus. Ed. A.G. Peskett. Cambridge: M.A. Cambridge University Press, 1968.

Cultuurnetwerk Nederland. Museumeducatie in de praktijk. Trendrapport museumeducatie

2007. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, 2008.

Cultuurnetwerk Nederland. Zicht op… een onderzoeksagenda cultuureducatie, Achtergronden

en literatuur. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, 2008.

Edson, Gary en David Dean. The handbook for museums. Londen: Routledge, 1996.

Gardner, Howard. Frames of mind, the theory of multiple intelligences. Londen: Heinemann, 1984.

Groninger Museum. Groninger Museum. Extrovert en veelkleurig. Beleidsplan 2009-2012. Groningen: Groninger Museum, 2007.

49 Hein, George E. Learning in the museum. Londen: National Science Foundation, Routledge, 1998.

Hoogstraat, Els en Annemarie Vels Heijn. De leertheorie van Kolb in het museum, dromer,

denker, beslisser, doener. Amsterdam: Museumvereniging, 2006.

Hooper-Greenhill, Eilean. Museums and Education, purpose, pedagogy, performance. Oxon: Routledge, 2007.

Hubard, Olga M. “Productive Information: Contextual Knowledge in Art Museum Education.” Art Education, Juli, 2007.

Kröller Müller Museum. Doelstellingen. <http://kmm.nl/page/30/Doelstellingen> (geraadpleegd op 18 januari 2010).

Mayer, Melinda M. “Bridging the Theory-Practice Divide in Contemporary Art Museum Education.” Art Education, March, 2005.

Meijer, Paulien C., Anneke Zanting en Nico Verloop. „How Can Students Teachers Elicit Experienced Teachers‟ Practical Knowledge? Tools, Suggestions, and Significance.‟ Journal

of Teacher Education 53, nr. 5 (2002).

Meijer, Paulien C., Nico Verloop en Douwe Beijaard. „Similarities and Differences in Teachers‟ Practical Knowledge About Teaching Reading Comprehension.‟ The Journal of

Educational Research 91, no.3, (2001).

Meijer, Paulien. Teachers’ practical knowledge, teaching reading comprehension in

secondary education. s.n., 1999.

Smith, Donna M. en David A. Kolb. User's guide for the learning style inventory : a manual

for teachers and trainers. Boston, MA: McBer, 1986.

Talboys, Graeme K. Museum Educator’s Handbook, second edition. Aldershot: Ashgate Publishing Limited, 2005.

50 Van Abbemuseum. Missie en visie. <http://vanabbemuseum.nl/over-ons/missie-en-visie> (geraadpleegd op 18 januari 2010).

Verloop, Nico. Onderwijskunde, een kennisbasis voor professionals. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff bv, 2003.

Wester, F., A. Smaling en L. Mulder. Praktijkgericht kwalitatief onderzoek. Bussum: Coutinho, 2000.

Zanting, Anneke. Mining the Mentor’s Mind, the elicitation of mentor teachers’ practical

B

IJLAGEN

S

AMENVATTING

Bij musea in Nederland is het belang van educatie toegenomen. Er bestaat echter niet één basis voor die educatie. Naast verschillende ideeën over wat een museum „moet‟ doen, bestaan er ook diverse manieren voor de wijze waarop dat bereikt kan worden. In dit kwalitatieve onderzoek is gekeken naar de mate waarin de praktijkkennis van educatief medewerkers bij enkele beeldende kunstmusea overeenkomt met de theorie over museumeducatie. Het onderzoek is tweeledig. Het eerste deel bestaat uit het bekijken van meerdere theorieën over museumeducatie, het kijken naar de huidige situatie van museumeducatie in Nederland en het bestuderen van zowel het begrip „praktijkkennis‟ als methoden om die te achterhalen. Vooral de „museumtheorie‟ van George E. Hein is grondig bestudeerd. Het tweede deel is een empirisch onderzoek naar de daadwerkelijke praktijkkennis van enkele educatief medewerkers. Daarvoor is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews en „concept maps‟. Er blijkt wel degelijk overlap te zijn tussen wat de educatief medewerkers doen en wat in de theorie naar voren komt. Dat is bij het benadrukken van het belang van het ervaren van kunst het duidelijkst. Een interessante conclusie is echter ook dat de educatief medewerkers allen aangaven de theorie eigenlijk niet zo belangrijk te vinden, men leert meer uit de praktijk.

In document „De ervaring in het echt‟ (pagina 44-53)