• No results found

De algemene indruk van de onderzoekers op basis van de observaties is dat de training zowel inhoudelijk, qua structuur en opbouw, als in didactisch opzicht goed is van kwaliteit.

Inhoudelijke kennis

De trainer beschikt over voldoende inhoudelijke kennis over islam en radicalisering. Op (slechts) enkele punten zou de inhoud nog wat meer genuanceerd of aangescherpt kunnen worden. Zo is de uitspraak dat islamitische radicalisering meer te vergelijken is met linkse dan met rechtse radicalisering feitelijk niet correct, evenals de vergelijking van de shariagedachte met de theocratiegedachte. Wat eveneens feitelijk onjuist is, is de vergelijking van Bin Laden met Takfir wa’l hizjra. Een paar keer werd gevraagd naar de grens tussen radicalisering en godsdienstwaanzin: wat te doen met iemand die zich voor God of profeet opgeeft? Hebben wij hier met een psychopaat of met een radicaliserend iemand te maken? De trainer had moeite deze vraag te beantwoorden; hier werd duidelijk de grens van zijn kennis bereikt11. Maar het gaat om enkele uitzonderingen op de regel.

De inhoud sloot volgens de beoordelaars goed aan bij het kennisniveau van de deelnemers en bood niet te weinig, maar ook niet te veel informatie. Wel duurde het onderdeel kennisoverdracht vrij lang, waarbij voornamelijk de trainer aan het woord was. Hier zou wat meer interactie of afwisseling met beeldmateriaal, zoals in andere onderdelen van de cursus, gewenst zijn. Dit oordeel sluit aan bij dat van enkele van de geïnterviewde cursisten.

Didactische kwaliteit

Over de didactische kwaliteit van de trainer is het oordeel positief. Met name in het tweede deel van de cursus was sprake van een goede afwisseling tussen het gesproken en geschreven woord, presentatie van beeldmateriaal en oefening. Na introductie van een nieuw thema, een filmpje, rollenspel etc.

vroeg de trainer steevast om reacties. Deelnemers stelden ook tussendoor vaak vragen, waarop de trainer altijd meteen reageerde, zonder overigens de algehele lijn en structuur uit het oog te verliezen. De trainer liet de deelnemers ook geregeld onderling doorpraten. Vaak hoefde hij dan vervolgens alleen maar licht te corrigeren, punten op de i te zetten of op een hoger abstractieniveau samen te vatten. Met andere woorden: ook van de mogelijkheden van onderling leren maakte hij gebruik. De sfeer in de training werd eveneens als goed beoordeeld. De deelnemers voelden zich zichtbaar op hun gemak, er was voldoende ruimte en veiligheid in de groep om dingen te zeggen. Er was ook ruimte voor negatieve emoties en gedachten, bijvoorbeeld naar aanleiding van de

huiswerkopdracht of nabespreking van de eerste dag. In het interview met de trainer kwam het (belang van een) positief klimaat en veiligheid in de groep eveneens aan de orde. Hij lijkt er goed in te slagen een dergelijk klimaat te realiseren, gegeven ook het feit dat deelnemers hem geregeld een boekje opendoen over interne problemen in de organisatie en over hun zelftwijfel als professionals.

Casussen

Het bespreken van casussen aan de hand van filmpjes (van der Ven, Sumaya S., Bouchra el H.) vormde een sterk onderdeel. Door discussie vooraf en na de getoonde fragmenten werden de deelnemers aangezet om na te denken over de theorie uit de kennisoverdracht. De theorie ging hierdoor voor hen leven. De getoonde filmpjes waren fragmenten uit bekende actualiteiten- en discussieprogramma’s zoals Nova, Rondom10 en Premtime, dus stonden dichtbij de belevingswereld van de deelnemers.

Rollenspel

Het onderdeel rollenspel werd door de onderzoekers als minst beoordeeld, afgaand op de geobserveerde cursus. Ook de vier geïnterviewde cursisten – allen deelnemers aan diezelfde geobserveerde cursus - waren niet positief over dit onderdeel. Hier zouden de thematiek van de

training en de rol van de professionals daarin bij elkaar moeten komen, maar dit kwam onvoldoende uit

11Een ‘ware’ gelovige; een salafi of orthodoxe moslim, gelooft dat Allah één en enig is en dat Mohamed de zegel der profeten is. Iemand die zich voor een van hen opgeeft voldoet in ieder geval niet aan het profiel van de (orthodoxe) moslim. Er moet wel iets aan de hand zijn met deze persoon!

de verf. De deelnemers konden met een aantal casussen niet goed uit de voeten. Hier had meer op ingespeeld kunnen worden, bijvoorbeeld door extra uitleg en suggesties te geven. Deels ging het ook om (gespreks)vaardigheden waarover de betreffende cursisten al ruimschoots beschikken, zoals open staan, luisteren, geen oordeel uitspreken. De trainer hierover: “Deze professionals hebben inderdaad ervaring met gesprekstechnieken, maar alleen qua ziektebeelden. Ik wil ze juist ook aan het wankelen brengen wat betreft hun eigen rol. Daarom gebruik ik in de rollenspelen na de casussen mét

ziektebeeld juist casussen zonder ziektebeelden. Want ze krijgen niet alleen te maken met cliënten, maar ook met ouders en vrienden”. Bij andere groepen komt het meestal wel aan, aldus de trainer. Bij de geobserveerde cursus is dat minder goed gelukt. Het betrof een van de weinige cursussen, en het enige onderdeel daarvan, waar de vaste trainer zich moest laten vervangen door een collega. Gezien de tevredenheid van de respondenten over dit cursusonderdeel zoals die uit de enquête bleek, was dus wellicht sprake van een uitzondering. Hoe dan ook had, aldus de trainer, de onduidelijkheid kunnen worden ondervangen met een scherpere inleiding en toelichting.

In het interview met de trainer komt, sprekend over veranderingen in de cursus in de loop der tijd, naar voren dat met name het onderdeel van het rollenspel is verfijnd. De trainer speelt bijvoorbeeld zelf niet meer de klant, maar laat dat één van de deelnemers doen. Ook stuurt hij degene die hulpverlener speelt even naar buiten voordat het rollenspel begint en vraagt hij nu subgroepjes van deelnemers op verschillende zaken te letten bij het observeren van het rollenspel.

Aansluiting bij de praktijk

Meer in het algemeen lijken de bevindingen er op te duiden dat de aansluiting bij de eigen professionele praktijk wat minder uit de verf komt. Dit blijkt zowel uit de enquête als uit de interviews. Door de vier geïnterviewden wordt naast de rollenspellen ook de thuisopdracht minder positief beoordeeld. Ook het feit dat door hen het onderdeel ‘radicalisering op de werkvloer’ niet als apart trainingsonderdeel is herkend is veelzeggend. Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 3 stelt de trainer desgevraagd dat het onmogelijk is om ‘alle professionele diepte’ te hebben. Hij laat cursisten daarom vaak zelf vragen beantwoorden, mede omdat hij vindt dat intervisie, leren van elkaar, minstens zo belangrijk is als overdracht door de trainer.

Dat de verwachtingen ook niet meteen te hoog gespannen moeten worden maakt de trainer duidelijk in zijn uitspraak dat de cursisten zijns inziens ‘van onbewust onbekwaam bewust onbekwaam’ zijn

geworden. De belangrijkste opbrengst is volgens hem bewustwording, bijvoorbeeld orthodox, radicaal en puberaal gedrag kunnen onderscheiden. “De complexiteit van de thematiek is blootgelegd.

Deelnemers hebben basale inzichten gekregen, ook in hun eigen houding. Deze is daarmee nog niet direct veranderd, maar dat kan ook niet. Daar is meer tijd voor nodig. Wat betreft de

netwerkvorming: dat moet zich nog bewijzen. Eigenlijk is er een terugkomdag nodig, ook om de doorwerking van de training op dit punt te beoordelen”.

Syllabus

De syllabus is, althans bij de geobserveerde cursus, uitgedeeld zonder verdere uitleg over de inhoud daarvan. Zoals ook uit de reacties in de enquête blijkt, moedigt ook de omvang niet altijd aan tot gebruik. Volgens de trainer blijkt uit de praktijk dat cursisten ‘niet zo veel doen met

literatuurverwijzingen’, met andere woorden: op dit punt kan ook niet te veel worden verwacht. De deelnemers zien de syllabus volgens de trainer wel als ‘verdieping’. Hij acht het van belang dat de beleidsstukken van de gemeente er een belangrijke plaats in innemen.

Rol en verwachtingen van de gemeente

De vraag wat nu de rol van de professional is als het gaat om signaleren van en omgaan met

radicalisering kwam herhaaldelijk terug, met name tijdens de tweede dag. In de presentatie van de gemeentelijke informatiehuishouding werd de rol van de gemeente en wat deze van de professionals verwacht duidelijker voor de deelnemers: de gemeentelijke huishouding wil fungeren als vraagbaak en ondersteunen door middel van netwerkvorming, onder andere door middel van

netwerkbijeenkomsten.12 De presentatie vanuit de gemeente bestond uit een nogal lange monoloog.

12Na de trainingen hebben intussen enkele cursisten over concrete gevallen contact gezocht met het meld- en adviespunt van de gemeente.

Een wat meer interactieve opzet zou wellicht beter zijn. De casus die de betreffende persoon later in de presentatie aanhaalde sloeg bijvoorbeeld goed aan.

In hoeverre sluiten doel en inhoud van de training aan op de visie op radicalisering van de gemeente Amsterdam en op de verwachtingen van de gemeente betreffende professionalisering in het kader van radicalisering?

Wat betreft het eerste kan gezegd worden dat in de training, waar het kennisoverdracht over radicalisering betreft, nauw wordt aangesloten op de recente gemeentelijke nota’s dienomtrent. Zo wordt uitgebreid ingegaan op het conceptuele kader in het Actieplan, waarin het proces van

radicalisering wordt ontleed in termen van voedingsbodem, vraag, aanbod en cognitieve opening. Ook is gebruik gemaakt van het AIVD-schema met de vier dimensies van islamitisch radicalisme, zoals opgenomen in het Beleidskader Informatiehuishouding Radicalisering (2006, p. 34). De thuisopdracht had betrekking op de kenmerken van het proces van radicalisering zoals omschreven in het

beleidskader op p. 40-41.

In de trainingen dient, aldus het actieplan Amsterdam tegen radicalisering (2007), ruime aandacht te worden besteed aan kennis over en herkenbaarheid van met name islamitische radicalisering. ‘Centraal staan praktijksituaties en mogelijke reacties daarop. Er is veel aandacht voor eigen ervaringen van professionals en er worden gesprekstechnieken getraind (42).’ Afgaande op deze criteria kan gesteld worden dat ook aan de verwachtingen die de gemeente van de trainingen heeft is voldaan, zowel in de kennisoverdracht, bespreking van casussen en rollenspellen als middels de interactieve werkwijze die de training kenmerkte. Dat een en ander ook overwegend naar tevredenheid van de cursisten is gebeurd werd hiervoor reeds duidelijk.