• No results found

In deze paragraaf zullen, op basis van de gepresenteerde resultaten, conclusies worden getrokken met betrekking tot de hypotheses. Hierbij wordt telkens gekeken naar de consistentie in resultaten bij het gebruik van beide maatstaven voor leesbaarheid. Interpretatie van de resultaten en mogelijke verklaringen voor gevonden verschillen komen aan de orde bij de discussie in hoofdstuk 5.

Hypothese 1: Naar mate de onafhankelijkheid van de board hoger is, zal de leesbaarheid van de

risicoverslaggeving hoger zijn. De resultaten van beide analyses laten een tegengestelde relatie

zien tussen de onafhankelijkheid van de board en de leesbaarheid van risicoverslaggeving. Board onafhankelijkheid heeft in beide gevallen een negatieve, niet significante, invloed op de leesbaarheid (p = 0,156; p = 0,460). Bij gebruik van zowel de ‘Fog Index’ als de ‘Flesch Reading Ease’ formule is er geen bewijs gevonden voor de onderzochte relatie. Op basis van deze resultaten wordt hypothese 1 verworpen.

Hypothese 2: Er bestaat een relatie tussen de grootte van de board en de leesbaarheid van de

risicoverslaggeving. De resultaten van beide analyses laten zien dat de board grootte een

positieve invloed heeft op de leesbaarheid. Bij het gebruik van de ‘Fog Index’ als maatstaf voor leesbaarheid, is de gevonden relatie significant op het 1% niveau (p = 0,005). De analyse met de ‘Flesch Reading Ease’ formule als afhankelijke variabele resulteert in een relatie welke significant is op het 10% niveau (p = 0,089). Aangezien beide analyses consistente, significante resultaten opleveren, wordt hypothese 2 aangenomen.

Hypothese 3: Als er sprake is van CEO dualiteit zal de leesbaarheid van de risicoverslaggeving

lager zijn. Beide analyses laten een tegengestelde relatie zien tussen dualiteit en leesbaarheid van

risicoverslaggeving. Bij het gebruik van zowel de ‘Fog Index’ als de ‘Flesch Reading Ease’ formule heeft dualiteit een positieve invloed op de leesbaarheid. De gevonden relaties zijn in beide gevallen significant op het 1% niveau (p = 0,001; p = 0,000). Aangezien de gevonden relatie een tegengestelde richting kent, en bovendien significant is op het 1% niveau, wordt hypothese 3 verworpen.

Hypothese 4: Naar mate het aantal bijeenkomsten van de board hoger is, zal de leesbaarheid

van de risicoverslaggeving hoger zijn. In beide gevallen laten de resultaten van de analyse een

positieve relatie zien tussen het aantal bijeenkomsten van de board en de afhankelijke variabele. Het aantal bijeenkomsten van de board heeft dus een positieve invloed op de leesbaarheid bij het gebruik van beide maatstaven. Bovendien is deze relatie in beide gevallen significant op het 1% niveau (p = 0,006; p = 0,002). Aangezien de resultaten overeenkomen met de verwachte richting, en in beide gevallen significant zijn op het 1% niveau, wordt hypothese 4 aangenomen.

29

Hypothese 5: Ondernemingen met een effectieve auditcommissie hebben beter leesbare

risicoverslaggeving. De resultaten van beide analyses laten een positieve relatie zien tussen de

samengestelde variabele ACE en de afhankelijke variabele. ACE heeft dus, zoals verwacht, een positief effect op de leesbaarheid van risicoverslaggeving. Bij het gebruik van de ‘Fog Index’ als maatstaf voor leesbaarheid is de gevonden relatie significant op het 10% niveau (p = 0,051). Op het moment dat de ‘Flesch Reading Ease’ als afhankelijke variabele wordt gebruikt is de relatie echter niet significant (p = 0,311). De resultaten voor ACE zijn derhalve, in tegenstelling tot de resultaten met betrekking tot de board eigenschappen, niet volledig consistent.

Voor deze analyses is, zoals in hoofdstuk 3 beschreven, gebruik gemaakt van de samengestelde variabele ACE. Een auditcommissie wordt als effectief bestempelt op het moment dat het aan de drie criteria voldoet (volledig onafhankelijk, minimaal 3 directors, aantal bijeenkomsten > steekproefgemiddelde van 4,65). Dit betekent dat een auditcommissie pas als effectief wordt beschouwd op het moment dat deze minimaal 5 keer per jaar bij elkaar komt. Een extra analyse is uitgevoerd waarbij er is uitgegaan van een effectieve auditcommissie vanaf een aantal van 4 bijeenkomsten per jaar. De overige criteria, onafhankelijkheid en grootte, zijn hierbij gelijk gehouden. Een volledige tabel met resultaten is opgenomen als bijlage 4. Hieruit valt af te lezen dat bij gebruik van de ‘Fog Index’ de ACE een positief effect heeft op de leesbaarheid en bij gebruik van de ‘Flesch Reading Ease’ formule een negatief effect. In beide gevallen is de gevonden relatie echter niet significant (p = 0,236; p = 0,855).

Voordat conclusies hieraan worden verbonden, wordt de analyse eerst herhaald met het gebruik van de individuele eigenschappen van de auditcommissie in plaats van de samengestelde variabele ACE. Gekeken wordt of de afzonderlijke eigenschappen onafhankelijkheid, grootte en aantal bijeenkomsten van de auditcommissie van invloed zijn op de leesbaarheid van risicoverslaggeving. Een overzicht van de resultaten van de analyse staat hieronder weergegeven in tabel 8. De volledige tabellen met resultaten van de extra analyses zijn opgenomen als bijlage 5 en 6.

Tabel 8:

Samenvatting resultaten regressie individuele variabelen auditcommissie

Variabele

Verwachte relatie met Fog

Index B Sig Verwachte relatie met Flesch B Sig AC onafhankelijkheid - ,237 ,596 + 1,974 ,239 AC grootte - ,142 ,167 + -1,002 ,009 ** AC bijeenkomsten - -,067 ,245 + ,167 ,444

*. Significant at the 0.05 level (2-tailed). **. Significant at the 0.01 level (2-tailed).

Uit tabel 8 is af te lezen dat de afzonderlijke eigenschappen bij het gebruik van de ‘Fog Index’ geen significante invloed hebben op de leesbaarheid van risicoverslaggeving (p = 0,596; p = 0,167; p = 0,245). Bovendien laten de resultaten een tegengesteld effect zien voor de AC onafhankelijkheid en AC grootte. Beiden hebben, tegen de verwachting in, een negatief effect op de leesbaarheid gemeten middels de ‘Fog Index’. De resultaten bij het gebruik van de ‘Flesch Reading Ease’ formule als afhankelijke variabele komen niet overeen met bovengenoemde resultaten. De AC onafhankelijkheid en AC bijeenkomsten hebben, zoals verwacht, beiden een positief effect op de leesbaarheid van risicoverslaggeving. Deze relaties zijn echter niet significant (p = 0,239; p =0,444). De AC grootte is bij deze analyse wel significant op het 1%

30

niveau (p = 0,009). De AC grootte heeft, tegen de verwachting in, een negatieve invloed op de leesbaarheid van risicoverslaggeving.

De resultaten voor de analyses met betrekking tot de effectiviteit van de auditcommissie, zowel voor de samengestelde variabele als de afzonderlijke eigenschappen, zijn niet consistent en significant. Op basis van deze resultaten is er dan ook onvoldoende bewijs voor de onderzochte relatie. Hypothese 5 wordt op basis hiervan dan ook verworpen.

31

5.DISCUSSIE

Dit onderzoek tracht inzicht te geven in de relatie tussen corporate governance mechanismen en de leesbaarheid van risicoverslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Middels het gebruik van formules uit de linguïstiek is de leesbaarheid van de risicoverslaggeving gemeten voor ondernemingen genoteerd aan de FTSE 100 index. Vanuit de invalshoek van de ‘agency theory’ en aan de hand van theorie op het gebied van impressiemanagement, zijn een vijftal hypotheses geformuleerd. De hypotheses hebben betrekking op eigenschappen van de board en haar auditcommissie. De verwachting is dat eigenschappen welke de toezichthoudende functie van de board en auditcommissie verbeteren, leiden tot een hogere mate van leesbaarheid van de risicoverslaggeving. Verbeterd toezicht verkleint namelijk de mogelijkheid voor de leiding van de onderneming om middels het gebruik van taal een vertekend beeld weer te geven in de externe verslaggeving. In dit hoofdstuk zullen achtereenvolgens de bevindingen van het onderzoek, de implicaties voor de theorie en praktijk, en de sterke en zwakke punten van het onderzoek worden besproken.

5.1 Bevindingen

Uit de resultaten, zoals weergegeven in hoofdstuk 4, kan worden opgemaakt dat risicoverslaggeving bij Britse beursgenoteerde ondernemingen moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar is. De tekst kent een moeilijkheidsgraad welke overeenkomt met die van wetenschappelijke publicaties. Dit komt overeen met het onderzoek van Linsley en Lawrence (2007), die tot eenzelfde conclusie kwamen voor de risicoverslaggeving van Britse beursgenoteerde ondernemingen in het jaar 2001. Hieronder zal de impact van de verschillende variabelen op de leesbaarheid worden besproken.

Binnen het onderzoek zijn geen jaren aan te wijzen waarin de risicoverslaggeving een significant hogere of lagere leesbaarheid kent. Tevens is er geen industrietype waarbinnen de leesbaarheid van de risicoverslaggeving significant hoger dan wel lager ligt. De grootte van de onderneming en de ondernemingsprestaties zijn beide wel van invloed op de mate van leesbaarheid van risicoverslaggeving. Grotere ondernemingen, gemeten aan de hand van de totale activa, hebben minder leesbare risicoverslaggeving. Dit komt overeen met eerder onderzoek van onder andere Jones (1988) en Merkl-Davies (2007), welke ook een negatief significante relatie vonden tussen de ondernemingsgrootte en de leesbaarheid van een onderdeel van het jaarverslag. Voor de controlevariabele ondernemingsprestaties wordt een negatief significant verband met de leesbaarheid van risicoverslaggeving gevonden. Dit is een tegengesteld effect ten opzichte van de verwachting. Eerder onderzoek van Li (2008) vond immers een positief significant verband tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het jaarverslag. Een verklaring hiervoor zou gezocht kunnen worden in het feit dat risico’s, zoals beschreven in de risicoverslaggeving, doorgaans betrekking hebben op de toekomst. Als de ondernemingsleiding besluit over te gaan tot het manipuleren van de externe verslaggeving middels het gebruik van taal, zullen andere onderdelen van het jaarverslag zich daar wellicht meer voor lenen op het moment dat de ondernemingsprestaties tegenvallen. Risicoverslaggeving bevat immers, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de ‘Chairman’s statement’, geen bespreking van de prestaties van het afgelopen jaar.

Board of directors. In dit onderzoek hadden vier van de vijf hypotheses betrekking op board eigenschappen. Van de variabelen board onafhankelijkheid en board bijeenkomsten werd

32

verwacht dat deze via een verbetering in het toezicht op de leiding van de onderneming, zouden leiden tot een betere leesbaarheid van de risicoverslaggeving. De aanwezigheid van dualiteit binnen een onderneming zorgt daarentegen voor minder onafhankelijk toezicht op de leiding van de onderneming en zou dus naar verwachting leiden tot een lagere mate van leesbaarheid van risicoverslaggeving. Aangezien een grotere board zowel voor- als nadelen kent voor het goed toezicht houden op de leiding van de onderneming, werd deze hypothese tweezijdig getest. Op basis van de resultaten in hoofdstuk 4 kan geconcludeerd worden dat hypotheses 2 en 4 worden aangenomen en de overige hypotheses verworpen moeten worden. De richting van het verband tussen de onafhankelijkheid van de board (hypothese 1: negatief) en de CEO dualiteit (hypothese 3: positief significant) op de leesbaarheid van risicoverslaggeving komen niet overeen met de hierboven beschreven verwachtingen. Naar mate de board uit een kleiner percentage onafhankelijke directors bestaat, of als er sprake is van CEO dualiteit, is de leesbaarheid van risicoverslaggeving hoger. Beide variabelen zijn een maatstaf voor onafhankelijk toezicht, voortkomend uit de ‘agency theory’. De verwachting was dan ook dat meer onafhankelijk toezicht op de leiding van de onderneming de mogelijkheid verkleint om taal te gebruiken bij het manipuleren van de externe verslaggeving. Reden voor deze tegenovergestelde resultaten zouden gezocht kunnen worden in de hoek van de ‘stewardship theory’. Deze theorie kan worden gezien als een raamwerk welke er, in tegenstelling tot de ‘agency theory’, vanuit gaat dat managers op zoek zijn naar maximalisatie van de prestaties van de organisatie, en niet zozeer het eigen belang (Donaldson, 1990; Donaldson en Davis, 1991). Vanuit deze theorie valt te beredeneren dat managers bij tegenvallende prestaties belang hechten aan transparantie omtrent de verschillende risico’s, wat zich uit in beter leesbare risicoverslaggeving. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de gevonden relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van risicoverslaggeving. Daarnaast hebben, vanuit deze invalshoek, de uitvoerende directors (managers) een incentive om vanuit organisatiebelang transparantie over de risico’s te waarborgen. Bovendien hebben de uitvoerende directors, en in het geval van dualiteit de CEO, meer kennis van de organisatie. Deze kennis ten opzichte van de niet-uitvoerende, onafhankelijke directors zou tot uiting kunnen komen in beter leesbare risicoverslaggeving. De uitvoerende directors hebben in die situatie meer kennis en inzicht in de belangrijke risico’s en de mogelijke impact en benodigde acties. Kennis en inzicht in deze risico’s kan bijdragen aan een duidelijke en leesbare uiteenzetting van de risicoverslaggeving. Een oorzaak voor de tegengestelde relatie tussen dualiteit en leesbaarheid zou tevens kunnen zijn dat de steekproef slechts een klein percentage ondernemingen bevat waarbij er sprake is van CEO dualiteit (2%).

Zoals gezegd kunnen hypothese 2 (board grootte) en hypothese 4 (board bijeenkomsten) worden aangenomen. De leesbaarheid van risicoverslaggeving is beter op het moment dat de board uit meer directors bestaat en als deze meer bijeenkomsten in een jaar hebben. Deze hypotheses zijn opgesteld op basis van de ‘agency theory’, waarbij een grotere board en meer bijeenkomsten zorgen voor een grotere mate van toezicht op het management. Een grotere mate van toezicht verkleint de mogelijkheid tot opportunistisch handelen van managers. Het produceren van niet goed leesbare risicoverslaggeving is een vorm van opportunistisch handelen van managers. Het geheel van de resultaten met betrekking tot de board eigenschappen kan echter niet volledig worden verklaard vanuit de toezichthoudende functie. Redenerend vanuit de ‘resource provision’ rol van de board, zoals beschreven in Daily et. al. (2003), vertonen de resultaten echter wel een consistent beeld. De leesbaarheid van risicoverslaggeving is beter als de ervaring en kennis van de directors zoveel mogelijk worden benut. Een grotere board en meer bijeenkomsten zijn

33

manieren om de ervaring en kennis (over de relevante risico’s) van de board te benutten en via die weg tot goed leesbare risicoverslaggeving te komen. Ook CEO dualiteit en uitvoerende directors in de board dragen bij aan het benutten van kennis en ervaring van en over de onderneming. De resultaten kunnen derhalve worden geplaatst in het perspectief van de ‘resource provision’ rol van de board. Alle resultaten met betrekking tot de board eigenschappen zijn consistent voor het gebruik van de twee meest gebruikte maatstaven voor leesbaarheid: de ‘Fog Index’ en de ‘Flesch Reading Ease’ formule.

Auditcommissie. Zoals in de tweede alinea naar voren kwam wordt hypothese 5 over de effectiviteit van de auditcommissie verworpen. Ondernemingen met een effectieve auditcommissie, zoals in dit onderzoek gedefinieerd, hebben niet significant beter leesbare risicoverslaggeving. Zowel het gebruik van een samengestelde variabele om de effectiviteit te meten als ook de individuele variabele afzonderlijk, leveren geen significante resultaten op. Er bestaat op basis van dit onderzoek dan ook geen relatie tussen de auditcommissie en de leesbaarheid van de risicoverslaggeving van Britse beursgenoteerde ondernemingen. Oorzaak hiervan zou kunnen liggen bij het feit dat van de drie criteria die werden gehanteerd (onafhankelijkheid, grootte, bijeenkomsten), de meeste ondernemingen uit de steekproef voldoen aan de voorschriften omtrent onafhankelijkheid en grootte van de auditcommissie. Het betreft in de steekproef de grootste ondernemingen genoteerd aan de FTSE 100 index, waarvan blijkt dat deze zich veelal aan de aanbevelingen van de Corporate Governance Code houden. Het al dan niet voldoen aan de effectiviteitcriteria in dit onderzoek werd dus grotendeels bepaald door het aantal bijeenkomsten, een variabele die individueel ook geen invloed heeft op de leesbaarheid van de risicoverslaggeving. Daarnaast is er in dit onderzoek ook niet gekeken naar de eventuele financiële achtergrond van de leden van de auditcommissie. Deze kan ook worden aangemerkt als een kenmerk van effectiviteit van de auditcommissie (SEC, 1999). Een andere mogelijke oorzaak ligt in het feit dat er geen rekening is gehouden met de eventuele aanwezigheid van een ‘risk committee’. Verantwoordelijkheden met betrekking tot risicomanagement en risicoverslaggeving kunnen toebedeeld worden aan een dergelijke commissie (Bates en Leclerc, 2009). Toekomstig onderzoek zou de impact van een ‘risk committee’ op de leesbaarheid van risicoverslaggeving mee kunnen nemen.