• No results found

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal heeft gestaan: Op welke manier wordt invulling gegeven aan transparantie bij

woningcorporaties, hoe kan dit worden verklaard, en wat zijn hierop de percepties vanuit de corporatiesector? De beantwoording van deze vraag zal, net als in het resultatenhoofdstuk, per

onderdeel van de onderzoeksvraag gebeuren. Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen is eerst in het theoretisch kader dieper ingegaan op het concept transparantie bij publiek-private-samenwerkingen waarna dit aan de hand van een kwalitatief empirisch onderzocht hoe dit invulling krijgt bij woningcorporaties, wat hier volgens hen aan ten grondslag ligt, en hoe zij hier tegenover staan. In dit hoofdstuk wordt ook gereflecteerd op theoretische concepten en zullen er aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gedaan. 5.1. Conclusie

Het eerste deel van de onderzoeksvraag behandelt de manier waarop invulling gegeven wordt aan transparantie bij woningcorporaties. Vanuit de theorie kwam al naar voren dat de mate waarin woningcorporaties transparant moeten zijn sterk is toegenomen en dat dit onder geformaliseerd is in de herziene Woningwet (De Jong, 2013; Ouwehand & Rohde, 2015; Veuger, 2014). Prestaties, procedures, en het functioneren van woningcorporaties worden door middel van verschillende documenten en gesprekken transparant en inzichtelijk gemaakt zoals dat ook in de literatuur omschreven wordt door bijvoorbeeld Esty (2006) en Grimmelikhuijsen (2011). Bij woningcorporaties wordt, veelal wettelijk verplicht, invulling aan gegeven met jaarverslagen, visitatierapporten, vergaderingen met de Raad van Commissarissen, overleggen met huurdersverenigingen, gemeenten en maatschappelijke instanties, door benchmarks, en ook met het leveren van informatie aan instanties als de Woonautoriteit en het WSW. De woningcorporaties geven aan dat er veel van de woningcorporaties gevraagd wordt, en dat de hoeveelheid informatie die ze moeten leveren heel groot is. Zoals Reynaers en Grimmelikhuijsen (2015) en Fung (2013) al aangaven is de begrijpelijkheid van informatie een punt van aandacht wanneer informatie beschikbaar wordt gemaakt. Hiervan wordt aangegeven dat onder druk van de voorschriften de begrijpelijkheid en leesbaarheid van documenten in de corporatiesector te wensen over laat.

Voor de manier waarop invulling gegeven wordt aan transparantie zijn verschillende verklaringen te geven die in elkaars verlengde liggen. In overeenstemming met wat Scholtes (2012) en Boelhouwer (2013) stelden, hebben de diverse incidenten en financiële debacles in de corporatiesector geleid tot een toename van de regulering, en een uitbreiding van het toezicht en van de zelfregulering. Van de incidenten wordt gezegd dat deze niet op zichzelf staan, en dat ze niet los gezien kunnen worden van de verzelfstandiging van de sector. Het naar de markt toe bewegen van de sector zorgde er voor dat corporaties meer vrijheid van handelen hadden. Daarnaast kwam in overeenstemming met De Jong (2013) naar voren dat dit gepaard is gegaan met zonnekoningengedrag, financieel mismanagement, en het nemen van te grote risico’s. Met de verzelfstandiging van de sector gingen de corporaties steeds bedrijfsmatiger te werk. Er werd hierbij gesteld dat ook de verkeerde mensen werden aangetrokken, er een beweging ontstond richting schaalvergroting, dat er te veel risico’s werden genomen met grote projecten en investeringen, en dat bestuurders meer in anonimiteit konden handelen, zoals ook De Jong (2013) en Kosack en Fung (2014) al aangaven. Mede door financieel-economische omstandigheden werd het mismanagement en de te grote risico’s die waren genomen meer zichtbaar. Ook het zonnekoningengedrag van corporatiebestuurders begon meer op te vallen en samen met de diverse incidenten en financiële debacles zorgde dat voor veel aandacht vanuit politiek en media. De respondenten geven in lijn met wat uit de theorie te verwachten viel dat de huidige mate van transparantie een begrijpelijk gevolg is van wat er zoal in de sector gebeurd is (Scholtes, 2012).

Vanuit de corporatiesector wordt met gemengde gevoelens gekeken naar hoe aan transparantie invulling gegeven wordt bij woningcorporaties. De respondenten geven aan dat ze goed begrijpen dat er de regelgeving is aangescherpt met de nieuwe Woningwet en dat er veel toezicht is bijgekomen. Daarbij wordt zijn de respondenten het veelal eens met de geest van de Woningwet, namelijk dat corporaties zich meer moeten focussen op hun kerntaak, het op grond van publiekrecht woningen bouwen en beheren voor huishoudens die om reden van inkomen of anderszins moeite hebben met het vinden van passende woonruimte op de markt. Daarbij wordt ook aangegeven dat de overheid nu duidelijker is in de verwachtingen die het heeft van woningcorporaties. Ook wordt onderstreept dat het van belang is dat

woningcorporaties op een meer transparante wijze inzicht moeten geven in het handelen en de prestaties van de organisatie dan voorheen. Dat dit echter uiteindelijk gebeurt aan de hand van een systeem dat gebaseerd is op wantrouwen daar zijn de respondenten minder over te spreken. Dit komt overeen met wat uit de theorie naar voren komt, namelijk dat de woningcorporaties worden gezien als organisaties die zich zullen misdragen tenzij ze worden bekeken en onder toezicht staan (Kosack & Fung, 2014).

De misstanden in de sector hebben een schrikeffect teweeg gebracht en, zoals Hood (2010) en Scholtes (2012) al lieten zien, resulteert dit al snel in meer regulering en een uitbreiding van het toezicht. Eerder werd al in de literatuur verwezen naar de positieve retoriek die gepaard gaat met transparantie en de verwachting dat het een effectieve bijdrage levert aan beleidsdoelen (Heald, 2006, p.27). In het huidige systeem kunnen woningcorporaties door toedoen van de regelgeving en het toezicht gezien worden als een compleet huis van glas. Vanuit de sector wordt echter gewezen op de excessieve maatregelen die daarmee gepaard gaan en de dysfunctionele surveillance, wat door Heald (2003) als het ‘gevaar van overbelichting’ werd bestempeld. Het georganiseerde wantrouwen slaat volgens meerdere bestuurders de plank mis en schiet het zijn doel voorbij. Om dit verder te illustreren wordt gesteld dat de hoeveelheid informatie zo groot is dat door de bomen het bos niet meer gezien kan worden.

Fung (2013) en Reaynaers en Grimmelikhuijsen (2015) gaven al aan dat transparantie niet alleen een kwestie van veel of weinig is, maar dat het ook een mix is van verschillende meer en minder gewenste vormen van transparantie. Zoals in de interviews naar voren kwam zou transparantie moeten dienen om vertrouwen te bereiken en niet gebaseerd zijn op angst en er op gericht dat er niks meer fout kan gaan. In plaats van overbelichting van de sector en de focus op de hoeveelheid transparantie, zou er gezocht moeten worden naar een werkbaar evenwicht met werkbare vormen van transparantie. Dat betekent dat transparantie wel krachtig, relevant, en niet-vrijblijvend moet zijn, en dat het tegelijkertijd niet alomtegenwoordig en verstikkend zou moeten zijn. Geen transparantie omdat het moet maar met een doel. Wanneer de relatie tussen de overheid en de woningcorporaties weer meer gebaseerd is op

vertrouwen wordt de hoop uitgesproken dat de regelgeving en het toezicht dan weer versoepeld wordt, waarbij wordt geaccepteerd dat op detailniveau weleens wat misgaat. De verwachtingen van wat er gebeurt wanneer de regulering en het toezicht zich weer versoepelt is dat of dat de cultuuromslag blijvend is bij woningcorporaties en zij transparant zullen blijven, of dat wanneer de grote hoeveelheid regelgeving verdwijnt vervallen corporaties weer in oude gewoontes en het als vanzelf weer mis zal gaan.

Transparantie wordt dan ook gezien als een houding waarvan wordt gezegd dat het belangrijk is dat bestuurders van woningcorporaties deze hebben. Daarbij wordt gesteld dat deze houding moeilijk valt vast te leggen in wet- en regelgeving. Het is dan ook belangrijk dat bestuurders van woningcorporaties een intrinsieke drive voor de volkshuisvesting hebben, en dat er binnen woningcorporaties beseft wordt dat ze een maatschappelijke organisatie zijn en dat ze er voor hun huurders moeten zijn. Deze dienstbare houding ontbrak echter bij een aantal gezichtsbepalende bestuurders in de corporatiesector. De reactie op de incidenten en de misdragingen van bijvoorbeeld deze bestuurders wordt echter als overdreven. Vanuit de sector komen signalen naar voren dat met minder vergaande maatregelen voldaan had kunnen worden. Verder wordt aangegeven dat er verschillen zijn tussen verschillende woningcorporaties in de regelgeving en maatregelen die nodig zijn. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven dat bij een kleinere woningcorporatie met een informeel verantwoordingscircuit beter kan werken, en dat in een ander gebieden bij een grotere corporatie een meer formeel verantwoordingscircuit beter past. ook wordt aangegeven dat regelgeving het een en ander in gang kan zetten, maar dat het uiteindelijk intrinsiek bij de corporaties goed moet zitten. Het inzetten van transparantie door de overheid wordt als begrijpelijk gezien, gezien het concept transparantie politiek nuttig en positief geladen is, en het nog altijd dienst doet als wondermiddel voor problemen die niet direct op te lossen zijn (Esty, 2006; Heald, 2006; Scholtes, 2012).

5.2. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek naar de invulling van transparantie bij woningcorporaties nodigt uit voor verder onderzoek. Dit onderzoek heeft zich beperkt tot voornamelijk middelgrote woningcorporaties

en grotere woningcorporaties in grote steden, dit zou in vervolgonderzoek uitgebreid kunnen worden met kleinere woningcorporaties en woningcorporaties buiten de grotere steden. Daarnaast zou op grotere schaal onderzoek gedaan kunnen worden bij een grotere diversiteit aan respondenten. Deze aspecten zouden de generaliseerbaarheid van de gevonden resultaten vergroten. Daarnaast valt het aan te raden met meerdere betrokken partijen te spreken zoals huurdersorganisaties, de gemeenten, en het ministerie voor Wonen en Rijksdienst.