• No results found

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek: In hoeverre slaagt artikel 13l Wet Vpb 1969 in het tegengaan van aftrek van bovenmatige

deelnemingsrente en wat zijn de voor- en nadelen ten opzichte van art. 13l Wet Vpb 1969 van mogelijke alternatieven?

Ten eerste worden in paragraaf 5.2 de conclusies van de deelvragen kort behandeld. Vervolgens wordt in paragraaf 5.3 antwoord gegeven op de centrale vraag en behandelt paragraaf 5.4 aanbevelingen naar aanleiding van de conclusies van het onderzoek. Als afsluiting worden er in paragraaf 5.5 suggesties gegeven voor mogelijk vervolgonderzoek.

5.2 Beantwoording deelvragen

5.2.1 Waarom is art. 13l Wet Vpb 1969 ingevoerd en wat is de strekking van dit artikel?

De huidige discussie over de aftrek van deelnemingsrente speelt al een geruime tijd. Een van de oorzaken is het Bosal-arrest gewezen in 2004 waarmee definitief een einde is gekomen aan de aftrekbeperking van renten en kosten van buitenlandse deelnemingen. Vanwege de noodzaak om het Bosal-gat te dichten, uitholling van de grondslag tegen te gaan en excessieve financiering met vreemd vermogen te ontmoedigen zijn art. 10d en art. 20 lid 4 Wet Vpb 1969 ingevoerd. Zowel het bedrijfsleven als de politiek is hierna echter nog niet tevreden over de invulling van aftrekbeperkingen binnen de vennootschapsbelasting. Na jaren van discussie en onderzoek van alternatieve oplossingen is besloten om per 2013 art. 13l in te voeren en tegelijkertijd art. 10d af te schaffen.

Het doel van art. 13l Wet Vpb 1969 is tweeledig. Enerzijds is er de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Anderzijds wordt beoogd bovenmatige

deelnemingsrente van aftrek uitgesloten (lid 1). De bovenmatige deelnemingsrente wordt berekend door de verhouding gemiddelde deelnemingsschulden:gemiddelde geldleningen te vermenigvuldigen met het totale bedrag aan renten en kosten van geldleningen (lid 2). De

deelnemingsschuld wordt vervolgens verkregen door de verkrijgingsprijs van de

deelneming(en) met het eigen vermogen te verminderen. Daarbij geldt als beperking dat deze nooit meer is dan de verkrijgingsprijs en ook nooit meer dan het totaal aan geldleningen. Voor de geldleningen geldt dat deze alleen meegenomen worden in de berekening wanneer er rente op in aanmerking wordt genomen of zou moeten worden genomen en deze rente niet door een eerdere bepaling van aftrek uitgesloten is (lid 3). De verkrijgingsprijs blijft echter buiten aanmerking voor zover het gaat om operationele uitbreidingsinvesteringen (lid 5), mits er geen sprake is van per saldo meer dan één keer recht of renteaftrek binnen de groep of van transacties die het creëren van rentaftrek in Nederland tot doel hebben (lid 6). Om actieve concernfinancieringsactiviteiten te ontzien voorziet lid 9 in een salderingsregeling en biedt lid 10 enige eerbiedigende werking voor deelnemingen verkregen in of voor de aanvang van het boekjaar 2006. Via een AMvB is het Besluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente tot stand gekomen, welke ziet op reorganisaties en het aangaan of beëindigen van een fiscale eenheid en daarnaast de samenloop met art. 15ad Wet Vpb 1969 regelt.

5.2.2 Wat zijn de knelpunten van artikel 13l Wet Vpb 1969?

Zoals geldt voor elke (nieuwe) regeling, zitten er ook aan art. 13l de nodige haken en ogen. Wat betreft de rekenregel gaat het om de kritiek dat deze leidt tot ongewenste over- en underkill. Voor lid 5 geldt dat het begrip ‘operationele activiteiten’ en de bewijslast die dit lid meebrengt de grootste knelpunten zijn. Verder is onduidelijk wanneer wordt voldaan aan de oogmerktoets van lid 6. Uit de parlementaire toelichting lijkt een aansturende functie noodzakelijk, terwijl de wettekst niet uitsluit dat andere (niet) fiscale redenen op zichzelf al voldoen. Een ander punt is het ontstaan van een goodwillgat als gevolg van de voeging van een deelneming in een fiscale eenheid. Ondanks een regeling in het Besluit wordt het gat niet gedicht, wat op flinke kritiek uit de praktijk kan rekenen. Tevens is de samenloop met andere aftrekbeperkingen niet geheel afgedekt door de bepalingen van art. 13l en van het Besluit. Er zijn nog steeds situaties waarbij sprake is van een ongelukkige samenloop die kan leiden tot overkill. Daarnaast is het de vraag of art. 13l in zijn huidige vorm kan blijven bestaan. Er kan namelijk beargumenteerd worden dat zowel art. 13l in zijn geheel, als het ontbreken van een

tegenbewijsmogelijkheid bij onderdeel a van lid 6, als de oogmerktoets van onderdeel c van lid 6, in strijd zijn met het Europese recht. De effectiviteit van de regeling staat ook onder druk, gezien de verschillende mogelijkheden om art. 13l te ontgaan of de impact te beperken. Bovenstaande knelpunten hebben tot gevolg dat art. 13l een negatieve impact op de rechtszekerheid heeft. Ten slotte dient nog opgemerkt te worden dat er vanuit de praktijk aanbevelingen zijn gedaan om sommige knelpunten weg te nemen of de negatieve effecten te verminderen. De staatssecretaris is echter van mening dat dit in veel gevallen versoepelingen zijn, die budgettair gezien niet mogelijk zijn.

5.2.3 Welke alternatieven zijn er voor art. 13l Wet Vpb 1969 en wat zijn de voor- en nadelen van deze alternatieven ten opzichte van artikel 13l Wet Vpb 1969?

Er staan de wetgever verschillende alternatieven ter beschikking voor de huidige

renteaftrekbeperkingen in het algemeen en als vervanging voor het recentelijk ingevoerde art. 13l. Op het moment is de vennootschapsbelasting erg gecompliceerd en bevat het niet

voldoende waarborgen tegen onwenselijke situaties als de prikkel voor financiering met vreemd vermogen, de mismatch tussen aftrekbare deelnemingskosten en onbelaste deelnemingsvoordelen, tarief arbitrage en grondslaguitholling door de

overnameholdingproblematiek. In dit licht zijn in de parlementaire geschiedenis defiscalisering van rente, een vermogensaftrek/-bijtelling en een earningsstrippingmaatregel als alternatief besproken.

Volledige defiscalisering van rente maakt betaalde rente niet langer aftrekbaar en laat ontvangen rente tegelijkertijd onbelast. Andere varianten zijn een CBIT-stelsel en de verplichte groepsrentebox. Gezien de budgettaire doelstelling van art. 13l en het doel om bovenmatige deelnemingsrente in aftrek te beperken, zou defiscalisering van rente een goed alternatief kunnen zijn. De mismatch tussen vrijgestelde deelnemingsvoordelen is namelijk niet langer aanwezig en de geschatte opbrengst is vele malen hoger dan die van art. 13l. Daar bovenop bestaat de fiscale prikkel tot financiering met vreemd vermogen en de prikkel om overnames excessief met vreemd vermogen te financieren niet langer. Als gevolg hiervan kunnen de bestaande aftrekbeperkingen verdwijnen. Ten slotte is de maatregel eenvoudiger dan art. 13l. Daarentegen zullen verdragspartners defiscalisering zien als uitholling van hun

belastinggrondslag, wat consequenties kan hebben voor de aftrekbaarheid van rente in het buitenland. Bovendien is defiscalisering schadelijk voor buitenlandse ondernemingen met ‘reële’ activiteiten in Nederland, terwijl art. 13l deze groep juist wil uitzonderen van de aftrekbeperking.

Een volgend alternatief is de vermogensaftrek (ACE)/-bijtelling. Hierbij wordt een percentage van het eigen vermogen in aftrek toegestaan, terwijl bij een negatief eigen vermogen een bijtelling plaatsvindt. Ten opzichte van art. 13l wordt met dit alternatief, naast de Bosal-problematiek, ook de overnameholdingproblematiek verminderd en kunnen de huidige aftrekbeperkingen worden ingeperkt, dan wel opgeheven. Bovendien is defiscalisering een veel eenvoudigere regeling. Ten slotte is defiscalisering zeer waarschijnlijk EU-rechtelijk houdbaar, waar dat bij art. 13l nog de vraag is. Een groot nadeel ten op zichte van art. 13l is dat de invoering van een vermogensaftrek/-bijtelling € 1,5 mld kost, terwijl art. 13l € 150 mln oplevert.

Als laatste alternatief wordt een earningsstrippingmaatregel besproken, die bepaalt dat de renteaftrek wordt gemaximeerd op een percentage (30%) van de fiscale EBITDA. Voordeel hierbij is dat het gehele Bosal-gat wordt gedicht, en niet slechts een gedeelte zoals bij art. 13l het geval is. Daarbij is de geschatte opbrengst vele malen hoger dan die van art. 13l en is een earningsstrippingmaatregel eenvoudiger in de uitvoering. Daar staat tegenover dat een

earningsstrippingmaatregel algemener is en waarschijnlijk tot een grotere overkill leidt dan art. 13l. Wanneer de drempel van een earningsstrippingmaatregel daadwerkelijk slechts € 250 000 bedraagt, zal in tegenstelling tot art. 13l, het MKB niet worden ontzien.

5.3 Conclusies

Er wordt al jarenlang gediscussieerd over de aanpak van aftrekbeperkingen,

grondslaguitholling en de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. Nieuwe aftrekbeperkingen zijn in de loop der jaren ingevoerd en vervolgens ook weer afgeschaft. Met de invoering van artikel 13l is beoogd rust te brengen in de vennootschapsbelasting. Art. 13l, bedoeld als sluitstuk, is ingevoerd vanwege budgettaire noodzaak en om bovenmatige

wetgever beter voor een andere regeling kan kiezen, staat in deze scriptie de volgende vraag centraal:

In hoeverre slaagt artikel 13l Wet Vpb 1969 in het tegengaan van aftrek van bovenmatige deelnemingsrente en wat zijn de voor- en nadelen ten opzichte van art. 13l Wet Vpb 1969 van mogelijke alternatieven?

De rekenregel van art. 13l, waarbij rente in aftrek wordt beperkt wanneer de waarde van de deelnemingen groter is dan het eigen vermogen, is dusdanig vormgegeven dat dat

deelnemingsrente die samenhangt met excessieve schuldfinanciering in aftrek wordt beperkt. Wat dat betreft slaagt artikel 13l in het tegengaan van aftrek van bovenmatige

deelnemingsrente. Er is echter een aantal mogelijkheden om art. 13l geheel te ontgaan, dan wel de omvang van de aftrekbeperking te verminderen. Deze mogelijkheden gaan ten koste van de effectiviteit van de maatregel. Daarnaast is het de vraag of de regeling proportioneel is. Een veel gehoorde kritiek uit de praktijk is namelijk dat art. 13l tot overkill leidt. Dit is het gevolg van het gebruik van een rekenregel, de koppeling met het eigen vermogen en het ontstaan van een goodwillgat bij het voegen van een deelneming in een fiscale eenheid waarbij het goodwillgat niet (geheel) gerepareerd wordt. Geconcludeerd kan worden dat art. 13l inderdaad de aftrek van bovenmatige deelnemingsrente beperkt, maar dat de effectiviteit wordt verminderd door ontgaansmogelijkheden en de beperking van de aftrek niet alleen ziet op bovenmatige deelnemingsrente.

Vanwege de kritiek en knelpunten met betrekking tot art. 13l is er gekeken naar drie alternatieven. Ten eerste is defiscalisering van rente onderzocht, onder andere in de vorm van een groepsrentebox. Vanwege de noodzaak van aanvullende aftrekbeperkende maatregelen kan de groepsrentebox meer gezien worden als aanvulling op, dan als alternatief voor art. 13l. Extra maatregelen zijn echter niet nodig bij volledige defiscalisering van rente van alle

vennootschappen of van enkel niet-financiële vennootschappen. Het voordeel van

vereenvoudiging ten opzichte van de gecompliceerdheid van art. 13l blijft hierdoor bestaan. Daarnaast zorgt volledige defiscalisering van rente voor een opbrengst van € 3 mld, wat beduidend hoger is dan de opbrengst van € 150 mln van art. 13l. Nadelen ten opzichte van art. 13l zijn het verwachte negatieve effect op ‘operationele’ activiteiten, welke door art. 13l

uitgezonderd worden, de onzekerheid betreffende reacties van verdragspartners en de verslechtering van de posities van banken. Zowel defiscalisering van rente als art. 13l heeft negatieve gevolgen voor het ondernemings- en vestigingsklimaat. De Studiecommissie belastingstelsel is daarom, met betrekking tot defiscalisering van rente, van mening dat, defiscalisering van rente niet voldoet aan de eis van een internationaal gezien concurrerende vennootschapsbelasting.161 De vraag rijst vervolgens of art. 13l naar hun mening ook niet

voldoet aan deze eis. Het is duidelijk dat defiscalisering omvangrijke gevolgen heeft. Het lijkt er daarom op dat defiscalisering van rente op dit moment niet aan te bevelen is als alternatief voor art. 13l.

Ten tweede is het alternatief van een vermogensaftrek/-bijtelling besproken. Deze maatregel heeft als voordeel minder gecompliceerd te zijn dan art. 13l.. Daarnaast kunnen bij een vermogensaftrek/-bijtelling de bestaande aftrekbeperkingen opgeheven worden.

Daarentegen heeft art. 13l als voordeel dat het de schatkist € 150 mln oplevert, terwijl een earningsstrippingmaatregel (de variant uit het Consultatiedocument) de schatkist € 1,5 mld kost. In deze economisch zware tijden, waarbij art. 13l mede is ingevoerd om de begroting sluitend te maken, ligt het dan ook niet voor de hand om een vermogensaftrek/-bijtelling te prefereren boven art. 13l.

Als laatste is een earningsstrippingmaatregel behandeld. Eén van de voordelen ten opzichte van art. 13l is dat een earningsstrippingmaatregel het Bosal-gat voor een groter deel dicht. Daarnaast is de regeling aanzienlijk eenvoudiger dan art. 13l. De tegenbewijsregeling die nodig is om de negatieve gevolgen voor Nederlandse multinationals te elimineren maakt de earningsstrippingmaatregel echter gecompliceerder, waardoor het voordeel ten opzichte van art. 13l minder groot wordt. Te meer omdat de tegenbewijsregeling veel gelijkenis toont met de voorwaarden van lid 5 van art. 13l en onder andere dat lid juist bij art. 13l voor problemen zorgt. Een earningsstrippingmaatregel levert met een geschatte € 1 mld ook aanzienlijk meer op dan de € 150 mln die art. 13l genereert. De nadelen van het procyclisch effect, het negatieve effect op het ondernemings- en vestigingsklimaat, van overkill en de onzekerheid over de omvang van de af te trekken rente gelden voor beide bepalingen. Een belangrijk nadeel van de versie uit het Consultatiedocument met de voorgestelde drempel van € 250

161 Studiecommissie belastingstelsel 2010, p. 88.

000, is dat het meer belastingplichtigen raakt dan art. 13l. Het is zeer waarschijnlijk dat

hierdoor ook het MKB geraakt wordt, terwijl de franchise van art. 13l er juist voor moet zorgen dat het MKB uitgezonderd wordt. Vanwege de vele voordelen lijkt een

earningsstrippingmaatregel een beter alternatief te zijn dan art. 13l (i.c.m. art. 15ad), mits het drempelbedrag aanzienlijk wordt verhoogd.

5.4 Aanbevelingen

Al geruime tijd speelt de discussie rondom renteaftrekbeperkingen. Vele bepalingen zijn in dit verband al ingevoerd en zijn soms net zo snel weer afgeschaft. Het is daarom van groot belang dat er eindelijk rust komt in de vennootschapsbelasting. Met dat in het achterhoofd lijkt het mij dan ook verstandig om het, ondanks de vele bezwaren en knelpunten, een tijd aan te kijken met art. 13l. Dit zal de rechtszekerheid ten goede komen. De staatssecretaris heeft aangegeven na de zomer bevindingen uit de praktijk, vooral wat betreft de term ‘operationele activiteiten’, aan de Kamer zal rapporteren. Het lijkt me van groot belang dat dit daadwerkelijk doorgang zal vinden. Mede aan de hand van die bevindingen kan men dan bekijken wat er gedaan kan worden aan de knelpunten.

Mocht na verloop van tijd blijken dat art. 13l, samen met de andere aftrekbeperkingen, toch niet afdoende zijn om ongewenste situaties tegen te gaan, dan lijkt het mij goed opnieuw onderzoek te doen naar andere mogelijkheden. Daarbij is het van belang dat de insteek dan is om het hele systeem aan aftrekbeperkingen te herzien, waarbij vereenvoudiging en

duidelijkheid van het systeem een belangrijk punt is. Allereerst moet dan worden bepaald wat men nu precies wil bereiken met de aftrekbeperkingen, bijvoorbeeld het bestrijden van ongewenste situaties of een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. Daarbij is het goed om zowel naar de korte als lange termijn te kijken en een plan te maken hoe uiteindelijk naar de gewenste situaties op de lange termijn te komen. Alleen als dit helder is, kan er onderzocht worden welke mogelijkheden hier het best bij passen.

5.5 Vervolgonderzoek

De vele aftrekbeperkingen die de vennootschapsbelasting rijk is vormen een waar doolhof. De verschillende aftrekbeperkingen zijn ieder om hun eigen redenen ingevoerd, onder andere vanwege budgettaire redenen of om ongewenste situaties tegen te gaan. Wat men met de aftrekbeperkingen wil bereiken kan duidelijker geformuleerd worden dan nu het geval is. Vandaar dat mijn suggestie is om terug te gaan naar het begin en het doel van de

aftrekbeperkingen helder te hebben. Wanneer dat eenmaal duidelijk is, kan bepaald worden aan welke eisen een alternatief moet voldoen. Aangezien de alternatieven die behandeld zijn in deze scriptie op verschillende tijdstippen zijn uitgevoerd, kan het zinvol zijn om de effecten ervan nogmaals te onderzoeken. Op deze manier kunnen de gevolgen beter met elkaar worden vergeleken en is er een betere basis om te bepalen welk alternatief het beste is. Vanwege de beperkte omvang van deze scriptie, zijn de voor- en nadelen van de alternatieven elk kort behandeld. Als laatste zou ik daarom willen adviseren om met name de effecten op het investerings- en ondernemingsklimaat verder te onderzoeken.

Bibliografie Bellingwout 2009

J.W. Bellingwout, ‘Lastige keuzes’, WFR 2009/369. CBS 2008

Centraal Bureau voor de Statistiek, Statistiek Financiën van Grote Ondernemingen - Effectieve Vpb-druk ( Bijlage bij kamerbrief 16-12-2008), 2008.

Devereux & De Mooij 2008

M.P. Devereux & R.A. de Mooij, Alternative Systems of Business Tax in Europe. An applied analysis of ACE and CBIT Reforms (Study by the European Commission), 2008.

Elsweier & Van Strien 2012

F.J. Elsweier & J. van Strien, ‘De Duitse earningsstrippingmaatregel: een (goede) optie voor Nederland?’, WFR 2012/182.

Engelen, Vordering & Van Weeghel 2008

F.A. Engelen, H. Vording & S. van Weeghel, ‘Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale

vestigingsklimaat’, WFR 2008/891. Faber 2011

S.E. Faber, ‘Renteaftrek met bijtelling?’, WFR 2011/230. Faber & Van Geilswijk 2013

S.E. Faber & R.P. van Geilswijk, ‘De beperking van de aftrekbaarheid van bovenmatige deelnemingsrente’, TFO 2013/128.1.

Van Helvoirt & Kam 2012

J.H.A.M. van Helvoirt & F.W.G. Kam, ‘Bovenmatige deelnemingsrente’, MBB 2012/12. Herzig e.a. 2008

N. Herzig e.a., ‘Impact Study of the New German Interest Capping Rule’, Intertax (36) 2008-12. Kok 2009

Q.J.W.C.H. Kok, ‘De verplichte groepsrentebox’, NTFR 2009/1645. Van der Kroon 2012

M.G.H. van der Kroon, Kan artikel 13l Wet Vpb 1969 door de Europeesrechtelijke beugel? (Verhandeling Europese Fiscale Studies Rotterdam), 2013.

Kroon & Van Strien 2011

M.G.H. Kroon & J. van Strien, ‘Het streven naar grondslagverbreding: is earningsstripping de oplossing?’, NTFR 2011/614.

Marres 2012

O.C.R. Marres, ‘Deelnemingsrente’, WFR 2012/1426. Von Meijenfeldt 2013

C.A.G.J. von Meijenfeldt, ‘De reikwijdte van art. 13l lid 6 onderdeel a en b Wet Vpb 1969’, WFR 2013/982, p. 982.

Mirrlees e.a. 2010

J. Mirrlees e.a., Dimensions of tax design. The Mirrlees Review, New York: Oxford University Press Inc. 2010.

Mirrlees e.a. 2011

J. Mirrlees e.a., Tax by design. The Mirrlees Review, New York: Oxford University Press Inc. 2011.

NOB 2009

NOB, ‘Reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het

consultatiedocument 'Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting’, 2009. NOB 2012a

NOB, ‘Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op de Wet uitwerking fiscale maatregelen’, 2012.

NOB 2012b

NOB, ‘Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het concept Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente’, 2012.

Van Ramele 2013

A.J. van Ramele, ‘Commentaar bij art. 13l Wet Vpb 1969 Aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente’, NDFR Deel vennootschapsbelasting 2013.

Redactie Vakstudie Nieuws 2012a

Redactie Vakstudie Nieuws, ’Vakstudie Nieuws, memorie van toelichting Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013’, Vakstudie Nieuws 2012/30.3.

Redactie Vakstudie Nieuws 2012b

Redactie Vakstudie Nieuws, ’Vakstudie Nieuws, nota naar aanleiding van het verslag’, Vakstudie Nieuws 2012/33.2.

Redactie Vakstudie Nieuws 2012c

Redactie Vakstudie Nieuws, ’Vakstudie Nieuws, vierde nota van wijziging’, Vakstudie Nieuws 2012/33.7.

Redactie Vakstudie Nieuws 2012d

Redactie Vakstudie Nieuws, ‘Vakstudie Nieuws, ontwerp uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente naar Tweede Kamer’, Vakstudie Nieuws 2012/54.11. Redactie Vakstudie Nieuws 2013

Redactie Vakstudie Nieuws, ’Vakstudie Nieuws, besluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente gepubliceerd’, Vakstudie Nieuws 2013/8.13.

Redactie Vakstudie Nieuws 2014

Redactie Vakstudie Nieuws, ‘Nederland moet “Papillon”-fiscale eenheid met (achter) kleindochtervennootschappen en zustervennootschappen toestaan volgens Hof van Justitie van de Europese Unie’, Vakstudie Nieuws 2014/30.9.

Reijnen & Schutz 2012

J.J.H. Reijnen & G.P. Schutz, ‘Art. 13l, lid 6, Wet Vpb 1969: Amerikaanse multinationals ten onrechte getroffen?’, NTFR 2012/2839.

Simonis 2013

P.H.M. Simonis, ‘Art. 13l Wet Vpb 1969 en fiscale eenheid; artikelen 4-6 Besluit bij voeging en ontvoeging’, MBB 2013/02.

Smit 2012

D.S. Smit, ‘Europese verdragsvrijheden en derde landen invloed op de Nederlandse vennootschaps- en dividendbelasting’, TFO 2012/122.

Stevens 2013

A.J.A. Stevens, ‘De notionele interestaftrek en vaste inrichtingen’, NTFR B 2013/40. Van Strien 2013

J. van Strien, De (vrijwel ondoorgrondelijke) samenloop van renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013.

Strik 2012

S. Strik, ‘Gelukkig, de renteaftrekproblemen in de vennootschapsbelasting zijn eens en voor altijd uit de wereld…’, WFR2012/1178.

Studiecommissie belastingstelsel 2010

Studiecommissie belastingstelsel, Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, 2010.

Vis 2013

N.E. Vis, ‘De oogmerktoets bij de aftrekbeperking deelnemingsrente’, WFR 2013/279. Voorzitter Topteam Hoofdkantoren 2011

Voorzitter Topteam Hoofdkantoren, Opinie met betrekking tot de fiscale behandeling van deelnemingsrente, 2011.

Weichenrieder & Windischbauer 2008

A. Weichenrieder & H. Windischbauer, ‘Thin-capitalization rules and company responses. Experience from German legislation, University of Frankfurt 2008 (ongepubliceerd).