• No results found

In de bovenstaande hoofdstukken is uitvoerig besproken wat het nemo tenetur-beginsel inhoudt en hoe het voorgestelde artikel 2.6.5.5.1 WvSv [nieuw] zich daartoe verhoudt. In hoofdstuk 2 is uitgelegd wat het handschrift- en stemvergelijkend onderzoek inhouden en hoe de situatie gaat veranderen ten opzichte van huidig recht. In hoofdstuk 3 en 4 is de relevante jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad rondom het nemo tenetur-beginsel uiteengezet en met elkaar vergeleken. Het EHRM houdt als toets de Jalloh-criteria aan, de Hoge Raad het Saunders- criterium. In hoofdstuk 5 zijn het wetsvoorstel en het recht tegen gedwongen zelfincriminatie naast elkaar gelegd. Volgens de wetgever, die de lijn van de Hoge Raad volgt en dus het Saunders-criterium, zijn de stem en het handschrift wilsonafhankelijke bewijsmaterialen. Vervolgens is aangetoond dat de wetgever de EHRM-jurisprudentie verkeerd interpreteert. Het weigeren tot meewerken is een op zichzelf staand strafbaar feit. De straffen die hierop staan zijn volgens het EHRM wegens hun aard (de gevangenisstraf) of mate (de geldboete) ongeoorloofd. Wanneer iemand weigert mee te werken vanwege de strafdreiging is er sprake van ongeoorloofde aard en mate van dwang. Bovendien zijn de stem en het handschrift wél afhankelijk van de wil van de verdachte., wat betekent dat tot schrijven of spreken niet mag worden bevolen. Er zijn geen relevante waarborgen, lid 2 van artikel 2.6.5.5.1 WvSv [nieuw] is een soort plan b voor het OM, en geen waarborg voor de verdachte. Als iemand weigert om mee te werken is er geen bewijs en kan dat dus ook niet gebruikt worden. Als iemand mee werkt wegens de strafdreiging moet per casus bekeken worden of dat bewijs wordt gebruikt.

6.2 Conclusie

Wanneer de verdachte mee werkt aan handschrift- of stemvergelijkend onderzoek omdat hij anders een gevangenisstraf of geldboete riskeert, en als dat bewijs wordt gebruikt in de procedure vindt er een schending van het nemo tenetur-beginsel van artikel 6 EVRM plaats. Dit komt omdat de aard en mate van dwang ongeoorloofd zijn, omdat artikel 184 Sr een gevangenisstraf en een zodanig hoge geldstraf bevatten dat uit EHRM-jurisprudentie voortvloeiende richtlijnen erop duiden dat deze dwang ongeoorloofd is. Ook zijn de stem en het handschrift wilsafhankelijk: de verdachte heeft controle over – en invloed op het referentiemateriaal dat hij voor een vergelijkend onderzoek moet produceren. Er zijn geen relevante waarborgen. Als het bewijs wordt gebruikt, moet er geconcludeerd worden tot een schending van het nemo tenetur-beginsel. De bevoegdheid tot het bevelen van medewerking

aan het onderzoek ten aanzien van fysieke eigenschappen uit artikel 2.6.5.5.1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering voldoet niet aan het nemo tenetur-beginsel van artikel 6 EVRM.

Literatuur Wetgeving

Richtlijn 2016/434/EU inzake de versterking van het vermoeden van onschuld Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 3

The Companies Act 1985 (the “1985 Act”) Road Traffic Act 1998

Strafprozeßordnung

MvT 2017: Memorie van Toelichting: Vaststellingswet Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvoerdeirng, februari 2017

EHRM-jurisprudentie

EHRM 25 februari 1993, ECLI:NL:XX:1993:AD1839, m. nt. Knigge (Funke)

EHRM 8 februari 1996, ECLI:NL:XX:1996:AX0232, m. nt. Knigge (Murray/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 17 december 1996, ECLI:NL:XX:1996:ZB6862, m. t. Knigge (Saunders/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 12 mei 2000, ECLI:NL:XX:2000:AE1368 (Khan)

EHRM 21 december 2000, appl. No. 36887/98 (Quinn t. Ierland)

EHRM 21 december 2000, appl. No. 34720/97 (Heaney & McGuiness t. Ierland), EHRM 3 mei 2001, ECLI:NL:XX:2001:AK1323, m. nt Schalken (J.B./Zwitserland) EHRM 25 september 2001, ECLI:NL:XX:2001:AN9273 (P.G. en J.H. v Het Verenigd Koninkrijk),

EHRM 5 november 2002, ECLI:NL:XX:2002:AF1502 (Allan/Verenigd Koninkrijk) EHRM 8 april 2004, ECLI:NL:XX:2004:AU8849 (Weh)

EHRM 11 juli 2006, ECLI:NL:XX:2006:AY9133, m. nt. Knigge (Jalloh/Duitsland) EHRM 23 november 2006, ECLI:NL:XX:2006:AZ9064 (Jussila)

EHRM 29 juli 2007, ECLI:NL:XX:2007:BB3173 (O‘Halloran & Francis/Verenigd Koninkrijk) EHRM 27 novemer 2008, ECLI:NL:XX:2008:BH0402 (Salduz)

Nederlandse jurisprudentie

HR 16 januari 1928, NJ 1928 (Mollenvanger) HR 26 juni 1962, NJ 1962, 470 (Bloedproef II) HR 2 juli 1990, NJ 1990, 751 (Wangslijm)

HR 15 februari 1977, ECLI:NL:PHR:1977:AC3994, m. nt. Mulder HR 20 maart 1984, NJ 1984, 547 HR 9 oktober 1984, NJ 1985, 176 HR 29 oktober 1996, LJN 1997, 232, m. nt. Schalken HR 30 september 1997, NJ 1998, 104 HR 21 oktober 1997, LJN ZD0834, NJ 1998/173 HR 22 juni 1999, NJ 1999, 648 HR 14 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1308 HR 19 september 2006, NJ 2007, 39 HR 8 juli 2008, NJ 2008, 455 HR 19 september 2006, LJN, AV1141, NJ 2007/39

Rechtbank Noord Nederland 23 april 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:1678 HR 21 december 2010, NJ 2011, 425, m. nt. Reijntjes

Hof Den Haag 18 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5816 HR 12 juli 2013, NJ 2013, 435, m. nt. Zwemmer

Rechtbank Amsterdam 16 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2015:1463 Rechtbank Limburg 5 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:11632 HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:372

HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:536

Rechtbank Den Haag 29 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4230

Literatuur Weintraub 1957

R.J. Weintraub, ‘Voice Identification, Writing Examplars and the Privilege against Self- Incrimination’, Vanderbilt Law Review 1957/3, p. 485-12

Knigge 1993

European Court of Human Rights, Guide on Article 6 of the Convention, updated to 30 april 2019, p. 37

Koops 2000

B.J. Koops, ‘Verdachte en ontsleutelplicht: hoe ver reikt nemo tenetur?’ IteR 2000/31

De Hert 2004

P. de Hert, Art 6 § 2 EVRM in: J. vande Lanotte en Y. Haecks (eds), Handboek EVRM, Deel 2 Artikelsgewijze Commentaar, Volume I, Antwerpen-Oxford: Intersentia 2004

Stevens 2005

L. Stevens, ‘Het nemo-teneturbeginsel in strafzaken: van zwijgrecht naar containerbegrip’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005

Ashworth & Redmayne 2005

A. Ashworth & M. Redmayne, The Criminal Process, Oxford: Oxford University Press 2005

Redmayne 2007

M. Redmayne, ‘Rethinking the privilege against self-incrimination’, OJLS 2007/2, p. 209-232

Smits 2007

T.J.H. Smits, ‘Zwijgen en meewerken: de Nederlandse wetgever en de reikwijdte van het nemo- teneturbeginsel’, Tilburg: Celcius Juridische Uitgeverij 2007

Stoel, Berger, van den Heuvel & Fagel 2010

Stoel, Berger, van den Heuvel & Fagel, ‘De wankele kritiek op het forensisch handschriftondezoek’, NJB 2010/2048

Wilbrink 2013

A.E. Wilbrink, De reikwijfte en de toepassing van het nemo-teneturbeginsel. De uitleg van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van het recht tegen gedwongen zelfincriminatie, Tilburg: Celsus juridische uitgevers 2013

L.C.A. Wijsman, Gedwongen afgifte van documenten en het verbod op gedwongen zelfincriminatie, TvSc 2013/0506

Corstens & Borgers 2014

G.J.M. Corstens, bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014

Nederlands Forensisch Instituut 2015

Nederlands Forensisch Instituut, Vakbijlage Vergelijkend Handschriftonderzoek, december 2015

Van Toor 2016

D.A.G. van Toor, ‘Het nemo-teneturbeginsel: rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad vergeleken’, TBS&H 20186/1, p. 28-43

Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk 2018

Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk, ‘Regulering van opsporingsbevoegdheden in een digitale omgeving’, s.l.2018

Van Toor 2018

D.A.G. van Toor, ‘Het nemo teneturbeginsel in de conceptswetsvoorstellen van het Wetboek van Strafvordering, TBS&H 2018/4, p. 249-253

Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen 2018

Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, Standars Handwriting Examination (002.0) Version 3.5, 5 juni 2018

Zwart 2019

C. Zwart, ‘Forensisch onderzoek aan handschrift’ geraadpleegd via https://www.forensicon.nl/forensisch-onderzoek-handschrift/ op 11 juni 2019