• No results found

5. Casus Heleen van Royen: Een zakenvrouw in de spotlights

5.4 Conclusie Van Royen

In de receptie van Van Royen zien we dat ze telkens opnieuw wordt beoordeeld op haar vrouwelijkheid. Hierbij wordt ze neergezet op manieren waarop klassiek over vrouwen gedacht werd: hysterisch, narcistisch, oppervlakkig, irrationeel, gedreven door lusten, gericht op seksualiteit… de recensies van Van Royen doen sterk terugdenken aan hoe mannelijke kunstenaars in het modernisme vrouwelijke kunstenaars beoordeelden. In de beginjaren van haar carrière werd gedacht dat ze zelf niets in te brengen was, maar volledig was ‘gemaakt’ door de uitgeverij. Later blijkt dat Van Royen zelf de regie over haar carrière heeft. Hierdoor wordt haar succes meer toegeschreven aan haarzelf in plaats van aan een ander, maar het zorgt er niet voor dat de literaire waardering stijgt: velen vinden Van Royen een handige zakenvrouw, maar geen goed schrijfster.

Van Royen geeft in haar posture aan dat ze het niet eens is met de manier waarop over haar geschreven wordt. Volgens haar zouden de kritieken heel anders zijn dan als ze een man was geweest. Hierbij neemt ze de expliciete posture aan van een feminist die opkomt voor haar eigen geslacht. Tevens geeft ze meerdere malen aan graag te willen provoceren en het leuk te vinden om in de belangstelling te staan. Ze vindt het niet moeilijk om hierin haar seksualiteit te gebruiken als ze hierdoor verder kan komen: wel geeft ze telkens opnieuw aan dat volgens haar haar succes niet ligt in haar lichaam, maar in haar schrijverschap. Haar succes heeft ze dus niet dankzij haar gender, maar ondanks haar gender. Toch lijkt ze positief te zijn over de toekomst van vrouwelijk schrijverschap: hoewel bijvoorbeeld de zorg voor kinderen nog steeds niet eerlijk verdeeld is, kunnen vrouwen zich steeds verder ontplooien. Ten slotte veegt Van Royen clichés over vrouwelijkheid en kunstenaarschap van tafel

wanneer ze laat weten zichzelf te zien als zakenvrouw: haar succes is beredeneerd, ze schrijft niet voor de lol maar om eten op tafel te zetten. Van Royen maakt in haar posture dan ook expliciet duidelijk dat vrouwelijkheid en succes elkaar niet tegenspreken.

Conclusie

In deze scriptie heb ik de vraag “Wordt er in de receptie en de posture van Connie Palmen, Renate Dorrestein en Heleen van Royen een relatie gezien tussen gender en succes?”

geprobeerd te beantwoorden. Ik heb hierbij gekeken naar wat critici hebben gezegd over deze onderwerpen en wat deze schrijfsters hier zelf over te zeggen hebben.

Ik heb casussen gekozen waarvan ik dacht dat die uiteenlopende antwoorden zouden geven. Dit is gelukt: alle drie de auteurs krijgen op een andere manier kritiek vanwege hun gender en alle drie reflecteren ze op een andere manier op gender en (hun eigen) succes. Eerst zal ik de resultaten die zijn gebleken uit de receptie op een rijtje zetten. Bij Palmen zien we in de receptie dat zij vaak wordt gezien als ‘typisch vrouwelijke’ auteur. Voornamelijk aan het begin van haar carrière werd ze beschreven als ‘meisjesboekenschrijver’. Ondanks het feit dat veel recensies lovend waren over haar debuut De wetten, werd de nadruk regelmatig op haar gender gelegd. De recensenten die dit deden, waren meestal negatiever dan de

recensenten die het boek niet in gegenderde termen bespraken. We kunnen dus concluderen dat de vrouwelijkheid van Palmen in de receptie soms als probleem wordt gezien: het belet haar serieus genomen te worden.

In de receptie van Dorrestein wordt lang niet altijd de nadruk gelegd op haar vrouwelijkheid, en wanneer dit wel gebeurt, wordt ze op veel verschillende manieren beoordeeld. Zo wordt ze neergezet als een soort manwijf, maar ook als vrouw die zeurt over allerhande ‘vrouwenzaken’. Ook haar identiteit als feminist komt vaak aan bod: dit gebeurt zowel in negatieve als positieve zin. “Haar feministische wereldbeeld lijkt de vervolmaking van haar schrijverschap in de weg te staan”, schrijft Peter Hoomans in HP/De Tijd (2003). Meer critici zeggen zich te ergeren aan haar “feministische gedram”, terwijl het volgens andere recensenten juist helpt bij het schrijven van authentieke boeken. De vrouwelijkheid van Dorrestein en de vrouwelijke thema’s die ze aansnijdt, werken dus soms tegen haar.

De beoordeling van Van Royen is het meest gegenderd. Veel kenmerken die door de geschiedenis heen aan vrouwen werden toegeschreven (zie hoofdstuk 1) komen terug in de receptie van Van Royen: ze wordt vaak verweten hysterisch, oppervlakkig en een

‘aandachtshoer’ te zijn. In het de eerste jaren van Van Royens carrière werd bovendien gedacht dat zij zelf niets kon, maar volledig gefabriceerd werd door haar uitgever. Toen dit onjuist bleek, steeg de waardering voor Van Royen als persoon, maar niet voor haar werk: “Mevrouw bleek een doorzetter, met uitstekend zakelijk inzicht bovendien. Dat maakt haar geen literair auteur, wel een fenomeen met een neus voor prikkelende, dat wil zeggen seksgerelateerde zaken” (De Volkskrant, 2009), lijkt de algemene tendens. Haar werk wordt vaak beschreven in termen die ook terug doen denken aan hoe mannelijke modernisten kunst van vrouwen zagen: als massacultuur, plat, oninteressant… hieruit blijkt dat Van Royen sterk wordt afgerekend op haar vrouwelijkheid.

Dan mijn resultaten op het gebied van de auteursposture. Bij Palmen heb ik gezien dat zij succesvol schrijverschap vooral linkt aan mannen. Vrouwen zijn gemaakt om kinderen te baren, stelt ze, terwijl mannen meer verbonden zijn aan zaken zoals geest en de cultuur. Hierin maakt ze veel gebruik van het gedachtegoed zoals werd beschreven in hoofdstuk 1.

Tegelijkertijd geeft ze aan dat je als vrouw niet hoeft te gehoorzamen aan deze natuurlijke lotsbestemming: je kunt er ook voor kiezen om je bezig te houden met het mannelijk scheppen, oftewel het schrijven van boeken. Palmen ziet haar eigen succes als een resultaat hiervan. Palmen neemt in haar posture de houding aan die ik heb beschreven in het

theoretisch kader, dat succesvolle vrouwen zich afzetten tegenover andere vrouwen om zo een positie aan de ‘mannenkant’ te claimen: Palmen geeft regelmatig aan dat ze liever met

mannen omgaat dan met vrouwen en dat ze zich meer identificeert met mensen van de andere sekse. Ze lijkt zichzelf te zien als een pseudo-man zoals werd beschreven in hoofdstuk 1. Toch is haar houding hierin niet zo zwart-wit als Heilbrun beschrijft: later in haar leven en carrière zegt Palmen meer toenadering te zoeken tot vrouwen. Bovendien heeft ze aangegeven inspiratie te hebben gevonden bij andere vrouwen die het aandurfden om te gaan schrijven. Palmen wil zich dus wel relateren aan andere succesvolle vrouwen. Dat ze zelf ook succesvol en ‘one of the guys’ is, staat bij haar niet ter discussie.

Dorrestein ziet de koppeling tussen gender en succes als sociaal geconstrueerd en strijdt hiertegen. Ze spreekt zich openlijk uit voor meer waardering voor ‘vrouwenzaken’ in de literatuur en voor een eerlijkere blik op de schrijverskwaliteiten van mannen en vrouwen: tot nu toe krijgen vrouwen nog altijd minder literaire prijzen dan mannen en worden zij minder vaak besproken in literaire katernen. Dit zou komen omdat recensenten over het algemeen nog steeds niet geïnteresseerd zijn in vrouwenlevens, en liever lezen over mannen. Hierdoor kunnen de werken van vrouwelijke auteurs minder succesvol zijn dan dat zij misschien zouden verdienen. Dorrestein verzet zich hiertegen door haar feminisme als thema op te nemen in haar werk en dit te radicaliseren, door bijvoorbeeld alleen vrouwen als

hoofdpersonen te kiezen. Door deze radicalisering hoopt ze te zorgen voor meer gelijkheid. Dorrestein ziet het als positief dat steeds meer vrouwen, net zoals zijzelf, eigenschappen die als ‘mannelijk’ gezien worden omarmen en zo meer sociaal, cultureel en economisch kapitaal verwerven. Succes is één van deze eigenschappen.

Van Royen gelooft net als Dorrestein dat vrouwen op een andere manier worden beoordeeld dan mannen. Ook zij spreekt zich hier regelmatig over uit in interviews, waardoor zij net als Dorrestein een feministische posture aanneemt. In tegenstelling tot de andere twee schrijfsters komt zij er openlijk voor uit dat ze haar best doet om zichzelf in de markt te zetten en daar zo nodig haar seksualiteit voor gebruikt – iets dat minder goed zou werken als ze een man was. Tegelijkertijd zegt ze dat het haar bevreemdt dat haar ‘seksbomimago’ zo leeft bij het publiek. Van Royen geeft in meerdere interviews aan dat ze geen literair genie is, maar ze is er wel zeker van dat ze goede boeken schrijft en dat ze niet genoeg literaire erkenning krijgt. Dit laatste zou te maken hebben met haar geseksualiseerde imago. Hierdoor laat ze zien dat vrouwen die zich op deze manier presenteren niet worden gezien als ‘serieuze schrijvers’. Van Royen is de enige van deze drie vrouwen die het schrijverschap combineert met het moederschap. Zoals is gebleken uit mijn theoretisch kader, is het lang de heersende gedachte geweest dat vrouwen enkel geschikt waren om kinderen te baren en dat alleen mannen daarom kunst konden maken. Palmen ziet dit nog steeds zo en stelt dat vrouwen moeten kiezen tussen het moederschap en het kunstenaarschap. Dorrestein haalt dit cliché ook wel eens aan, maar vindt dit een “armoedige interpretatie” van vrouwelijk schrijverschap. Van Royen is schrijver én heeft kinderen, maar (ten tijde van het interview waarin ze dit vertelt) ook een echtgenoot die alle ‘vrouwelijke’ taken op zich nam, zodat Van Royen zich kon

wijden aan haar schrijverschap. Opvallend is dat Van Royen benadrukt dat hij thuis ook wel écht de baas was: hij was dus geen onderdanig figuur, maar een ‘echte’, daadkrachtige man. Net zoals dat het voor vrouwen nog steeds problematisch is om succes te hebben, is het voor mannen problematisch om het niet te hebben.

Kortom, er zijn veel verschillen in zowel de receptie als de posture van deze auteurs. De verschillen in de receptie zijn te danken aan veel verschillende aspecten. Niet alleen de werken zelf zijn hierbij van belang, maar ook de recensent in kwestie, het moment waarop het boek verschijnt, het discours omtrent het boek en niet te vergeten de posture van de schrijver. Alle drie deze schrijfsters ontvangen kritiek omdat hun werk te ‘vrouwelijk’ zou zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze vrouwelijkheid nog steeds geen plaats mag hebben in de literatuur. “Zij lezen toch het liefst over mannen op leeftijd die 'm niet meer omhoog kunnen krijgen”, zegt Renate Dorrestein hierover in Trouw (2009) “Of die, zoals Hemingway schreef, druk zijn met belangrijke mannendingen: naar de hoeren gaan en kotsen op straat.”

Uitgesproken mannelijkheid nog steeds de norm. Dat de kritiek op Van Royen het heftigst is, heeft wellicht te maken met de rol die haar seksualiteit speelt in de beeldvorming over haar: hierdoor lijken recensenten geneigd te oordelen in klassieke termen over vrouwelijkheid. Bij Dorrestein is vrouwelijkheid ook een belangrijk thema, en ook zij krijgt hier veel kritiek op. Palmen neemt zowel in haar boeken als daarbuiten de posture van een pseudo-man aan, maar ook zij ontkomt niet aan de gendergerelateerde kritiek.

In mijn onderzoek heb ik aangetoond dat er een relatie is tussen gender en succes.

Vrouwelijkheid en succes is nog steeds een problematisch onderwerp in de literatuur. Alle drie deze schrijvers worden in de receptie benadeeld vanwege de vrouwelijke elementen in hun werk. Van Royen heeft hier het meest last van, omdat bij haar vrouwelijkheid en

seksualiteit een grotere rol spelen dan bij de andere twee schrijfsters. De kritiek die ze hierop krijgt, is vaak zeer heftig en zelfs emotioneel.

Alle drie deze schrijfsters nemen de relatie tussen gender en succes expliciet op in hun posture. Palmen noemt het, maar lijkt het te accepteren en het ergens zelfs wel prettig te vinden dat zij met haar succes in een uitzonderingspositie zit: Dorrestein en Van Royen nemen de strijd tegen ongelijkheid expliciet op in hun posture.

Natuurlijk heb ik met deze scriptie niet alles kunnen verklaren omtrent dit onderwerp. Er zijn veel mogelijkheden voor interessant onderzoek over gender en succes. Een mogelijkheid zou zijn om het receptieonderzoek uit te breiden naar andere bronnen dan recensies, zoals blogs, recensies op websites als Bol.com of berichten op social media. Ik heb er nu voor gekozen om alleen recensies uit gevestigde media te gebruiken om mijn onderzoek behapbaar te houden (en omdat hier de toon gezet wordt wat betreft de beeldvorming), maar het discours reikt ook ver hierbuiten. Een ander interessant onderzoek zou zijn om de beeldvorming omtrent gender en succes bij Nederlandse schrijfsters van buitenlandse afkomst te onderzoeken. Ik heb nu drie blanke, autochtone vrouwen onderzocht, maar bij schrijvers met een andere afkomst spelen wellicht ook nog andere factoren mee in de beoordeling van hun werk. Ook hebben zij wellicht weer een andere posture op deze punten. Een derde boeiende mogelijkheid het vergelijken van de receptie en posture in het begin van de carrières van deze schrijfster en die van schrijfsters die minder lang geleden gedebuteerd zijn. Hierdoor kan gekeken worden of er

in de afgelopen decennia veranderingen zijn opgetreden in de receptie en posture van

vrouwelijke auteurs. Ten slotte zou het interessant zijn om dit soort onderzoeken te koppelen aan onderzoeken over vrouwelijkheid en succes in andere maatschappelijke velden, zoals het bedrijfsleven, de medische wereld of de politiek. Deze onderzoeken zouden dan natuurlijk wel anders in elkaar zitten, maar het begrip posture kan in ieder geval worden gebruikt. Op deze manier kunnen we kijken of de relatie tussen vrouwelijkheid en succes overal zo problematisch is. Wellicht is de literatuur vooruitstrevender dan andere velden op het gebied van gender en succes – of misschien komen we er wel achter dat de literaire wereld juist meer is blijven hangen in oude discoursen.

Bibliografie

Inleiding

Nieuwenhuis 2015 – R. Nieuwenhuis: ‘Zowel auteurs als recensenten van literatuur zijn vooral mannen’.

http://www.nrc.nl/boeken/2015/04/10/zowel-auteurs-als-recensenten-van-literatuur-zijn- vooral-mannen/

Geraadpleegd op 21-05-2015 Theoretisch kader

Battersby 1989 – C. Battersby: Gender and genius. Towards a feminist aesthetics. Bloomington en Indianapolis: Indiana University Press, 1989.

Boven 1998 – E. van Boven: ‘Het pseudoniem als strategie. Pseudoniemen van vrouwelijke auteurs 1850-1900.’ In: Nederlandse letterkunde 3 (1998), p. 309-326.

Easley 2001 – A. Easley: ‘Books, Gender and the Politics of Literary Fame: Christina Rossetti and "The Germ"’. In: Critical Survey, jaargang 13 nummer 2 (2001), p. 61-77.

Gardiner 1981 – J. Gardiner. ‘On Female Identity and Writing by Women’. In: Critical Inquiry, Vol. 8, No. 2 (1981), p. 347-361

Gill 2011 – R. Gill en C. Scharff: ‘Introduction’. In: R. Gill en C. Scharff: New Femininities

Postfeminism, Neoliberalism and Subjectivity. Londen: Palgrave Macmillan, 2011, p. 1-17.

Heilbrun 1979 – C.G. Heilbrun: Reinventing Womanhood. Londen: Victor Gollancz Ltd, 1979.

Heinich 1995 – N. Heinich: ‘Façons d'"être" écrivain: L'identité professionnelle en régime de singularité’. In : Revue française de sociologie, Vol. 36, No. 3 (1995), p. 499-524.

Huyssen 1987 – A. Huyssen: ‘Mass Culture as Woman: Modernism’s Other’. In: After the

great divide. Bloomington, 1987, p. 44-62.

Meizoz 2007 – J. Meizoz: Postures littéraires : mises en scène modernes de l'auteur. Genève : Slatkine Érudition, 2007.

Tuana 1983 – N. Tuana: The less noble sex. Scientific, religious and philosophical

conceptions of woman’s nature. Bloomington en Indianapolis: Indiana University Press, 1983. Veer 2013 – J. van der Veer: ‘Grands écrivains? Gender in de schrijversidentiteiten van Palmen en Van der Heijden’. In: Vooijs, vol. 31 n. 1 (2013) p. 6-18.

Verbiest 1995 – A. Verbiest: ‘Een porseleinkast in de jungle. De verwoording van

wetenschappelijke teksten over (het werk van) vrouwen’. In: Tijdschrift voor Nederlandse

Taal- en Letterkunde. Jaargang 111 (1995) p. 117-126.

Recensies Palmen

Anker 1991 – R. Anker: ‘Hoe goed schrijft Connie Palmen?’ (recensie De Wetten). In: Het Parool, 13-04-1991.

Brandt 1998 – E. Brandt: ‘Connie Palmen’. In : De Groene Amsterdammer, 18-02-1998. Brunt 2001 – E. Brunt: ‘Het knetteren van vonken’ (recensie I.M.). In: HP/De Tijd, 01-02- 2001

Heijst 1996 – A. van Heijst: ‘Zonder jou ben ik minder waard’ (recensie De Vriendschap). In: HN Magazine, 10-02-1996.

Hellemans 1995 – F. Hellemans: ‘Als een meisjesdagboek: roman’ (recensie De Vriendschap). In: Knack, 10-05-1995.

Hengel 2001 – M. van Hengel: ‘Connie Palmen over Ischa Meijder’ (recensie I.M.). In: Het Financieele Dagblad, 01-02-2001.

Kuipers 2001 – W. Kuipers: ‘Nummertje acht’ (recensie I.M.). In: De Volkskrant, 01-02- 2001.

Osstyn 1991 – K. Osstyn: ‘Een mentor-roman’ (recensie De Wetten). In: De Standaard, 22- 06-1991.

Peeters 1991 – C. Peeters: ‘De filosofie en de erotiek van het Hoger en Beter’ (recensie De Wetten). In: Vrij Nederlands, 02-02-1991.

Pruis 2009 – M. Pruis: ‘Moed houden (recensie Het geluk van de eenzaamheid). In: De Groene Amsterdammer, 11-12-2009.

Verroen 1992 – S. Verroen: ‘Broer en Zus in het Land der Letteren’. In: De Groene Amsterdammer, 18-03-1992.

Vervaeck 2001 – B. Vervaeck. ‘Het boek der simpele zielen : 'Publiek kun je alles wijsmaken': Connie Palmen. 'I.M.'’. In: De Morgen, 01-02-2001.

Interview Palmen

Bibeb 1995 – Bibeb: ‘De meest onverdraaglijke waarheid is de waarheid van de dood’. In: Vrij Nederland, 04-03-1995.

Blanken 1991 – H. Blanken: ‘Goed gesprek met God en de koelkast’. In: De Volkskrant, 01- 03-1991.

Blom 2002 – O. Blom: ‘Zeven vrouwen en een man’. In: De Standaard, 19-09-2002.

Claeys 2011 – G. Claeys: ‘Zoals een echte kerel wil ik vijanden hebben’. In: De Standaard, 2011.

Cuyt 1991 – M. Cuyt: ‘Een Mariken van Nieumeghen van de twintigste eeuw’. In: Gazet van Antwerpen, 03-08-1991.

Dik 1999 – H. Dik. ‘Ik neem de liefde breed’. In: Margriet, 19-02-1999.

Galblo 2011 – C. Lo Galbo: 'Het is mijn soevereiniteit die ergert'. In: Vrij Nederland, 17-12- 2011

Jonge 1991 – F. de Jonge: ‘De liefde is een ziekte’. In: Humo, 03-10-1991.

Jonge 2007 – S. de Jonge: ‘Ik wil nooit meer die zelfhaat’. In: Humo, 20-03-2007.

Freriks 2010 – K. Freriks: ‘Stuk verdriet op het witte paard’. In: NRC Handelsblad, 29-10- 2010.

Kieft 2003 – M. Kieft: ‘Het juk van het geluk’. In: Plus Magazine, 01-11-2003.

Lockhorn 1991 – E. Lockhorn: ‘Schrijven is een eigenaardige vorm van verleiden’’ . In: Marie Claire, 01-12-1991.

Lockhorn 1995 – E. Lockhorn: ‘Alleen mensen helpen tegen verdriet’. In: Opzij, 01-10-1995. Maris 2012 – J. Maris: ‘Connie Palmen over moeders en dochters’. In: Humo, 08-05-2012. Piryns 2000 – P. Piryns: ‘Zweepslagen op de ziel’. In: Knack, 23-02-2000.

Schaevers 1996 – M. Schaevers: ‘De olifant en de muis’. In: Humo, 06-02-1996.

Verhiel 1991 – I. Verhiel: ‘Boek in je hoofd is de keuken van de schrijver’. In: Dagblad de Limburger, 09-02-1991.

Vethman 2002 – P. Vethman: ‘Ideale liefde bestaat niet’. In: Elegance, 01-12-2002.

Wester 1991 – R. Wester: ‘Je bent op een tragische manier altijd afhankelijk van anderen’. In: Opzij, 01-04-1991.

Borré 1992 – J. Borré: ‘Baren en zorgen : Renate Dorrestein geeft haar ongenadige visie op de menselijke verhoudingen’ (recensie Ontaarde Moeders). De Morgen, 28-08-1992.

Borst 2000 – R. de Borst: ‘Renate geeft schrijfles : Het geheim van de schrijver aanstekelijk boek’ (recensie Het geheim van de schrijver). In: Haarlems Dagblad, 10-02-2000.

Holman 2006 – T. Holman: ‘BioClin Bevochtigingsgel’ (recensie Mijn zoon heeft een seksleven en ik lees mijn moeder Roodkapje voor). In: HP/De Tijd, 03-02-2006.

Hoogervorst 1994 – I. Hoogervorst: ‘Renate Dorrestein als Agatha Christie’ (recensie Een sterke man). In: De Telegraaf, 26-09-1994.

Hoomans 2003 – P. Hoomans: ‘Twintig jaar liefdeloosheid’. In: HP/De Tijd, 16-05-2003. Kuipers 1989 – B. Kuipers: ‘Woede als motor voor het schrijven : het perpetuum mobile van de liefde vol boude uitspraken’ (recensie Het perpetuum mobile van de liefde). In: Haarlems Dagblad, 12-01-1989.

Luis 1992 – J. Luis: ‘Dodelijk omhelsd door 250 kilo : Luchtige roman van Renate Dorrestein’ (recensie Ontaarde Moeders). In: NRC Handelsblad, 12-06-1992.

Meijsing 1996 – D. Meijsing: ‘Actuele koeien : nieuwe roman van Renate Dorrestein’ (recensie Verborgen Gebreken). In: Eslevier, 02-03-1996.

Meijsing 1998 – D. Meijsing: ‘Allejezusgezellig’ (recensie Een hart van steen). In: Elsevier, 14-02-1998.

Pam 2003 – M. Pam: ‘Het plot dat ons afleidt’ (recensie Het duister dat ons scheidt). In: HP/De Tijd, 09-05-2003.

Pam 2007 – M. Pam: ‘Oma vertelt’ (recensie Echt sexy). In: HP/De Tijd, 11-05-2007. Sanders 1984 – W. Sanders: ‘Humor, tragiek en leesplezer’ (recensie Buitenstaanders). In: Het Parool, 14-01-1984.

Schouten 1992 – R. Schouten: ‘Tragische moeders, amazones en opgezadelde vaders’ (recensie Ontaarde Moeders). In: Trouw, 06-08-1992.

Schutte 1992 – X. Schutte: ‘Gotiek : `Laat er naar adem gesnakt worden!'’. In: De Groene Amsterdammer, 28-10-1992

Speet 2006 – F. Speet: ‘De doortikkende tijd’ (recensie Mijn zoon heeft een seksleven en ik lees mijn moeder Roodkapje voor). In: Het Financieele Dagblad, 13-01-2006.

Vullings 1998 – J. Vullings: ‘Intimiteit heeft een prijs’ (recensie Een hart van steen). In: Vrij Nederland, 07-02-1998.

Warren 1989 – H. Warren: ‘De boze boodschap’ (recensie Het perpetuum mobile van de liefde). In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-01-1989.

Interviews Dorrestein

-- ‘Laten we twee mannen nemen, dan heb je er een voor de sex en een voor de gezelligheid’.