• No results found

6. Empirie Q-koorts belicht vanuit reflectief leren theorie

6.3 Conclusie reflectief leren theorie

De derde hoofdvraag luidt:

Welke elementen zijn er in de arrangementen aanwezig die het reflectieve leren bevorderen of

afremmen?

Deze hoofdvraag kan beantwoord worden door allereerst antwoord te geven op de deelvraag:

Hoe herken je een reflectief risicoarrangement?

Een reflectief risicoarrangement valt te herkennen aan de reactie en het handelen na beleidsfalen. Als beleidsfalen zich uit in een stimulans om Q-koorts en soortgelijke zoönosen in de toekomst anders aan te pakken dan is een risicoarrangement reflectief. Concreet houdt dit in dat reflectief leren herkend kan worden aan de mate waarin de evaluatiepunten van de Nationale Ombudsman en De Commissie van Dijk zijn meegenomen in het hedendaagse zoönosenbeleid.

De volgende deelvraag luidt: Is het huidige arrangement reflectief?

Als het gaat om de structuur en organisatie van de risicoarrangementen wordt een gezamenlijke signalering en surveillance uitgevoerd waarbij, volgens de Evaluatiepunten van de Commissie van Dijk, de structuur van het volksgezondheidskundige arrangement aangehouden wordt. De samenwerking is geïntensiveerd, de arrangementen kennen elkaar nu goed en zitten in ieder geval tweewekelijks met elkaar om de tafel. Wel zijn de spelregels, zoals in de BAB omgeschreven is, nog altijd sterk aanwezig bij het landbouwkundige arrangement. Door de verbeterde samenwerking is de risicobenadering van de arrangementen meer geïntegreerd. IRGC stap 1 wordt gezamenlijk uitgevoerd en de risk assessment in stap 2 is verbeterd. De evaluatiepunten van de Commissie van Dijk en de Nationale Ombudsman betreffende het uitvoeren van een concern assessment komen niet terug in IRGC stap 2. Ook wordt hier in IRGC stap 5 geen aandacht aan besteed omdat de risicocommunicatie nog altijd op een top down wijze plaatsvindt. Ten slotte gaven de Commissie van Dijk en de Nationale Ombudsman aan dat de belangenafweging in het vervolg anders gemaakt moet worden. Economische belangen of privacybelangen mogen nooit boven volksgezondheidsbelangen gaan en VWS moet een leidende rol innemen om de belangenafweging goed te laten verlopen. Er is nog onvoldoende van deze evaluatiepunten geleerd. Er heerst nog altijd een grote belangentegenstelling tussen de arrangementen en in de praktijk ligt de doorzettingsmacht nog niet bij VWS. Dit kan verklaard worden door de heersende spelregels die toepassing van een adequate belangenafweging in de weg zitten. Geconcludeerd kan worden dat de arrangementen vrij reflectief zijn: er is een hoop verbeterd en de evaluatiepunten zijn serieus genomen. Toch zijn niet alle evaluatiepunten meegenomen en doorgevoerd binnen het zoönosenbeleid.

De volgende deelvraag is dan ook als volgt: Welke geïnstitutionaliseerde praktijken van risk governance moeten veranderen om de reflectiviteit te vergroten?

Zoals uit de vorige hoofdvraag bleek, wordt invulling het beleidsveld beïnvloed door de

geïmplementeerde vorm van risk governance. De invulling van BAB dimensies is bepalend voor de reflectiviteit van een arrangement. Om deze reflectiviteit te vergroten moet risk governance op andere en intensievere wijze geconcretiseerd worden.

76

Er moet meer aandacht besteed worden aan stap 1 van het IRGC model. Deze stap is de basis voor de rest van het de IRGC stappen en bevorderd de samenwerking tussen de arrangementen. Samenwerking is essentieel om een risicobenadering uit te voeren die georganiseerd is volgens risk governance theorie. Ook had deze stap tot een gedeeld discours kunnen leiden waarbij Q-koorts zowel gezien zou worden als een economisch probleem, een milieuprobleem, een volksgezondheidsprobleem en een probleem vanuit het oogpunt van dierenwelzijn. Dit gedeelde discours had kunnen leiden tot samenwerking tussen de arrangementen waarbij kennis vanuit één epistemologie wordt benaderd wat weer ten goede komt aan de wens om een uniforme risicobenadering uit te voeren binnen tussen de arrangementen. Een gedeeld discours leidt tot een belangenafweging zoals aanbevolen door de commissie van Dijk. Deze afweging moet er niet alleen toe leiden dat belangen vanuit verschillende sectoren worden meegenomen maar ook tot een afweging van niet-wetenschappelijke kennis tegen wetenschappelijke kennis. De positivistische risicobenadering van het landbouwkundige arrangement heeft ertoe geleid dat een handelingsperspectief ontbrak om Q-koorts effectief aan te pakken. Vanuit een positivistische houding worden wetenschappelijke bevindingen verheven boven andere overtuigingen en kennisvormen. Het aanhouden van deze positivistische houding bleek problematisch te zijn toen duidelijk werd dat een eenduidig wetenschappelijk fundament ontbrak. Er bleken verschillende wetenschappelijke hypothesen te bestaan over hoe Q-koorts zich van dier op mens kan verspreiden en een duidelijk en zeker causaal verband tussen geitenhouderijen en Q-koorts besmettingen bleef uit. Nu dit gedeelde discours met betrekking tot de heersende belangen en het gewenste kennisgebruik niet aanwezig was, werd het uitvoeren van een goede belangenafweging geblokkeerd door spelregels (voornamelijk uit het landbouwkundige arrangement).

In het vervolg moet ook een concern assessment uitgevoerd worden in IRGC stap 2 om de potentie tot beleidsleren te vergroten door de inbreng van ervaringskennis. Bovendien kan door middel van een concern assessment inzicht worden verkregen in waarom bijvoorbeeld wetenschappelijke kennis van het CVI en RIVM niet is aangekomen bij toenmalig LNV. Wetenschappelijke kennis bereikte het landbouwkundige arrangement onvoldoende door de verwevenheid van beleidsmakers met positivistische en terughoudende wetenschappers. Door middel van een goede samenwerking met het volksgezondheidskundige arrangement kan geleerd worden van hoe IRGC stap 3 het beste georganiseerd kan worden. Het doorlopen van deze stappen zal in de toekomst bovendien voorkomen dat een risico in IRGC stap onjuist wordt geclassificeerd. Deze onjuiste classificatie had gevolgen voor de invulling van het zoönosenbeleid waardoor de reflectiviteit niet vergroot kon worden. Een juiste classificatie in IRGC stap 4 zorgt samen met een goede, bijbehorende risicocommunicatie in IRGC stap 5 voor kansen om zoönosen in het vervolg beter aan te pakken door middel van beleidsleren.

77

7.

Kansen voor discursieve veranderingen

In dit hoofdstuk zal eerst worden ingegaan op de aanleiding van de onderzoeksvraag van Geofox- Lexmond. In paragraaf 7.1 wordt aangegeven waarom discursieve verandering nodig is en actoren uit de milieuadviessector zich zouden moeten inzetten om discursieve verandering mogelijk te maken. In paragraaf 7.2 wordt de onderzoeksvraag van Geofox-Lexmond verbreed en zal gekeken worden naar de kansen binnen het milieuarrangement om discursieve verandering te verwezenlijken. De besproken kansen zullen geïmplementeerd moeten worden in het zoönosenbeleid. Het One Health concept biedt kansen om reflectief te leren van het gevoerde zoönosenbeleid. Een risicobenadering volgens het gedachtegoed van het One Health concept, biedt mogelijkheden voor een multidisciplinaire aanpak waarbinnen ook ruimte is voor een rol voor het milieuarrangement. Het One Health concept wordt besproken in paragraaf 7.3. Oplossingen voortkomend uit het One Health concept worden ook besproken in deze paragraaf.