• No results found

Om antwoord te geven op de hoofdvraag “Welke territoriale binding hebben jongeren, opgegroeid in een krimp- of anticipeergebied die zich recent hebben gevestigd in het grootstedelijk gebied van Amsterdam, met het gebied waar zij zijn opgegroeid en hoe hangt deze territoriale binding samen met de wens tot terugkeer naar dit gebied?” moet worden gekeken naar twee onderdelen die in het resultatenhoofdstuk ter sprake zijn gekomen: de binding die de jongeren nog hebben met het krimp- of anticipeergebied van opgroeien en hun wens tot terugkeer. De binding die jongeren hebben kan voornamelijk worden gevonden in hun sociale contacten in het gebied van opgroeien en de binding die ze hebben met de natuurlijke omgeving. Wanneer de jongeren tegenwoordig terugkeren voor een bezoek aan het gebied doen ze dit vooral om de nabije familie te zien die hier nog woonachtig is, om vrienden te bezoeken die zijn achtergebleven of op dat moment ook terug zijn, of om gebruik te maken van de natuurlijke omgeving die ze over het algemeen allen in grote mate waarderen. De binding van deze jongeren manifesteert zich in mindere mate naar het sociaalculturele onderdeel hiervan: de respondenten geven aan vaak nog wel terug te gaan voor lokale feesten, maar zien dit niet meer als prioriteit wanneer zij andere verplichtingen hebben in Amsterdam. Het aspect van taal en dialect omschrijven de respondenten als belangrijke bindende factor voor de mensen die woonachtig zijn in het gebied, maar zij spreken dit vaak zelf niet en doen dit, wanneer ze de taal of het dialect wel spreken, niet wanneer ze in Amsterdam zijn. Binnen de fysieke dimensie van territoriale binding is de functionele binding met het gebied het minst van belang voor de jongeren. De jongeren werken niet in het gebied, komen niet vaak in aanraking met de mobiliteitsmogelijkheden die de gebieden bieden en ook de schoolgeschiedenis aldaar is vaak al even geleden. De rol van voorzieningen is daarnaast op basis van de verhalen van de jongeren niet van groot belang. Zij gaven aan dat de gebieden waar ze zijn opgegroeid vaak alle gewenste voorzieningen wel hadden, echter op een grotere afstand dan deze in een stad als Amsterdam zouden zijn. Daarentegen noemden ze de kleine diversiteit die er was qua voorzieningen als iets waar ze op uitgekeken raakte, wat ervoor zorgde dat ze nieuwe dingen wilde leren kennen en wat hen naar Amsterdam trok. De respondenten van dit onderzoek zouden op basis van hun verhalen het best kunnen worden gecategoriseerd als mensen die op sociaal vlak nog aan het gebied zijn gebonden, met een waardering voor de natuurlijke omgeving die ze nog goed kennen uit hun jeugd aldaar.

Het tweede onderdeel van de hoofdvraag waar een antwoord op dient te worden gegeven is of er een wens tot terugkeer naar het gebied is. De respondenten van dit onderzoek hebben deze wens niet en geven hier verscheidene redenen voor; zo zijn het gebrek aan werk een belangrijke reden om niet terug te keren naar het gebied, maar ook de mensen die in deze gebieden wonen. Respondenten omschrijven de bewoners in de krimp- en anticipeergebieden waar ze vandaan komen als conservatiever en meer eenstemmig dan henzelf, wat ook een reden was voor hen om te kiezen voor een ander gebied om te gaan studeren. Ondanks dat de jongeren aangeven niet terug te willen naar het gebied van opgroeien zijn er wel aspecten die worden gekoppeld aan wonen in meer landelijke gebieden die ze waarderen. Zo waren de vertrouwdheid van de bewoners in het gebied en de nabijheid van natuur iets dat ze als gunstig hadden ervaren. Deze aspecten zouden ook door de jongeren worden meegenomen wanneer ze in een latere levensfase mogelijk buiten Amsterdam zouden gaan wonen. Respondenten zagen een stad als Maastricht als een reële optie om te gaan wonen: niet te groot en dicht bij de natuur, maar wel een mate van stedelijkheid die krimp- en anticipeergebieden over het algemeen niet bieden. In mijn hypothese gaf ik aan te verwachten dat de jongeren mogelijk in een latere levensfase een terugkeer naar het gebied van opgroeien zouden overwegen of als mogelijk zouden zien, wat niet het geval bleek te zijn. De jongeren zien soms

mensen die zij kenden van vroeger of kennen via eigen sociale contacten terugkeren naar de krimp- of anticipeergebieden waar zij zijn opgegroeid, maar zien zichzelf dit niet snel doen.

Binnen dit onderzoek is naast de territoriale binding van jongeren ook gekeken of er op basis van persoonskenmerken en lokale en regionale kenmerken iets kan worden gezegd over de wens tot terugkeer die zij hadden. Verschillen op basis van deze aspecten zijn niet gevonden: de wensen van mannelijke of vrouwelijke jongeren uit een krimp- of anticipeergebied, met een HBO- of WO- opleiding loopt vrijwel niet uiteen, op een enkele uitzondering na. Een uitzondering is het gevoel van onveiligheid dat door twee vrouwelijke respondenten werd ervaren bij het fietsen door landelijk gebied. De afstanden die ze hierbij aflegden waren groot en vaak door zeer verlaten gebied, dat werd gedomineerd door bosgebied en weilanden. De verhalen die respondenten hierover vertelden indiceerden een gevoel van onveiligheid door de leegte van de natuurlijke omgeving, iets waar mannelijke respondenten niet over spraken. Voor een van de respondenten was dit zeker een reden om niet terug te keren naar het landelijke gebied waar zij was opgegroeid. Dit sluit aan bij een andere uitzondering: jongeren waarderen over het algemeen een mate van stedelijkheid, wat als lokaal kenmerk van belang is wanneer wordt gedacht aan een terugkeer naar het gebied van opgroeien.

Om de conclusie af te sluiten zal nog op een belangrijk aspect worden teruggekeken: het beleid dat wordt gevoerd om krimp te bestrijden. In de inleiding werd het voorbeeld gegeven van de provincie Friesland, welke de krimp actief wil bestrijden door jongeren uit de provincie na hun studie terug te laten keren. Ook komt in de inleiding microregie aan bod als actiestrategie om krimp zoveel mogelijk te beperken. In het theoretisch kader werd op basis van een rapport van de Rijksoverheid al aangegeven dat krimp bijzonder lastig te keren is, omdat jongeren nou eenmaal niet graag teruggaan naar het krimp- of anticipeergebied waar zij zijn opgegroeid. Dit sentiment is bevestigd in dit onderzoek, echter zijn er bevindingen gedaan die een nieuw perspectief kunnen bieden voor toekomstig beleid. Het gebrek aan werk is een bekende en voorname oorzaak voor krimp en zou daarom als een van de hoofdonderwerpen in nieuw beleid dienen terug te keren. Daarnaast kan, op basis van dit onderzoek, mogelijk ook worden gekeken naar de factor van de natuurlijke omgeving om mensen aan te trekken en te doen terugkeren. Een stad als Maastricht heeft zich binnen dit onderzoek weten te profileren als aantrekkelijke vestigingshaven doordat zij een relatief hoge mate van stedelijkheid kent, maar ook dichtbij de natuur is die jongeren kennelijk belangrijk vinden wanneer zij denken aan een terugkeer naar het gebied waar zij zijn opgegroeid.

GERELATEERDE DOCUMENTEN