• No results found

Deze thesis onderzoekt de gevolgen van de relatie tussen donor en lokale non-

gouvernementele organisatie vanuit het perspectief van de lokale NGO door antwoord te geven op de vraag: Hoe beïnvloedt externe financiering de doelstellingen van lokale NGO’s in Libanon?

Het begrip NGO omvat een breed scala aan organisaties, in de thesis wordt alleen gekeken naar organisaties die werkzaam zijn op het gebied van ontwikkelingswerk en humanitaire hulp. Het kwalitatieve onderzoek beperkt zich nog verder door voorwaarden te stellen aan de te onderzoeken NGO’s. Deze voorwaarden zijn dat de NGO’s zich richten op ontwikkelingswerk, werkzaam zijn binnen Libanon, opgericht zijn vanuit een bepaald ideaal of een behoefte vanuit de samenleving, en grotendeels worden gefinancierd door institutionele donors. Deze institutionele donors verschaffen de externe financiering, dit kunnen

bijvoorbeeld zijn: ambassades, internationale NGO’s en instellingen zoals de Europese Unie en de Verenigde Natie.

Uit literatuuronderzoek blijkt dat de financiering van lokale NGO’s door externe donors op een aantal manieren wordt bekritiseerd. Vaak is er weinig tot geen communicatie tussen de burgersamenleving en de donor, en de doelstellingen van de donor komen voort uit andere overwegingen dan de noden van de bevolking, wat als gevolg heeft dat de financiële middelen ineffectief en op de verkeerde plekken worden gebruikt. De donor, die vaak afkomstig is uit westerse landen, heeft veel geld tot zijn beschikking en is daardoor machtig en bepalend voor de ontwikkeling van de burgersamenleving. Zowel Nicola Pratt als Molly Kane stellen dat dit als gevolg heeft dat de acties van de donor kunnen worden geïnterpreteerd als middel van het Westen om controle in de regio uit te oefenen en als nieuwe vorm van kolonisatie. De lokale NGO’s zijn financieel sterk afhankelijk van de donor wat als gevolg heeft dat de NGO’s hun doelstellingen aanpassen aan de doelstellingen van de donor.

Deze thesis maakt is gebaseerd op kwalitatief onderzoek. Dit houdt in dat de data wordt verkregen uit interviews. In totaal worden negen interviews uitgevoerd. Allereerst worden er twee interviews gehouden met informanten, dit zijn professionals in de Libanese NGO sector. Dan volgen vijf interviews met respondenten van de eerste categorie, dit zijn mensen die werkzaam zijn in NGO’s die voldoen aan de vooraf gestelde voorwaarden, wat betekent dat ze grotendeels gefinancierd worden door institutionele donors. De laatste twee interviews worden gehouden met respondenten van de tweede categorie, wat inhoudt dat de

geïnterviewden werkzaam zijn bij NGO’s die intentioneel onafhankelijk zijn van institutionele donors.

De interviews zijn semi-gestructureerd, wat de interviewer de mogelijkheid biedt om door te vragen en verder in de gaan op onvoorziene onderwerpen. Deze methode sluit aan bij de methode van data-analyse, de ‘grounded theory’, waarbij elk interview direct wordt verwerkt en de interviewvragen na elk interview worden aanpast als dit nodig is. De data wordt uiteengezet aan de hand van verschillende categorieën en wordt vervolgens

geanalyseerd.

De NGO’s die onderzocht worden behoren tot beide types die worden genoemd door AbouAssi. De eerste categorie respondenten behoren tot het door AbouAssi genoemde type geleid door ‘vraag’. Met hun idealen gaan zij op zoek naar donors die passen bij hun project, maar het is de donor die de specifieke doelstellingen voor het programma bepaalt en het wordt van de NGO verwacht dat zij rapporteert over de uitkomsten door middel van rapporten en evaluaties. De tweede categorie respondenten zijn NGO’s die behoren tot het type dat wordt geleid door ‘aanbod’. Zij stellen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s vast en het is aan de donor om de middelen hiervoor beschikbaar te stellen. Vrij direct blijkt echter dat dit type donor-NGO relatie vrijwel niet voorkomt in de praktijk. Zowel Jusoor als MMKN maken vooral gebruik van privédonors, crowd funding en fundraisers. Het komt maar een enkele keer voor dat een institutionele donor bereid is zich aan dit model aan te passen.

Het meest gebruikte alternatief voor institutionele donors zijn privédonors. Het nadeel van volledig steunen op deze inkomstenbron is dat vaak gaat om een groot aantal relatief kleine bedragen, wat maakt dat het verkrijgen van deze fondsen erg tijdsintensief is en daarnaast vraagt om voortdurend nieuwe en originele verkoopmethodes van de NGO.

De eisen die de donor stelt vragen om enige flexibiliteit van de NGO’s. De NGO’s vinden vaak manieren om hun programma’s te implementeren volgens de doelstellingen van de donor, zonder hun eigen missie en visie volledig uit het oog te verliezen. De NGO komt met creatieve oplossingen waarin beide organisaties zich kunnen vinden. Deze flexibiliteit heeft ook een grens, die wordt bijvoorbeeld zichtbaar nu bijvoorbeeld de internationale fondsen opdrogen voor projecten die gerelateerd zijn aan de humanitaire crisis in Syrië. De lokale NGO bereiden zich hierop voor om zo hun voortbestaan zeker te stellen en minder afhankelijk te worden van de institutionele donors.

Uit het onderzoek blijken een aantal tekortkomingen in de huidige relatie tussen externe donor en lokale NGO. Allereerst wordt er door de NGO’s onevenredig veel tijd besteed aan het zoeken naar financiering en het aanragen van fondsen. Dit zou kunnen worden

verholpen door de verantwoordelijkheid van het koppelen van het fonds aan de juiste NGO meer bij de donor te leggen. Het is dan niet meer zo dat grote aantallen NGO’s voor hetzelfde fonds een aanvraag indienen en zo veel tijd verloren gaat. Het nadeel van deze oplossing is dat er nog meer macht bij de donor komt te liggen en dat de NGO vrijwel geen invloed meer heeft op het selectieproces.

Een ander kritiekpunt is dat er op dit moment veel NGO’s zijn die met elkaar concurreren, wat ten koste gaat van de kwaliteit van de programma’s en veroorzaakt

ineffectiviteit. Er zouden meer voorwaarden moeten worden gesteld aan het oprichten van een NGO en naarmate de organisatie langer bestaat moet deze blijvend aan een groeiend aantal voorwaarden voldoen. Dit verzekerd de kwaliteit die de NGO te bieden heeft en maakt het ook voor de donor makkelijker om een NGO te vertrouwen. Dit zou tegelijkertijd als gevolg kunnen hebben dat er meer lange termijn projecten worden gefinancierd, waardoor de duurzaamheid en de lange termijn effecten van de programma’s kunnen worden gemeten en kunnen worden zeker gesteld.

Het is opvallend hoe vaak het voorkomt dat de doelstellingen van de donor niet overeenkomen met de doelstellingen van de lokale NGO. Het is van groot belang dat de donor zich meer richt op de informatie die de lokale NGO kan geven over de praktische situatie. Er moet meer ruimte en vrijheid zijn voor de donor om zijn doelstellingen aan de passen aan de lokale behoeften. Het onderzoek naar de plaatselijke situatie kan worden gedaan op initiatief van de donor, maar in nauwe samenwerking met de lokale NGO’s.

Het kwalitatieve onderzoek van deze thesis is uitgevoerd met een relatief klein aantal interviews. Elke vertegenwoordiger van de NGO’s is een enkele keer geïnterviewd, de uitkomsten van het onderzoek zijn dus een momentopname. Daarnaast zijn de meeste interviews uitgevoerd met jonge NGO’s, waardoor lange termijn effecten van externe financiering minder goed zichtbaar zijn. De volgende suggesties voor vervolgonderzoek kunnen worden gedaan: hetzelfde onderzoek zou kunnen worden uitgevoerd met een groter aantal NGO’s; een aantal NGO’s zouden langdurig kunnen worden gevolgd om de

ontwikkelingen als gevolg van verschuivingen in doelstellingen van donors beter in kaart te kunnen brengen; er zou een experiment kunnen worden uitgevoerd waarin een aantal NGO’s meer vrijheid hebben in het besteden van fondsen, in vergelijking met een controlegroep kan worden gekeken welke effecten dit heeft.

6. Literatuurlijst