• No results found

De invloed van externe financiering op de doelstellingen van non-gouvernementele organisaties in Libanon.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van externe financiering op de doelstellingen van non-gouvernementele organisaties in Libanon."

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van externe financiering op de doelstellingen van

non-gouvernementele organisaties in Libanon.

30 juni 2015

Opleiding: Midden Oosten Studies, Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. R.A.F.L. Woltering

Tweede beoordelaar: dr. M. Kanie Ruth Sudhölter

6046126

(2)

Abstract

This thesis examines how external funding influences the objectives of local NGOs in

Lebanon. The local NGOs that are part of the research meet the following conditions: they are active within Lebanon, they focus on development, their foundation was based on ideals and did not derive from existing funds, and they are mostly funded by institutional donors. Institutional donors are for example embassies, international NGOs and institutes such as the European Union and the United Nations.

First the existing literature on this topic is examined, this is followed by an explanation of the used methodology, namely qualitative research through interviews. Hereafter all data acquired through interviews is displayed. This data is subdivided in a number of themes. This is how topics such as ‘institutional donors’, ‘biggest changes in donor objectives’, and ‘influence of the donor on the NGO’ will be discussed. This data is then analyzed, a comparison of the interviews will give an answer to the research question and in addition the main critiques emerging from the research are displayed. Finally, the conclusions drawn from the analysis are compared to the findings of the literature review.

The literature review, as well as the information given by the informants, tells us that the influence of donors on local NGOs is very evident, and that this mostly shows in the fact that the NGO will bend completely to the will of the donor in order to obtain financial funds, even if this means that the NGO will have to implement activities that are not mentioned in her mission or vision. The interviews with the respondents present a different image.

Although a certain flexibility from the NGOs is required in most cases, the NGOs find ways to implement their activities according to the wishes of the donor, without completely losing their own objectives out of sight.

The outcome of the research presents some areas of improvement. First, in general too much time is spend by the NGOs on seeking and applying for funding, at the expense of time that could be spend on the implementation of activities for their beneficiaries. Another point of criticism is that NGOs are competing with each other because there are too many

organizations focusing on the same topics. This has a negative effect on the quality of the programs and causes inefficiency. Also, because donors only fund short term projects, long term outcomes and sustainability of the programs is not measured nor ensured. Lastly, it is striking that in so many cases the donor objectives do not match the objectives of the local NGO. This shows there is a wide gap between reality and theory, between the practical situation in the field, and the origins of donor objectives.

(3)

‘A man with money is no match against a man on a mission.’ Doyle Brunson (1933) ‘There’s no such thing as a free lunch.’ Milton Friedman (1912-2006)

(4)

Inhoudsopgave 1. Inleiding...6 2. Theoretisch kader...10 2.1.Definities...10 2.1.1. Burgersamenleving...11 2.1.2. Non-gouvernementele organisaties...11 2.1.3. Externe financiering...12 2.2.Literatuuronderzoek...13 2.3.Methodologie...18 2.3.1. Kwalitatief onderzoek...19 2.3.2. Samplingprocedure...21 2.3.3. Interviewtechnieken...22 2.3.4. Data-analyse...23 3. De interviews...25 3.1.Context...25

3.2.Grootste verandering in donordoelstellingen...29

3.3.Internationale en lokale NGO’s...31

3.4.Het vinden van subsidies...32

3.5.Institutionele donors...32

3.6.Lange en korte termijn projecten...35

3.7.Privédonors...36

3.8.Crowdfunding...37

3.9.Overheid...39

3.10.Grootste uitdagingen en moeilijkheden...39

3.11.Invloed van de NGO op de donor...42

3.12.Invloed van de donor op de NGO...43

3.13.Sterk idealistische NGO’s...45

4. Analyse...47

4.1.De invloed van de donor...47

4.2.Kritiek...50

4.3.De controlegroep...51

5. Conclusie...53

6. Literatuurlijst...56

(5)

7.1.Interviewvragen informant...58

7.2.Interviewvragen respondent categorie 1...59

7.3.Interviewvragen respondent categorie 2...60

(6)

Hoofdstuk 1 – Inleiding

Deze thesis onderzoekt de gevolgen van de relatie tussen donor en lokale

non-gouvernementele organisatie (NGO) vanuit het perspectief van de lokale NGO en geeft antwoord op de vraag: Hoe beïnvloedt externe financiering de doelstellingen van lokale NGO’s in Libanon?

Deze relatie wordt regelmatig bekritiseerd vanwege de paradoxale eigenschap die haar eigen is. De reden voor een NGO om zich in een land te vestigen is vaak dat de lokale

overheid er niet in slaagt de bevolking te voorzien in basisbehoeften zoals educatie en

gezondheidszorg. Het functioneren van deze NGO sector, die financieel wordt gesteund door de internationale gemeenschap, heeft echter tot gevolg dat de noodzaak voor de lokale

overheid om zich op deze terreinen te ontwikkelen verdwijnt. Op deze manier houdt de NGO sector zichzelf in stand en werkt zij de verandering die zij hoopt te bereiken zelfs tegen. Molly Kane, onderzoeker aan het Centre Interdisciplinaire en Développement et Société (CIDRIS) in Montreal, geeft het voorbeeld van de NGO’s die democratie promoten in het Afrikaanse continent: ‘‘International NGOs are challenged to confront the ways in which, by

implementing aid, even in the name of strengthening democratic civil society, they may be agents of legitimisation and reproduction of the very relations of power that they seek to transform.’1 Nicole Pratt legt uit dat verschillende Arabische activisten dit paradoxale

kenmerk zelfs zien als de reden waarvoor deze financiering is opgezet: ‘Non-state actors are not only appreciated for the welfare services they provide but are encouraged to do so through the availability of international donor funding, in order to mitigate the effects of structural adjustment programs. In this way, the civil-society discourse is perceived as the latest mechanism of the West (IFIs, Western governments) for weakening the Arab state.’2

Deze thesis onderzoekt dit fenomeen vanuit het perspectief van de lokale NGO. Deze organisaties zijn opgericht vanuit een behoefte van de bevolking die door de oprichters werd gezien. De oprichters hebben voor ogen hoe zij de situatie voor hun begunstigden kunnen verbeteren en stellen aan de hand hiervan een missie en visie en precieze doelstellingen vast. Vervolgens is het aan de organisatie om de implementatie hiervan gefinancierd te krijgen. In de meeste gevallen wordt hiervoor aangekopt bij de internationale institutionele donors die deze financiële middelen tot hun beschikking hebben. Het is echter niet altijd het geval dat de

1 Molly Kane (2013): 1506. 2 Pratt (2007): 125.

(7)

donor dezelfde doelstellingen heeft als de beschikbare implementerende organisatie, wat leidt tot het stellen van de onderzoeksvraag.

Het onderzoek heeft betrekking op de lokale NGO’s in Libanon. De recente

geschiedenis van dit land wordt gekenmerkt door conflict. De grondwet, die afkomstig is uit de tijd van het Franse mandaat stelt dat de president van het land een maronitische christen moet zijn, de premier een soennitische moslim, de voorzitter van het parlement een sjiitische moslim en de legeraanvoerder is wederom een maronitische christen. Sinds halverwege de jaren vijftig is het onofficiële beleid om geen data te publiceren met statistieken over de bevolkingsgroepen.3 Deze regels zorgen voor kunstmatige machtsverhoudingen, die, in

combinatie met een sterk sektarisme en spanningen tussen de verschillende

bevolkingsgroepen, leidde dit tot de burgeroorlog van 1975 tot 1990. Het land bevindt zich in op dit moment nog in de fase van wederopbouw na deze oorlog en wordt hierin tegengewerkt door de voortdurende spanningen met Israël, die in 2006 leidden tot de Israël-Hezbollah oorlog, en het humanitaire conflict in buurland Syrië.

Sinds de burgeroorlog in Syrië, die begon in maart 2011, is het vluchtelingenaantal in Libanon enorm toegenomen. Getallen van het UNHCR zeggen dat er op dit moment

1.154.848 Syrische vluchtelingen in het land zijn.4 In realiteit liggen deze cijfers

waarschijnlijk hoger, omdat een groot aantal Syrische vluchtelingen ongeregistreerd is. Daarnaast telt UNRWA op dit moment zo’n 450.000 geregistreerde Palestijnse vluchtelingen in Libanon die voornamelijk leven in een van de twaalf officiële vluchtelingenkampen.5 Op

dit moment heeft het land de meest vluchtelingen per hoofd van de bevolking.

Een onstabiele, niet volledige functionerende overheid, in combinatie met de gevolgen van zowel de burgeroorlog, de 2006-oorlog, als het conflict in Syrië, zorgt voor grote

interesse en aanzienlijke geldstroom vanuit de rest van de wereld richting Libanon, bestemd voor ontwikkelingswerk. Dit heeft als gevolg dat er een groot aantal NGO’s in het land aanwezig zijn.

De NGO’s die in deze thesis worden onderzocht zijn lokale NGO’s die actief zijn in Libanon, die zich focussen op ontwikkelingswerk, seculier zijn, en die zijn opgericht vanuit idealisme. De eerste voorwaarde dat de NGO in Libanon actief is, zorgt ervoor dat de studie zich beperkt tot organisaties die in direct contact staan met hun doelgroep en zich erg bewust zijn van de situatie waarin deze groep zich bevindt en van de aanwezige behoeften. De keuze voor NGO’s die zich focussen op ontwikkelingswerk heeft te maken met dat

3 Faour (2007): 909.

4http://data.unhcr.org/syrianrefugees/country.php?id=122: 31 januari 2015 5http://www.unrwa.org/where-we-work/lebanon: 31 januari 2015

(8)

ontwikkelingswerk, in tegenstelling tot humanitaire hulp, zich richt op de onderliggende oorzaken van een conflict, meer geneigd is om aan duurzame oplossingen en veranderingen te werken, en dus ook een veel breder scala aan mogelijke invullingen van dergelijke hulp biedt. De derde voorwaarde sluit organisaties die vanuit politieke of religieuze standpunten zijn opgericht uit. De doelstellingen van deze organisaties zijn namelijk niet enkel gericht op het bieden van ontwikkelingshulp, maar ook op het verspreiden van hun overtuigingen. Deze factor heeft wordt uitgesloten om het onderzoek te beperken. Het laatste criterium in de keuze voor de te onderzoeken NGO’s, opgericht zijn vanuit idealisme, sluit uit dat er NGO’s worden onderzocht die zijn opgericht vanuit een fonds of beleid en waarbij de NGO en de financier dus automatisch overeenkomstige doelstellingen hebben.

Met externe donors wordt gedoeld op institutionele donors zoals internationale NGO’s, ambassades en instituten als de Verenigde Naties en de Europese Unie. Dit zijn allemaal organisaties die ontwikkelingswerk over de hele wereld financieren. Ambassades zijn weliswaar lokaal actief, maar hun beleid wordt gevormd in het land dat zij

vertegenwoordigen. Internationale NGO’s hebben in sommige gevallen een dubbele rol, zij kunnen de geldschieter zijn die haar doelstellingen oplegt aan de lokale NGO, maar zij kunnen ook fungeren als partner van de lokale NGO. Er is sprake van een ander type relatie als zij een samenwerking aangaan met een lokale NGO.

Er is vrijwel geen onderzoek gedaan naar de invloed van financiering op de NGO sector in Libanon. Khaldoun AbouAssi schreef in 2012 het artikel: ‘Hands in the pockets of mercurial donors: NGO response to shifting funding priorities’. Hij gaat hierbij in op het fenomeen van verschuivingen in financiering van buitenlandse donors en de reactie van de Libanese NGO’s hierop. Ander onderzoek werd gedaan door Jaber Suleiman in 1997. Hij richtte zich specifiek op de Palestijnse NGO’s en de financiële, politieke en juridische omstandigheden waarin zij zich bevinden.

Met als doel een breder theoretisch kader te vormen worden ook andere studies opgenomen in deze thesis. Dit gaat om onderzoek dat plaatsvond in andere regio’s maar wel betrekking had op de externe financiering van lokale NGO’s. Lisa MacIntosh Sundstrom voerde in 2006 een dergelijk onderzoek uit met betrekking tot Russische NGO’s. Zij

beschrijft de situatie waarin overheden NGO’s financieren die de doelstellingen van de donor implementeren, maar waarnaar geen vraag is binnen de samenleving, en zij legt uit welke veranderingen dit teweegbrengt in de maatschappij.

In 2013 doen Dean Chahim en Aseem Prakash onderzoek naar het effect van financiering op de sociale verandering die NGO’s kunnen veroorzaken als zij gefinancierd worden door

(9)

buitenlandse donors. Zij stellen dat de extern gefinancierde NGO’s meer verantwoording afleggen tegenover hun donor dan tegenover hun doelgroep, in tegenstelling tot de

‘grassroots’ organisaties (GRO’s) die niet door buitenlandse instellingen worden gefinancierd. Daarnaast worden het boek ‘Democracy and authoritarianism’ van Nicola Pratt en het artikel ‘International NGOs and the Aid Industry: constraints on international solidarity’ van Molly Kane gebruikt om inzicht te geven in de achterliggende factoren en de perceptie van internationale financiering van NGO’s.

Het eerste deel van de thesis is het literatuuronderzoek. Dit heeft als doel een beeld te geven van het bestaande wetenschappelijke onderzoek naar de invloed van externe

financiering op de NGO sector. Het tweede deel is een weergave van het kwalitatieve

onderzoek. Hiervoor werden in totaal negen interviews uitgevoerd. Er worden ten eerste twee informanten geïnterviewd. Dit zijn professionals die jarenlange ervaring hebben in de NGO sector in Libanon, en de vragen die worden gesteld zijn directe vragen die zijn afgeleid van de onderzoeksvraag. Daarnaast worden er zeven respondenten geïnterviewd in twee

verschillende categorieën. In de eerste categorie worden vijf respondenten geïnterviewd, zij werken in NGO’s die institutionele donors als belangrijke inkomstenbron hebben. De interviews gaan over het tot stand komen van financiering en over de wederzijdse

beïnvloeding tussen donor en NGO. De tweede categorie is een controlegroep. Deze NGO’s sluiten institutionele donors niet uit, maar zijn wel bewust onafhankelijk van deze donors, zij kunnen voortbestaan zonder deze financiering. De verschillende uitdagingen en complicaties die deze organisatie tegenkomen worden vergeleken met die van de eerste categorie

respondenten. Na een uiteenzetting van de informatie die uit deze interviews is verkregen volgt een analyse van de data.

De thesis volgt de volgende opzet: na de inleiding volgt in het tweede hoofdstuk het theoretische kader, naast de uiteenzetting van het literatuuronderzoek bevat dit hoofdstuk ook een uitleg van de meest gebruikte definities en de methodologie die is gebruikt voor het kwalitatieve onderzoek. In hoofdstuk drie wordt een bloemlezing gegeven van de data die uit de interviews wordt verkregen, dit is inclusief de context van de betreffende NGO’s en een korte uitleg van de werkzaamheden van de geïnterviewden. In het vierde hoofdstuk wordt de data geanalyseerd en hoofdstuk vijf bevat de conclusies die uit de analyse kunnen worden getrokken, welke ook worden vergeleken met het literatuuronderzoek. Hieruit volgt het antwoord op de onderzoeksvraag.

(10)

In dit hoofdstuk zullen allereerst definities worden gegeven van de meest gebruikte termen. Daarna volgt een uiteenzetting van het literatuuronderzoek dat voorafgaand aan het

kwalitatieve onderzoek werd gedaan. Het derde onderdeel bestaat uit een beschrijving van de gebruikte methodologie en een specifieke beschrijving van de uitvoer van het kwalitatieve onderzoek.

2.1. Definities

De meest gebruikt termen in deze thesis: ‘burgersamenleving’, ‘NGO’, en ‘externe

financiering’, worden aan de hand van literatuur uitgelegd en er wordt beschreven hoe ze in deze thesis worden gebruikt.

2.1.1. Burgersamenleving

De burgersamenleving is een veelgebruikt begrip in de literatuur over de invloed van externe financiering op de NGO sector in verschillende ontwikkelingslanden. Saad Eddin Ibrahim is een Amerikaans Egyptische socioloog, hij schrijft in 1998 over de ontwikkeling van de burgersamenleving in de Arabische wereld. Hij geeft de volgende definitie: ‘Civil society is the totality of self-initiating and self-regulating volitional social formations, peacefully pursuing a common interest, advocating a common cause, or expressing a common passion; respecting the right of others to do the same, and maintaining their relative autonomy vis-à-vis the state, the family, the temple and the market.’6 Daarnaast spreekt hij van een verband

tussen hoe sterk respectievelijk de staat en de burgersamenleving zijn. Conflicten zorgen voor een verzwakking van overheden, en maakt dat ze minder of niet in staat zijn om in de

behoeften van de bevolking te voorzien, wat lokale organisaties de ruimte geeft om te groeien. Voor Libanon geldt, op het moment dat het artikel wordt geschreven, dat er sprake is van een zwakke staat en een sterke burgersamenleving.7 Ook nu heeft Libanon een groot aantal

NGO’s en andere burgerorganisaties, maar een groot deel hiervan is sterk sektarisch. In dit opzicht voldoet het land dus niet aan het criterium ‘volitional’ dat Ibrahim stelt.

Altan-Olcay en Icduygu schrijven in 2012 het artikel: ‘Mapping civil society in the Middle East: the cases of Egypt, Turkey and Lebanon’. Zij betitelen de Libanese staat als een ‘hybride regime met de geschiedenis van een gefaalde staat’.8 Met betrekking tot dit land

geven de auteurs de volgende definitie van burgersamenleving: ‘The arena outside the family, the state and the market, where people associate to advance common interest’ en voegen

6 Ibrahim (1998): 374. 7 Ibrahim (1998): 379. 8 Altan-Oclay (2012): 158.

(11)

daaraan toe dat de grenzen tussen de verschillende sferen in werkelijkheid niet zo duidelijk zijn.9

Jürgen Habermas bespreekt hoe de burgersamenleving als machtsinstrument kan worden gebuikt om de publieke opinie te beïnvloeden: ‘Collective actors of civil society who are sufficiently sensitive and inclusive, can bother to be instrumental for the perception problems of society-wide relevance, translate them into public issues and thus generate, through various networks, the ‘influence’ of public opinions.’10

Dean Chahim en Aseem Prakash voegen hieraan toe dat: ‘Civil society is expected to provide the foundation of political and economic development’11 Twee belangrijke

componenten van een burgersamenleving zijn volgens hen de geprofessionaliseerde NGO sector en de ‘grassroots’ organisaties.

Er is altijd sprake van een relatie tussen de staat en de burgersamenleving. Chahim en Prakash stellen dat de samenleving een voorwaarde is voor de ontwikkeling van een goed functionerende staat, terwijl volgens Ibrahim de burgersamenleving opleeft op het moment dat de staat faalt in het zorgen voor zijn bevolking. Uit beide beweringen blijkt dat er behoefte en ruimte is voor de groei een burgersamenleving op het moment dat de staat tekort komt in het bieden van zorg en hulp aan haar bevolking.

2.1.2. Non-gouvernementele organisatie

Het begrip NGO, ofwel non-gouvernementele organisatie, is een breed begrip dat kan worden gebruikt voor organisaties die werkzaam zijn in allerlei verschillende richtingen. In deze thesis wordt dit begrip alleen gebruikt met betrekking tot organisaties die zich richten op ontwikkelingswerk en humanitaire hulp.

Jaber Suleiman onderzoekt de rol van Palestijnse NGOs in Libanon en hij gebruikt in zijn artikel de volgende definitie van NGO: ‘It refers specifically to grassroots, voluntary, non-profit association, organizations and institutions which are active in relief, social care, health, education, cultural activities, and vocational training. In addition, the study is confined to the situation of those NGOs legally registered with the Lebanese government.’12

Khaldoun AbouAssie maakt in zijn artikel onderscheid tussen NGO’s die worden geleid door ‘vraag’ en zij die worden geleid door ‘aanbod’. Het type geleid door vraag houdt in dat de NGO initiatief neemt en programma’s ontwerpt en inhoud geeft, vervolgens is het

9 Altan-Oclay (2012): 163. 10 Habermas (1999): 941. 11 Chahim (2013) 489. 12 Suleiman (1997): 397-398.

(12)

aan de donor om de middelen beschikbaar te stellen om deze plannen uit te voeren. De NGO’s die worden geleid door ‘aanbod’ zijn veel afhankelijker van het initiatief van de donor: ‘The relationship here is principally one-way, where donors set program objectives and NGOs implement programs and are expected to send back information in the form of reports and evaluation.’13 In deze thesis worden NGO’s onderzocht die behoren tot het door AbouAssi

genoemde type van geleid worden door ‘aanbod’.14 De NGO’s die worden bestudeerd zijn

opgericht vanuit een bepaald ideaal of behoefte en gaan vervolgens op zoek naar donors. Een belangrijk onderscheid dat kan worden gemaakt is het onderscheid tussen de internationale NGO en de lokale NGO. Molly Kane stelt dat een internationale NGO vaak een dubbelrol heeft als zowel donor, en daarmee belangenbehartiger van de doelen van externe of buitenlandse instellingen, en daarnaast als implementerende organisatie.15 De bovengenoemde

definities hebben alleen betrekking op lokale NGO’s. In deze thesis worden alleen interviews gehouden met lokale NGO’s. De rol van internationale NGO’s in de financiering van de lokale organisatie wordt wel onderzocht.

Deze thesis richt zich op NGO’s die voldoen geleid worden door ‘aanbod’. De NGO’s zijn vanuit een bepaald ideaal of een bepaalde behoefte in de samenleving opgericht, en gaan vervolgens aan de hand van hun doelstellingen op zoek naar donors. Onderzoek naar dit type NGO geeft een duidelijk beeld van in hoeverre het aanbod van de donors aansluit op de vraag vanuit de burgersamenleving.

2.1.3. Externe financiering

Met externe financiering wordt gedoeld op financiering die van externe actoren afkomstig is. De term ‘extern’ duidt op de geografische locatie van de donor, de donor is namelijk

gesitueerd buiten het land en/of de regio waarvoor de financiële middelen bestemd zijn. Daarnaast duidt het ook op een meer abstracte eigenschap, het besluit tot financiering komt namelijk tot stand vanuit andere idealen en processen dan de idealen van waaruit de NGO tot stand komt, waar het beschikbare geld uiteindelijk naar toe gaat. Met externe financiering worden dus niet privédonors, crowdfunding of fundraisers bedoeld, aangezien geld afkomstig uit deze bronnen wordt gegeven vanuit overeenkomende idealen. De term heeft betrekking op institutionele donors, zoals ambassades, internationale NGO’s, en instellingen zoals de Europese Unie en de Verenigde Naties.

13 AbouAssi (2012): 585-586. 14 AbouAssi (2012): 585-586. 15 Kane (2013): 1508.

(13)

2.2. Literatuuronderzoek

Het literatuuronderzoek behandeld eerst het artikel van Molly Kane en het boek van Nicola Pratt om een beeld de geven van de bestaande kritiek op de externe financiering van lokale NGO’s. Kane’s onderzoek richt zich op het ontwikkelingswerk dat wordt gedaan in Afrika. Zij beschrijft hoe deze sector is gegroeid sinds de Tweede Wereldoorlog. Zij stelt in het algemeen dat de hulporganisaties veel macht hebben en vaak destructief zijn. Dikwijls werken ze zelf het doel tegen dat ze nastreven: in plaats van de bevolking te helpen om onafhankelijk en zelfvoorzienend te worden, hebben hun activiteiten het tegenovergestelde effect. Deze sector ontwikkelt zich tot een vast onderdeel van de maatschappij wat er voor zorgt dat de bevolking hiervan volledig afhankelijk is.16

In de jaren negentig van de vorige eeuw werden de doelstellingen van de donors vastgeld door de donors zelf, zonder hierin rekening te houden met de mening en de af- of aanwezige steun van actoren in de burgersamenleving. Het probleem hiermee is dat de mogelijkheid bestaat dat de financiële middelen die beschikbaar zijn, op de verkeerde plaatst terecht komen en niet effectief worden gebruikt.17

De internationale NGO (iNGO) heeft vaak een tegenstrijdige rol. Ze zijn actief in een ontwikkelingsland, waar hulp wordt geboden, ze implementeren zelf projecten en fungeren ook als donor van andere projecten. Daarnaast zijn ze in hun land van herkomst voor het zeker stellen van hun voortbestaan afhankelijk van het politieke nationale beleid. Dit heeft als gevolg dat het voor komt dat het beleid en de doelstellingen van een internationale NGO richting krijgen door de poging zichzelf in stand te houden, in plaats van daadwerkelijk een verandering te bewerkstelligen en te promoten in de samenlevingen waar zij werken.18

De macht die de iNGO’s hebben en de mate van afhankelijkheid van hun activiteiten bij de burgerbevolking, zorgen dat zij veel invloed hebben op de ontwikkeling van het hulpbehoevende land. Het heeft als gevolg dat de initiatieven vanuit de samenleving in de verdrukking komen en dat sociale actoren weinig ruimte hebben om te handelen aan de hand van wat zij denken dat goed is. Kane herkent hierin een nieuwe vorm van bezetting na de kolonisatieperiode: ‘Perhaps as destructive in the longer term was the imposition of a myth, and the institutions to support that myth, that the future well-being of the colonised depended on their future submission to the knowledge and authority of those from whom they had struggled with such difficulty to gain their freedom.’19

16 Kane (2013): 1505-1507. 17 Kane (2013): 1508. 18 Kane (2013): 1508. 19 Kane (2013): 1509-1510.

(14)

Nicole Pratt ziet een vergelijkbare situatie in het Midden-Oosten. In haar boek ‘Democracy and authoritarianism in the Arab World’ beschrijft zij onder andere de

ontwikkeling van de burgersamenleving in de Arabische landen. Zij stelt dat vanaf de jaren zeventig tot de jaren negentig van de vorige eeuw sprake was van een groei in het aantal actoren in de samenleving als een directe reactie op de slechte socio-economische omstandigheden en het gebrek aan democratie.20

Het idee dat het ontstaan van een burgersamenleving bijdraagt aan het proces van democratisering in een land, wordt door Pratt tegengesproken. Er zijn namelijk ook

organisaties voor wie er geen verschil is tussen het functioneren in een democratie of onder een autoritair regime. De lokale NGO’s die verschillende sociale diensten verlenen zijn hier onderdeel van. Het is zelfs zo dat deze NGO’s erg belangrijk zijn voor de autoritaire

machthebbers, omdat zij in behoeften voorzien waarin het regime tekort schiet.21

De NGO sector wordt gefinancierd door de internationale gemeenschap en sommige Arabisch activisten zien deze organisaties hierdoor als middel van het Westen om controle over de regio uit te kunnen oefenen. Daarnaast ontwikkelen de lokale werknemers die werkzaam zijn bij deze organisaties vaak een sterkere band met de internationale

gemeenschap dan met de lokale bevolking. Dit heeft als direct gevolg dat de lokale bevolking minder invloed heeft op de doelstellingen van deze organisaties en dat de iNGO de behoeften van de lokale bevolking uit het oog verliest.22

Twee casestudies gaan specifieker in op de ontwikkelingen in een land als gevolg van externe financiering voor de NGO sector. Dean Chahim en Aeem Prakash deden in 2013 onderzoek naar de invloed van buitenlandse financiering op de ontwikkeling van de burgersamenleving van Nicaragua.

De burgersamenleving kan volgens hen in onder andere twee verschillende onderdelen worden beschreven. Het eerste onderdeel is de geprofessionaliseerde NGO sector, gesteund door externe financiering. Het tweede onderdeel zijn de zogenaamde GRO’s: ‘grassroots’ organisaties, die niet van buitenaf worden gefinancierd.23

In hun onderzoek komen ze tot de conclusie dat van deze twee componenten de geprofessionaliseerde NGO de overhand heeft gekregen als het gaat om aanwezigheid in de samenleving. Tegelijkertijd heeft deze sector geen tot weinig mogelijkheden om de sociale verandering tot stand te brengen met welk doel deze organisaties zijn opgericht. Dit wordt

20 Pratt (2007): 123. 21 Pratt (2007): 124. 22 Pratt (2007): 125. 23 Chahim (2013): 489-490.

(15)

veroorzaakt door het feit dat de NGO’s vooral gefocust zijn op het binnenhalen van

buitenlandse fondsen. Hierdoor raakt de organisatie het contact met haar doelgroep kwijt en verliest zij de behoeften van deze doelgroep uit het oog.24

De ‘grassroots’ organisaties zijn de organisaties die niet van buitenaf worden

gefinancierd, maar wel nauw contact hebben met hun doelgroep, en op de hoogte zijn van wat er speelt en van wat er nodig is. Er blijft echter weinig ruimte over voor deze GRO’s, omdat zij aan de kant worden geschoven door de NGO’s. Op deze manier heeft buitenlandse financiering een directe en grote invloed op hoe de burgersamenleving zich ontwikkelt.25

Lisa McIntosh Sundstrom is professor aan de University of British Columbia in Canada en schreef in 2006 het boek: ‘Funding civil society. Foreign assistance and NGO development in Russia.’ Het onderzoek gaat voornamelijk om het buitenlandse beleid van overheden met betrekking tot democratiepromotie en andere morele standaarden die als het ware worden ‘opgedrongen’ aan landen waarin de betreffende NGO’s functioneren. In

sommige gevallen gaat een groot percentage van financiering naar specifieke NGO’s, en staat dat percentage in geen verhouding met het percentage van de samenleving dat vraagt om de diensten die deze NGO biedt. Hiermee wordt een verandering in de samenleving

teweeggebracht. McIntosh lijkt hiermee vooral onderzoek te doen naar NGO’s die geleid worden door ‘aanbod’, volgens AbouAssi’s onderverdeling, waarover verderop in dit hoofdstuk wordt gesproken.26

Donors besteden over het algemeen weinig tijd aan het onderzoeken of activistische groepen die zij steunen wel significante steun hebben in de samenleving. Dit zorgt er uiteindelijk voor dat het op de lange termijn moeilijk is voor NGO’s om duurzaamheid van haar activiteiten zeker te stellen.27

McIntosh Sundstrom stelt dat de top-down structuur, waarin door donors vooraf

doelstellingen vastleggen, veel minder vaak een duurzame positieve verandering veroorzaken. Dit wordt bewezen door de slechte resultaten van NGO’s die door donors ‘gedwongen’ opgezet werden.28

Onderzoek naar verschillende organisatiepatronen wijst uit dat als een organisatie wordt opgezet als expliciete voorwaarde voor buitenlandse financiering, hun effectiviteit minder waarschijnlijk is. Dit effect wordt versterkt door de mogelijkheid van het verdwijnen

24 Chahim (2013): 505-506. 25 Chahim (2013): 506-508. 26 AbouAssi (2012): 585-587.

27 McIntosh Sundstrom (2006): 32-34. 28 McIntosh Sundstrom (2006): 40.

(16)

of verschuiven van de externe financiering. Dit is in tegenstelling tot in het binnenland opgezette organisaties. De eerstgenoemde organisaties zijn meer ‘gedwongen’ bij elkaar gebracht, in plaats van dat ze zijn ontstaan vanuit een door de leden gedeelde perceptie van een gedeelde doelstelling.29 Er is dus sprake van een groot verschil tussen NGO’s die zijn

opgezet vanuit een vooraf vastgesteld donorperspectief of vanuit de maatschappij, wanneer een NGO is ontstaan vanuit idealisme en een behoefte van de bevolking aan bepaalde diensten.

McIntosh stelt dat het algemene doel van NGO’s over de hele wereld is dat de burgerlijke participatie in het publieke leven en in het politiek proces wordt verdiept.30 De

auteur trekt het succesvol zijn van de NGO’s in het behalen van dit algemene doel in twijfel.31

Westerse donors komen vanuit een geheel andere maatschappelijke achtergrond, en kunnen daarom eisen, plannen of ideeën hebben die niet aansluiten bij de maatschappij in het ontwikkelingsland dat ze willen helpen.

Belangrijk is het onderscheid tussen NGO’s die voor langere tijd worden gefinancierd en NGO’s die alleen voor korte projecten worden gefinancierd. Een kritiekpunt dat hieruit voortkomt is dat NGO’s die alleen voor korte projecten worden gefinancierd, vaak vrijwel geen geld hebben voor administratieve kosten en salarissen van vaste werknemers. Dit zorgt ervoor dat dit deels uit de project budgetten moet worden gehaald, wat er indirect weer voor zorgt dat het project minder geld kan besteden aan zijn eigenlijke doeleinden. Tegelijkertijd betekend het voor deze NGO’s ook dat ze constant werken met een financieel tekort. Goede werknemers verdwijnen naar bijvoorbeeld de internationale NGO’s die wel salarissen kunnen betalen. Dit zorgt er niet alleen voor dat de goede werknemers verdwijnen uit de lokale NGO sector, maar ook dat er constant sprake is van een snelle wisseling van werknemers, wat ten koste gaat van de kwaliteit. Deze aanpak spreekt donors echter aan, omdat het voor hen makkelijker is om hun fondsen te verspreiden en om meer controle en duidelijkheid te hebben over de uitkomsten van een project en de wel of niet behaalde doelstellingen.32

Onderzoek op het nationale niveau van Libanon werd gedaan door Jaber Suleiman in 1997 en door Khaldoun AbouAssi in 2012. Suleiman is als Palestijnse onderzoeker werkzaam Libanon en schreef het artikel: ‘Palestinians in Lebanon and the role of non-governmental organizations.’ Hij focust hierin vooral op de verschillende problemen die deze NGO’s tegenkomen. Een van de uitdagingen is hun legale status: de NGO’s zijn door hun registratie

29 McIntosh Sundstrom (2006): 44. 30 McIntosh Sundstrom (2006): 50-51. 31 McIntosh Sundstrom (2006): 51. 32 McIntosh Sundstrom (2006): 49.

(17)

officieel Libanees, maar in werkelijkheid is hun identiteit Palestijns., omdat zij zijn opgericht door Palestijnen en hun diensten richten op de Palestijnse bevolking in Libanon. Dit

veroorzaakt onzekerheid van in hoeverre zij worden gesteund door de Libanese overheid, wat onder andere afhankelijk is van de veranderlijke relaties tussen de Libanese overheid en de Palestijnen.33

Suleiman merkt op dat de NGO’s sterk afhankelijk zijn van externe financiering: ‘Palestinian NGO’s have increased their reliance on external or foreign funding sources rather than attempting to promote self-reliance by drawing on local recourses. This reinforces the tendency to rely on the outside world and enhances the vulnerability of the NGOs to external political changes.’ Met de ‘externe politieke veranderingen’ doelt de auteur op veranderingen in politiek beleid, wat bijvoorbeeld beïnvloed wordt door hoe de situatie in Palestina en Israel zich ontwikkelt. Mocht er sprake zijn van een plotselinge verandering of korting van de externe financiering, dan heeft dat als gevolg dat veel van deze NGO’s niet kunnen blijven voortbestaan.34

AbouAssi schreef in 2012 het artikel ‘Hands in pockets of mercurial donors: NGO response to shifting funding priorities.’ Hij vraagt zich af hoe NGO’s reageren op

veranderingen in financieringsprioriteiten van donors en richt zich specifiek op NGO’s in de milieusector. Hij gebruikt Hirschman’s typologie35, wat inhoudt dat hij de reactie van

verschillende NGO’s indeelt in vier verschillende mogelijkheden. Deze mogelijkheden zijn: ‘exit’ – de NGO is niet langer geïnteresseerd in de financiering van deze donor; ‘voice’ – de NGO zoekt contact met de donor en probeert invloed uit te oefenen op de eisen van de donor; ‘loyalty’ – de NGO past zich direct aan op de eisen van de donor, deze categorie is alleen van toepassing op NGO’s die vanuit de donor zijn opgezet; ‘adjustment’ – de NGO kiest er bewust voor zijn doelstellingen aan te passen op de veranderde prioriteiten van de donor. Deze laatste categorie is een toevoeging van AbouAssi aan Hirschman’s typologie.36

AbouAssi gaat in op de volgens hem ‘vluchtige’ relatie die bestaat tussen NGO’s in met name ontwikkelingslanden en hun donors. Door middel van kwalitatief onderzoek bestudeert hij hoe NGO’s reageren op veranderingen in financieringsprioriteiten van donors.

Een belangrijk onderscheid dat AbouAssi maakt is het verschil in NGO’s die worden geleid door ‘vraag’, van financiering van vooraf voorgestelde projecten van de NGO, en NGO’s die worden geleid door ‘aanbod’, van financiering door donors, met de daarbij

33 Suleiman (1997): 401. 34 Suleiman (1997): 408. 35 AbouAssi (2012): 591-592. 36 AbouAssi (2012): 592-594.

(18)

behorende eisen die de donor stelt. Daarnaast is het zo dat de eisen die de donor stelt vaak onderhevig zijn aan verandering en dat er op korte termijn om resultaten wordt gevraagd, wat er voor zorgt dat als een NGO zijn donor wil houden, hij snel van identiteit moet wisselen en dat er veel druk staat op de prestaties van de NGO.37

De auteur komt tot een aantal belangrijke conclusies: ‘Voice’ wordt over het algemeen alleen gebruikt door NGO’s die een goede relatie hebben met de donor. Als resultaat van het gesprek dat donor en NGO aangaan, kiest de NGO vervolgens voor ofwel de mogelijkheid van ‘adjustment’ of ‘exit’. Hoe sterker een NGO zich verantwoordelijk voelt voor zijn doelgroep, hoe groter de kans is dat de NGO kiest voor ‘exit’ of ‘voice’. Er bestaat ook nog de mogelijkheid dat de NGO kiest voor ‘exit’, maar dat de oprichter tegelijkertijd een nieuwe NGO begint met doelstellingen die wel aansluiten op de nieuwe financieringsprioriteiten van de donor. Dit zou bestempeld kunnen worden als een indirecte keuze voor ‘adjustment’.38

Een voor de hand liggende conclusie, die de auteur uit zijn onderzoek kan trekken, is dat hoe groter de financiële afhankelijkheid van de donor, hoe meer de NGO geneigd is zijn beleid aan te passen. Hoe sterk de NGO verbonden is met soortgelijke actoren speelt ook een rol in de te verwachten reactie op deze verandering. AbouAssi geeft het advies aan NGO’s om vaker te kiezen voor de ‘exit’-optie, dit kan volgens hem op de lange termijn een duidelijk signaal geven aan de donoren dat er andere financieringsprioriteiten nodig zijn.39

2.3. Methodologie

Deze thesis is gebaseerd op kwalitatief onderzoek, de onderzochte data zijn verkregen door middel van interviews. Dit subhoofdstuk beschrijft welke methode gebuikt werd voor de uitvoering van het onderzoek en de genomen beslissingen worden benoemd en

beargumenteerd. De gebruikte methodologie is voornamelijk gebaseerd op het boek ‘Social research methods’ van Alan Bryman. Deze theorie wordt gecombineerd met informatie uit ‘Interviewen. Theorie, techniek en training’ van Ben Emans en ‘Techniques to identify themes.’ van Gery W. Ryan en H. Russell Bernard.

2.3.1. Kwalitatief onderzoek

Kwalitatief onderzoek heeft betrekking op verschillende onderzoeksmethoden, zoals

bijvoorbeeld etnografie en kwalitatief interviewen. De term etnografie, wat overeenkomt met ‘participant observation’, heeft betrekking op onderzoek waarbij de onderzoeker deel uit

37 AbouAssi (2012): 586. 38 AbouAssi (2012): 595-598. 39 AbouAssi (2012): 598-599.

(19)

maakt van de sociale groep of situatie die onderzocht wordt. Kwalitatief interviewen is een methodologie die los of als onderdeel van etnografie kan worden gebruikt. Verschillende interviewtechnieken kunnen worden gebruikt als middel voor datacollectie.40 In dit onderzoek

wordt data verzameld door middel van kwalitatieve interviews.

Deze onderzoeksmethode kent verschillende criteria. De twee belangrijkste criteria zijn ‘betrouwbaarheid’ en ‘validiteit’. Beide termen kunnen worden opgedeeld in intern en extern. ‘Interne betrouwbaarheid’ heeft betrekking op de mogelijkheid van het toetsten van het onderzoek. Sociale situaties hebben echter de eigenschap constant te veranderen, wat het onmogelijk maakt het onderzoek te herhalen.41 Het is aan de onderzoeker om de verschillende

factoren in het onderzoek zo precies mogelijk te beschrijven om toch enigszins aan deze voorwaarde te kunnen voldoen.

‘Externe betrouwbaarheid’ heeft betrekking op het overstemmen tussen verschillende leden van een onderzoeksteam over hoe de data wordt geïnterpreteerd.42 Dit criterium is niet

van toepassing op dit onderzoek, omdat er slechts sprake is van één onderzoeker. De onderzoeker zal echter wel reflecteren op het gevonden materiaal en overleggen met de begeleider in geval van twijfel.

‘Interne validiteit’ betekent dat er sprake is van overeenstemming tussen de verzamelde data en de theorie die hieruit wordt ontwikkeld.43 Dit betekent dat als er meer

interviews worden uitgevoerd, of als het onderzoek langer duurt, dat dan de onderzoeker meer kans heeft om de theorie te testen en te verbeteren. Gezien de beperkte tijd en middelen werd van te voren bepaald dat voor dit onderzoek acht tot tien interviews zouden worden

uitgevoerd. Uiteindelijk hebben negen interviews plaatsgevonden en is aan deze voorwaarde dus voldaan. Daarnaast werden de data van elk interview direct na het plaatsvinden van het interview verwerkt, wat het mogelijk maakte om deze al direct te analyseren en van hieruit de theorie op te bouwen. Op deze manier werd de opgebouwde theorie met elk nieuw interview getest en verder verbeterd. Hier zal nader op in worden gegaan als de methode van data-analyse wordt besproken.

‘Externe validiteit’ heeft betrekking op de mogelijkheid van het generaliseren van de uitkomsten van het onderzoek. Het gaat dus om de vraag in hoeverre de opgebouwde theorie van toepassing kan zijn op soortgelijke sociale situaties in een bredere context. Sociaal onderzoek heeft vaak betrekking op kleine specifieke groepen waardoor het moeilijk is de

40 Bryman (2012): 383. 41 Bryman (2012): 390. 42 Bryman (2012): 390. 43 Bryman (2012): 390.

(20)

uitkomsten te generaliseren.44 Deze thesis richt zich op een specifieke selectie van locale

NGO’s in Libanon. De criteria waarop een selectie van NGO’s en de relatie met de

internationale donors, zorgt ervoor dat de onderzoeksresultaten kunnen worden betrokken op een meer algemene sociale situatie. De situatie waar het onderzochte land zich op dit moment in bevindt is uniek, maar in meer algemene termen, zoals ‘omgeven door conflict’, ‘in

ontwikkelingsfase na burgeroorlog’, ‘sterke onderlinge verdeeldheid’, kunnen wel betrekking hebben op andere landen. Dit maakt dat de onderzoeksresultaten in vergaande mate

veralgemeniseerd kunnen worden.

Er gelden een aantal nadelen in het toepassen van een kwalitatieve

onderzoeksmethode. Het eerste is het risico van de hiervoor genoemde generalisatie. Er vindt vaak maar een klein aantal interviews plaats waarop dan de gehele theorie wordt gebaseerd.45

Ook in dit onderzoek is er sprake van een kleine onderzoeksgroep. De conclusies die worden getrokken worden echter duidelijk verbonden aan de specifieke interviews waar deze

conclusie op werd gebaseerd. Enige mate van generalisatie is echter onvermijdelijk om tot een conclusie te kunnen komen.

Een tweede kritiekpunt is dat de uitvoering van het onderzoek moeilijk is te controleren. Dit heeft betrekking op verschillende factoren, zoals het uitkiezen van de geïnterviewden, de plaats waar het interview plaatsvindt en de methode van data-analyse.46

Dit kritiekpunt kan tegengesproken worden door een specifieke beschrijving en uitleg te geven van deze factoren. Van oncontroleerbaarheid is dan nog steeds sprake, maar uitgaand van vertrouwen in de onderzoeker kan er op deze manier wel een gedetailleerd beeld worden gevormd van de situaties waarin het onderzoek plaatsvond.

Een derde kritiekpunt werd al eerder genoemd en heeft betrekking op het feit dat dergelijk onderzoek moeilijk of niet herhaalbaar is. Dit heeft deels te maken met de veranderlijkheid van de sociale situatie waarin het onderzoek plaatsvindt, maar ook met de onderzoeker die in dit geval het belangrijkste instrument is voor de verzameling van de data, wat ervoor zorgt dat de interpretaties heel nauw verbonden zijn met zijn of haar persoonlijke vooringenomenheid.47

Het laatste nadeel van kwalitatief onderzoek sluit hier direct op aan, want het heeft betrekking op de subjectiviteit die verbonden is aan deze methode. Zowel tijdens het verzamelen van de data als tijdens het interpreteren van de verzamelde data speelt de

44 Bryman (2012): 390. 45 Bryman (2012): 405-406. 46 Bryman (2012): 405-406. 47 Bryman (2012): 405-406.

(21)

interpretatie en de onderzoeker een grote rol.48 Hier kan tot op zeker hoogte op in worden

gegaan door het proces van interpretatie duidelijk weer te geven en te beargumenteren. 2.3.2. Samplingprocedure

In dit onderzoek werd gekozen voor de ‘doel- of theoriegerichte’ samplingprocedure49, dit

houdt in dat de onderzoeksvraag bepalend is voor het selecteren van de respondenten en informanten. Binnen deze methode wordt twee meer specifieke methodes gecombineerd. De eerste is de selectie op basis van te voren opgestelde criteria.50 Er is sprake van drie

verschillende typen interviews. Het eerste type wordt uitgevoerd met informanten. Informanten zijn professional die jarenlage ervaring hebben binnen de NGO sector in Libanon. De interviewvragen hebben directe betrekking op de onderzoeksvraag. Het tweede type interview is met respondenten uit de eerste categorie. Dit zijn werknemers van NGO’s die voldoen aan de vooraf gestelde voorwaarden: lokale NGO, focus op ontwikkelingswerk, opgericht vanuit idealisme en grotendeels gefinancierd door institutionele donors.

Voorwaarden die aan deze respondenten worden gesteld zijn dat zij werkzaam zijn in een dergelijke NGO en zich ofwel bezighouden met het schrijven van subsidieaanvragen ofwel leidinggevenden zijn van de NGO. Het derde type interview wordt gehouden met

respondenten uit de tweede categorie. Deze geïnterviewden worden geselecteerd als zij werkzaam zijn binnen een lokale NGO die zich focust op ontwikkelingswerk, is opgericht vanuit idealisme en intentioneel onafhankelijk is van institutionele donors. De data die uit de laatstgenoemde categorie interviews voortkomt wordt gebruikt als controlegroep.

Deze methode van ‘criterium’ samplingprocedure wordt gecombineerd met de zogenaamde ‘sneeuwbal’ samplingprocedure. Deze methode houdt in dat de geïnterviewden aanwijzingen geven voor nieuwe kandidaten.51 De onderzoeker kan gebruik maken van haar sociale netwerk

dat grotendeels werd opgebouwd vanuit haar werk binnen de lokale NGO Unite Lebanon Youth Project. Via deze relaties kon makkelijk contact worden gelegd met andere leden van de lokale NGO sector in Libanon.

Het aantal geïnterviewden dat wordt geselecteerd is negen: twee informanten, vijf respondenten uit de eerste categorie en twee respondenten uit de tweede categorie. Dit aantal is afhankelijk van de beschikbare tijd en middelen die beschikbaar zijn voor de uitvoering van het onderzoek.

48 Bryman (2012): 405-406. 49 Bryman (2012): 418-422. 50 Bryman (2012): 419. 51 Bryman (2012): 422-232.

(22)

2.3.3. Interviewtechnieken

Er zijn verschillende typen interviews mogelijk binnen het kader van kwalitatief onderzoek. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het semi-gestructureerde interview. Dit houdt in dat er van te voren interviewvragen worden vastgesteld en tijdens het interview is er de mogelijkheid om door te vragen en kan er verder in worden gegaan op onvoorziene

onderwerpen die ter sprake komen.52 Daarnaast zijn de gestelde vragen open vragen en heeft

de geïnterviewde alle ruimte om uitgebreide antwoorden te geven. Aangezien er drie typen interviews worden uitgevoerd, worden er drie verschillende vragenlijsten opgesteld, aangepast op de specifieke categorie respondent of informant.

De term informant houdt in dat deze persoon in staat is om directe informatie te verschaffen over het te onderzoeken onderwerp. In tegenstelling tot de respondent, de informatie die deze persoon verschaft, moet eerst worden geanalyseerd om vervolgens informatie te verschaffen over het onderwerp. Ben Emans beschrijft dit verschil als volgt: ‘Bij informanten is men altijd in de objectzijde van de cognities geïnteresseerd en niet in de subjectzijde. Bij respondenten is men alleen in de objectzijde geïnteresseerd als de respondent zelf object van de cognitie is. In andere gevallen gaat het bij respondenten altijd om die subjectzijde.53

Op een na zijn alle interview zogenaamde oog-in-oog interviews, waarbij de onderzoeker tegenover de geïnterviewde zit en de vragen stelt. Een van de informanten, Hussam Saba, is niet beschikbaar voor een dergelijk interview. In zijn geval worden de vragen per e-mail naar hem toegestuurd en de antwoorden worden vervolgens door hem uitgetypt en weer teruggestuurd. Het nadeel dat in dit geval geen sprake is van

doorvraagmogelijkheden werd verholpen doordat hij de mogelijkheid biedt aan de onderzoeker om wederom via e-mail te kunnen reageren op zijn antwoorden.

Van tevoren wordt aan de geïnterviewde gevraagd of hij of zij ermee instemt dat het interview audio wordt opgenomen. Het wordt duidelijk gemaakt dat deze interviews alleen bestemd zijn voor de onderzoeker, om het proces van dataverwerking te vergemakkelijken. De opnames worden gemaakt met als doel om tijdens het interview niet teveel te worden afgeleid en de opname functioneert daarnaast als belangrijke geheugensteun voor het verwerken en analyseren van de verzamelde data. Voordat de opname start wordt ook gevraagd of de respondent of informant anoniem wenst te blijven of dat het mogelijk is hem

52 Bryman (2012): 471. 53 Ben Emans (1985): 25-26.

(23)

of haar bij naam noemen, dit geldt ook voor de naam van de betreffende NGO. Vervolgens wordt, als hiermee is ingestemd, de opname gestart en begint het interview met de eerste vraag.

Een van de interviews werd zoals genoemd per e-mail uitgevoerd. Dit betekent dat de geïnterviewde niet werd beïnvloed door de verbale of non-verbale reactie van de onderzoeker. Dit is wel het geval bij de overige interviews. De onderzoeker wordt geacht zo neutraal mogelijk te reageren op de antwoorden van de geïnterviewde om beïnvloeding, zoals het willen geven van sociaal wenselijke antwoorden, te voorkomen. De meeste interviews worden uitgevoerd in een kantooromgeving, waar alleen de onderzoeker en de geïnterviewde

aanwezig zijn. Het komt echter ook voor dat het interview plaatsvindt in een café of

soortgelijke publieke ruimte. Dit zou kunnen zorgen voor afleiding in de vorm van plotselinge gebeurtenissen in de omgeving. Het kwam in deze gevallen echter niet voor dat het interview door externe factoren dusdanig werd verstoord dat het de resultaten van het interview zou kunnen beïnvloeden.

De eerste vragen van elk interview hebben betrekking op het vormen van een context rondom de geïnterviewde en de betreffende NGO. Deze vragen gaan over de

functiebeschrijving van de geïnterviewde, hoe lang de geïnterviewde werkzaam is in de NGO, hoe lang de NGO bestaat en op welke idealen het werk van de NGO is gebaseerd.

2.3.4. Data-analyse

Na het verzamelen van de data moet deze worden geanalyseerd. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van de zogenaamde ‘grounded theory’. Deze methode van data-analyse houdt in dat er aan de hand van elk interview, de data worden verwerkt en geanalyseerd om een deel van de theorie te vormen en hierop de volgende vragen te baseren. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat in een interview een onderwerp ter sprake komt dat niet van de voren was vastgesteld in de vragenlijst, maar wel van belang is voor het onderzoek. In dit geval wordt een passende vraag in het volgende interview wel van te voren vastgesteld en gevraagd. De vragenlijsten die zich in de appendix bevinden zijn de uiteindelijke vragenlijsten, hieraan is dus het proces van analyse en verdere uitwerking aan vooraf gegaan.

Allereerst wordt het interview gehouden, dit wordt audio opgenomen en daarnaast worden enkele kleine notities gemaakt in de vragenlijst. Deze notities hebben vooral betrekking op opvallende antwoorden of ontbrekende onderwerpen in de vragenlijst. Vervolgens wordt het interview beluisterd en uitgewerkt. Het interview wordt niet in zijn geheel getranscribeerd, maar de delen die door de onderzoeker als nuttige data worden

(24)

beschouwd worden op parafraserende wijze uitgetypt. Vervolgens wordt het interview een tweede keer beluisterd en de uitgetypte data wordt aangevuld met uit de eerste beluistering gemiste informatie. Vervolgens wordt de uitgewerkt data gelezen, en aan de hand van vooraf gestelde thema’s gemarkeerd. Naast de vooraf gestelde thema’s kunnen tijdens het lezen nieuwe thema’s worden ontdekt. De thema’s waarin de data worden gecategoriseerd zijn: context, grootste veranderingen in donordoelstellingen, internationale en lokale NGO’s, het vinden van subsidies, institutionele donors, lange en korte termijn projecten, privédonors, crowdfunding, overheid, uitdagingen in het verkrijgen van financiering, voorbeelden van invloed van de NGO op de donor, voorbeelden van invloed van de donor op de NGO, sterk idealistische NGO’s. De interviewvragen worden aangepast als er nieuwe onderwerpen worden ontdekt. Dit proces herhaalt zich na elk interview.

Als alle interviews zijn afgerond worden de thema’s uit de verschillende interviews samengevoegd en samengevat. In hoofdstuk 3 wordt op deze manier de data weergegeven. In hoofdstuk 4 worden deze data vervolgens geanalyseerd en wordt er een theorie opgebouwd.

Dit gebeurd als volgt: allereerst is er sprake van een centraal fenomeen, in dit geval is het fenomeen een lokale NGO die opgericht is vanuit bepaalde vooraf opgestelde idealen. Deze NGO gaat op zoek naar externe financiering om haar doelstellingen te kunnen

implementeren. Dit zijn de oorzakelijke condities: idealen moeten worden geïmplementeerd, en er wordt naar financiële middelen gezocht om dit te kunnen bewerkstelligen. In de analyse wordt uiteengezet welke strategieën de NGO’s gebruiken om deze financiering te vinden, wat de context is en wat de consequenties zijn. Hieruit wordt de theorie gevormd.54

(25)

Hoofdstuk 3 – De interviews 3.1. Context

In totaal werden er voor dit onderzoek negen interviews uitgevoerd in drie verschillende categorieën. De eerste categorie wordt gevormd door de interviews met twee informanten: Hussam Saba en Nicole Eid Abuhaydar. Dit zijn professionals met jarenlange ervaring binnen de NGO sector in Libanon. De vragen die hen werden gesteld hadden direct betrekking op de hoofdvraag van het onderzoek: ‘Hoe beïnvloedt externe financiering de doelstellingen van lokale NGO’s in Libanon?’

Abuhaydar is opgeleid als educatiedeskundige en is vervolgens jarenlang werkzaam geweest bij verschillende NGO’s. Tijdens haar werk heeft ze altijd het belang ingezien van de relatie tussen de internationale en de lokale NGO en ze heeft tot voor kort altijd zowel bij een lokale als een internationale NGO gewerkt. Sinds oktober 2010 is ze full-time werkzaam als directeur van de lokale NGO Unite Lebanon Youth Project (ULYP). In deze hoedanigheid werd een tweede interview van een andere categorie met haar uitgevoerd. Abuhaydar onderscheidt drie verschillende typen NGO’s binnen Libanon. De eerste twee zijn de organisaties die zijn opgestart vanuit politieke of religieuze overwegingen, de derde is de zogenaamde ‘doelgeoriënteerde’ NGO, die zich afzijdig houdt van politieke agenda’s en probeert in te spelen op een directe nood binnen de gemeenschap. Binnen deze categorie zijn de verschillen vooral in grootte wat betreft impact, aantal werknemers en aantal begunstigden.

Hussam Saba is vanaf 1994 drie jaar lang werkzaam geweest bij USAID/Lebanon. Hierna heeft hij vier jaar lang gefunctioneerd in een baan die niet gerelateerd is aan de NGO sector, namelijk in financiën bij een multinational. Hij keerde weer terug als Project Director bij een USAID programma met als taak het beheren van de financiering voor Libanese organisaties. Hij hield zich hierbij vooral bezig met onderwerpen als aansprakelijkheid, transparantie en bestuur. In deze capaciteit heeft hij gewerkt met zeker een honderdtal lokale NGO’s. Op dit moment houdt hij zich vooral bezig met het evalueren van de capaciteit van verschillende lokale NGO’s en hij probeert ze daarbij te coachen met als doel hun prestaties te verbeteren.

Saba maakt onderscheid tussen vijf verschillende typen NGO’s. De religieuze NGO’s, ofwel ‘faith-based’ organisaties, zijn instellingen die al jarenlang bestaan en zich bezighouden met het voorzien in diensten zoals educatie, zorg en huisvesting. Voorbeelden hiervan zijn Makassaed, Mabaraat en andere christelijke scholen. Het tweede type NGO, dat gerelateerd is aan politieke partijen, is overal in de maatschappij aanwezig, zoals bijvoorbeeld sportclubs en

(26)

organisaties voor sociale voorzieningen. De derde categorie is de dienstenverlener die aanwezig is vanaf het begin van de burgeroorlog in 1975. Zij sprongen in waar de overheid tekort kwam en komen veelal voort uit één van de gefragmenteerde gemeenschappen, de fragmentatie is afkomstig uit verschillende religieuze of politieke overtuigingen. Een vierde type NGO is de NGO die zich heel specifiek richt op een bepaalde groep in de samenleving, zoals bijvoorbeeld fysiek gehandicapte mensen. Het laatste type zijn de NGO’s die ‘meer algemene’ doelstellingen hebben zoals het tegengaan van corruptie.

Naast de interviews met deze informanten werden alle andere interviews uitgevoerd met respondenten, interviews met mensen die werkzaam zijn binnen lokale, op idealen gebaseerde NGO’s die actief zijn in Libanon. De eerste categorie respondenten werken in NGO’s die institutionele donors als belangrijke inkomstenbron hebben. De vragen die worden gesteld hebben betrekking op hoe de financiering tot stand komt en over de wederzijdse beïnvloeding wat betreft de doelstellingen tussen de externe donor en de NGO. In deze categorie zijn vijf interviews uitgevoerd. Hieronder bevinden zich interviews met Hanan Masri van Beit Atfal El Sommoud, Hannah Abdel Massih van Basmeh w Zeitooneh, Nicole Eid Abuhayder als vertegenwoordiger van ULYP, en Emilie Rey sprak namens ALPHA, en een van de respondenten wenste niet bij naam genoemd te worden. Hierna zal de betreffende NGO genoemd worden als NGO X.

Beit Atfal El Somoud werd opgericht in 1976, naar aanleiding van de aanval die werd uitgevoerd op het Palestijnse vluchtelingenkamp Tel al-Zaatar, waarbij naar schatting 400 mensen werden vermoord. Onder andere tweehonderd kinderen werden geëvacueerd door het Rode Kruis en Beit Atfal werd opgericht als opvang en scholingscentrum voor deze kinderen. Pas in 1981 werd de NGO officieel geregistreerd. Hanan Masri begon haar werk voor de NGO in 1985. Ze schrijft subsidieaanvragen, staat in contact met buitenlandse donors en is daarnaast Program Coordinator van een van de projecten over gezondheid en seksuele voorlichting. Het hoofddoel van de organisatie is om te werken met de Palestijnse

gemeenschap, haar te voorzien in behoeften als onderwijs, maar ook om de Palestijnse cultuur levend te houden door kinderen hierover te leren en deze cultuur onderdeel te laten uitmaken van hun identiteit. De organisatie is volledig seculier en onafhankelijk van politieke

organisaties. De belangrijkste donors zijn institutionele donors en buitenlandse

solidariteitsgroepen. Beit Atfal voorziet niet alleen in noodzakelijke sociale diensten, de organisatie is ook een belangrijke werkgever. Op dit gebied is zij is op UNRWA na de grootste werkgever binnen Libanon in de sector van ontwikkelingswerk, en telt in totaal 167

(27)

permanente en 96 parttime werknemers. Deze werknemers zijn door hun baan in staat hun gezin te onderhouden en op deze manier vervult de NGO ook een belangrijke taak.

Basma w Zeitooneh werd formeel geregistreerd in maart 2013 na al een jaar eerder opgezet te zijn door Syrische vrijwilligers. Hannah Abdel Massih is werkzaam binnen deze organisatie als Programs Officer sinds november 2014. De NGO is opgezet als reactie op de enorme aantallen Syrische vluchtelingen die Libanon binnenkwamen als gevolg van de humanitaire crisis in Syrië. Het hoofddoel is om diensten te bieden die zich zowel op noodhulp als op ontwikkeling richten voor zowel de Syrische vluchtelingen, leden van de Libanese achtergestelde gemeenschappen en Palestijnse vluchtelingen. Basmeh w Zeitooneh heeft een reeks aan verschillende programma’s van scholing tot huisrenovatie. Dit wordt allemaal geregeld via de centra die zich bevinden in verschillende vluchtelingenkampen verspreid over heel Libanon. Vluchtelingen en andere kwetsbare leden uit de samenleving komen naar deze centra toe en vanuit hier wordt hen toegang tot de verschillende

ondersteunende programma’s verleend.

Nicole Eid Abuhaydar werd eerder al genoemd als directeur van Unite Lebanon Youth Project. Deze NGO is opgericht in 2010 en Abuhaydar is directeur sinds oktober van

hetzelfde jaar. In eerste instantie stak zij veel tijd in het opzetten van de structuur van deze NGO en het ontwerpen van de programma’s. Daarnaast is het schrijven van

subsidieaanvragen een belangrijk onderdeel van haar werk. De NGO bestaat uit twee parallel lopende afdelingen. De eerste afdeling houdt zich bezig met studiebeurzen en

studievoorbereiding voor Palestijnse studenten. Deze studenten volgen cursussen voor het doen van de Scholastic Assesment Test (SAT) en sommige van hen krijgen beurzen om te studeren in het buitenland. Het andere onderdeel voorziet de achtergestelde gemeenschappen van verschillende programma’s waarin bijvoorbeeld lessen in Engels worden gecombineerd met muziek- en sportlessen. Naast het op die manier verkrijgen van verschillende

vaardigheden en de kans te hebben om op de campus uit hun benauwde en onveilige omgeving te komen, is het hoofddoel van de NGO om deze kinderen en jeugd vanuit

verschillende achtergronden kennis met elkaar te laten maken en hen zo in staat te stellen later positief met elkaar te kunnen communiceren en samen te werken aan de opbouw van het land. De kinderen zijn afkomstig uit Libanese, Palestijnse, Syrische en soms Irakese

gemeenschappen.

ALPHA is opgezet in 1993 en heeft uitgebreide doelstellingen van verschillend

ontwikkelingswerk, zoals scholing en alfabetisering, tot humanitair werk, zoals psychosociale hulp en gezondheidszorg, allemaal binnen de visie van het willen bouwen aan de

(28)

maatschappij en de burgers uit verschillende gemeenschapen dichter bij elkaar te brengen. Emilie Rey is Communications Officer binnen ALPHA, haar taak bestaat voor een groot deel uit en zoeken van financiering en het schrijven van aanvragen.

De vertegenwoordiger van NGO X is sinds veertien maanden werkzaam in de NGO als Grants Officer en Project Coordinator. Dat houdt in dat ze zich bezig houdt met het identificeren van financieringsmogelijkheden en met het schrijven van subsidieaanvragen. De NGO voorziet in recreatieve en educatieve diensten voor kinderen vanuit achtergestelde gemeenschappen, zowel leden van de vluchtelingenbevolking als de zogenaamde ‘host-community’.

De tweede categorie respondenten fungeerde als een controle groep. De twee betreffende NGO’s sluiten weliswaar de financiering van institutionele financiers niet uit, maar zijn bewust onafhankelijk van deze donors. Zij halen hun inkomsten vooral uit

privédonors, fundraisers en crowdfunding. Deze interviews zijn gedaan om een vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende uitdagingen en complicaties die de lokale NGO’s tegenkomen, en in hoeverre deze wel of niet veroorzaakt worden door de invloed van externe donors. Daarnaast wordt onderzocht met welke redenen deze NGO’s ervoor kiezen

onafhankelijk te zijn van externe donors. In dit kader zijn Hala Habib van de NGO MMKN en Hani Jasri van Jusoor geïnterviewd.

Hala Habib is een van de oprichters van MMKN, de organisatie die startte in april 2010 met als belangrijkste doelstellingen het bevorderen van vrouwenemancipatie en het versterken van de openbare scholen in Libanon. En het belangrijkste ideaal waar ze voor staan is om met goede en verantwoordelijke burgers de maatschappij in Libanon te versterken. De gehele organisatie loopt op vrijwilligers. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de docenten, dit zijn studenten van verschillende Libanese universiteiten die op geheel vrijwillige basis bijlessen geven aan de kinderen van de openbare scholen die dat nodig hebben. Het team telt in totaal 103 studenten. Deze worden gevonden via het Centrum voor Maatschappelijke Betrokkenheid dat op de verschillende universiteiten aanwezig is. Naast de studenten zijn ook andere leden belangrijk voor de NGO. Zo zijn er onder de leden een aantal deskundigen die meehelpen met de ontwikkeling van lesboeken en ander lesmateriaal.

Hani Jasri is de Program director van de afdeling Vluchtelingen Educatie binnen Jusoor. Jusoor is een NGO die werd opgezet in 2011 door Syrische emigranten van over de hele wereld en werkzaam is binnen Libanon. Het bestuur bestaat uit een team van Syriërs met opvallend goede relaties binnen bijvoorbeeld bedrijven als Google en universiteiten als Oxford en Harvard. Jasri begon drie jaar geleden als vrijwilliger voor de organisatie en werkte

(29)

vanuit Damascus. Na een jaar vertrok hij naar Libanon en werd Program Director. De

organisatie heeft als ideaal de Syrische gemeenschap samen te brengen door mensen die hulp kunnen geven te verbinden aan mensen die hulp nodig hebben. Hierin ligt de focus vooral op educatie. Zo heeft de organisatie een uitgebreid programma voor studiebeurzen en daarnaast zijn er drie Jusoor scholen in Libanon. In deze scholen zijn de docenten ook Syrische

vluchtelingen die eerst worden opgeleid om les te kunnen geven volgens het Libanese curriculum. De organisatie is voornamelijk actief in Libanon en alleen hier is een kantoor en zijn er betaalde werknemers, maar in vele andere landen zijn veel vrijwilligers actief om de organisatie te promoten. De organisatie is geheel anti-politiek en doet er alles aan om financiering van gepolitiseerde instanties te voorkomen. Fondsen van ambassades en internationale NGO’s worden daarom vermeden.

3.2. Grootste veranderingen in de doelstellingen van donors

Abuhaydar vertelt over de ontwikkeling van de NGO sector in Libanon na de burgeroorlog en over de veranderingen in de doelstellingen van de externe donors. De burgeroorlog eindigde met de ondertekening van het Taif-akkoord in 1989, waarin de vrede wordt ondertekend en het confessionele systeem uit 1943 met enige aanpassingen wordt hergeïntroduceerd.55 Dit

was het moment voor veel externe donors om het land binnen te komen. In het begin richtten zij zich vooral op de publieke sector en probeerden de opbouw van overheidsorganisaties te ondersteunen. Belangrijke donors hierin waren verschillende VN organisaties. Het duurde ongeveer twaalf jaar tot de eerste grote verandering in prioriteiten van deze donors optrad. De verandering werd veroorzaakt door het feit dat er te weinig resultaten werden geboekt. Mede door corruptie ging het proces te langzaam en de donors waren ontevreden. Hierna kwam de focus meer bij de NGO’s te liggen, waarvan werd gezegd dat zij in veel beter contact waren met de bevolking en de behoeften en noden van deze bevolking beter kenden. In deze tijd hadden vooral ambassades veel geld tot hun beschikking. Dit veroorzaakt een enorme groei in het aantal NGO’s in Libanon. Precieze cijfers zijn echter niet te achterhalen.

Het is per wet vrij gemakkelijk om je als NGO te laten registreren. Minstens vijf mensen moeten samenkomen en opschrijven wat ze willen doen, vervolgens is het alleen nog nodig om je aan te melden bij het ministerie van financiën en je bent een geregistreerde NGO. In 2013 stuurde USAID een groep onderzoekers het land in. Deze deden een jaar lang onderzoek naar de NGO sector en naar waar de grootste behoeften lagen voor de

ontwikkeling van het land. Hun conclusie was dat er meer regelgeving bij de overheid

(30)

vandaan moest komen. Abuhaydar vertelt: ‘This is the first time we see that NGOs don’t have the power to decide, the ministry does, but the implementation has to be done by civil

society.’ Dit besluit houdt dus voornamelijk in dat de overheid meer te maken had met het geven van inhoud aan de programma’s. Volgens Abuhaydar is dit in principe een goed besluit, maar was de Libanese overheid op dat moment nog helemaal niet klaar voor een dergelijke verantwoordelijkheid. Deze nieuwe aanpak liep dan ook uit op een fiasco waarin nepotisme overheerste en de problematiek veroorzaakte veel geldverspilling en ineffectiviteit bij de NGO’s. Daarnaast was de afname van directe financiering voor de NGO’s een reden dat veel NGO’s verdwenen of in zogenaamde ‘slaapstand’ terecht kwamen. Op dit moment is het zo dat er in totaal in Libanon naar schatting 8000 NGO’s geregistreerd zijn, waarvan 5000 niet-actief zijn.

Opnieuw vindt er een verschuiving plaats van de doelstellingen van de externe donors. Op dit moment is er meer aandacht voor de duurzaamheid van de lokale NGO’s. Dit is een trend die bijvoorbeeld goed zichtbaar is in de doelstellingen van de EU. Duurzaamheid houdt in dat de NGO’s beter gestructureerd en gemanaged zijn, en in het beste geval

zelfvoorzienend. Het is de bedoeling dat de NGO uiteindelijk kan voortbestaan zonder financiering van buitenaf.

Hussam Saba geeft eenzelfde ontwikkeling weer. Hij beschrijft hoe er eerst sprake was van het willen tegengaan van corruptie, wat veranderde in een focus op meer bestuurlijke problemen, en op dit moment ligt de aandacht vooral bij het opbouwen van capaciteit van lokale organisaties. Het doel hiervan is dat deze NGO’s uiteindelijk zelfvoorzienend en beter gestructureerd en gemanaged zijn.

Naast deze nationale ontwikkelingen benoemt Abuhaydar ook de gevolgen van internationale trends die van invloed zijn op de instroom van financiering van lokale NGO’s. De ‘Arabisch Lente’56 had bijvoorbeeld het effect dat veel geld verdween uit Libanon, en de

humanitaire crisis in Syrië heeft vervolgens weer gezorgd voor een enorme toename van financiering. Dit zijn ontwikkelingen die voor grote veranderingen zorgen in mondiale geldstromen binnen het ontwikkelingswerk, en dus direct van invloed zijn op de NGO sector in Libanon.

3.3. Internationale en lokale NGO’s

56 De term ‘Arabische lente’ omvat een uitgebreide discussie die geheel losstaat van de hier besproken thema’s.

Er wordt voor deze benaming gekozen omdat dit de woorden van de geïnterviewde zijn. Er wordt hier verder niet op in gegaan, en ook heeft het in dit geval geen verdere politieke of sociale betekenis.

(31)

Hussam Saba stelt dat er een duidelijk verschil is in het verkrijgen van financiering tussen lokale NGO’s en internationale NGO’s. Per definitie zijn de kleinere fondsen voor de lokale NGO’s bestemd en de grotere fondsen gaan naar de internationale NGO’s. Wat regelmatig gebeurt is dat internationale NGO’s samenwerken met lokale NGO’s. Dit heeft als voordeel voor de internationale NGO dat zij overkomt als goed geïnformeerd over de lokale situatie en voor de lokale NGO is er het voordeel dat de donor meer vertrouwen heeft in de stabiliteit van de organisatie. Saba stelt dat ook dan geldt dat: ‘The demand of the donor is inscribed in stone in this case -- donors issue their RFPs (request for proposals) with clearly stated sectors, objectives, and targets then all what NGOs have to do is come up with creative and novel solutions to the stated problem at hand! No flexibility for any NGO local or international.’ De eisen van de externe donor zijn allesbepalend en hierin zijn de lokale en de internationale NGO dus aan elkaar gelijk.

Ook Nicole Eid Abuhaydar geeft aan dat het voor lokale NGO’s een uitdaging is om het vertrouwen van de externe donor te winnen. Donors tekenen een overeenkomst liever met een internationale NGO, maar voor het implementeren prefereren zij de lokale NGO’s. Het gevolg hiervan is dat er een samenwerking ontstaat tussen deze twee. Beide hebben hiervan een voordeel ten overstaan van de externe donor: de internationale NGO kan gebruik maken van de kennis van de lokale NGO met betrekking tot kennis over de doelgroep, de

verschillende gemeenschappen en haar behoeften, en de lokale NGO kan gebruik maken van het vertrouwen dat de donor heeft in deze meer gevestigde en grotere organisatie. Een andere reden voor een donor om een dergelijke samenwerking te promoten is dat in het geval van een stop in de financiering van een internationale NGO wordt verwacht dat zij de mogelijkheid heeft een dergelijke tekort op te vangen, in tegenstelling tot de lokale NGO, die over geen tot veel kleinere back-up fondsen beschikt.

De internationale en de lokale NGO zijn een belangrijke aanvulling op elkaar. Niet alleen tegenover de externe donor, maar ook voor de organisaties zelf. ‘We do have an advantage as a local NGO, because we know the field’, vertelt Abuhaydar. Het voor de internationale NGO belangrijk om te weten wat er ook lokaal niveau gebeurd, om zo te kunnen zorgen voor het meer effectief besteden van de fondsen, en anders om is een relatie met een internationale NGO van belang voor de lokale NGO om te weten wat er op

internationaal niveau gebeurd in de sector.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit theoretisch hoofdstuk heeft tot doel inzicht te bieden in de belangrijkste criteria die gebruikt (kunnen) worden in de selectie van kandidaten voor een topmanagement positie

De Fransen benoemden in 1920 een Franse gouverneur voor Libanon, waarmee ze onder meer reageerden op druk van moslims en niet- katholieke christenen die niets voelden voor

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Namibian arid and semiarid rangeland managers largely rely on the classical rangeland succession model based on Clements (1928) to explain changes in the composition of the

Interviews met deelnemers.. Het werken met een competentieprofiel bevalt de Amarant Academie heel goed. Het heeft geleid tot een aantal successen. Het levensverhaal van cliënten

Op basis van het combineren van belangrijke determinanten voor de organisatie en control kunnen er een aantal belangrijke overwegingen gegeven worden die, op basis van de