• No results found

User generated content is de hype voorbij. De felle discussies die midden jaren nul woedden zijn grotendeels voorbij. Het sprookje van 16,5 miljoen reporters blijkt overschat, zo blijkt uit de ondergang van Skoeps.nl en het feit dat er nog geen waardige opvolger is opgestaan. Vooralsnog heeft de traditionele journalistiek in Nederland geen geduchte concurrentie van burgers erbij gekregen, zoals Dan Gilmor in 2004 opperde. Zat Gilmor er dan helemaal naast? Nee. Datgene wat UGC behelst is een vast onderdeel geworden op de traditionele nieuwsredacties en haar fysieke uitingsvormen. Het ‘gesprek’ waar Gilmor het over heeft, vindt plaats.

De vraag is niet of UGC geïntegreerd is op de redacties, maar op welke manier. Redacties hebben zich aangepast. De afdelingen internet hebben er speciale functies voor gecreëerd, er zoemen mailtjes rond met verhaalideeën uit interessante comments en de eerste gepubliceerde foto van het plaats delict wil nog wel eens door een toevallige passant zijn geschoten. Er vinden discussies van bezoekers plaats onder door journalisten gecreëerde content, tiplijnen leveren verhaalideeën of ooggetuigenverslagen op en de traditionele

redacties zijn er niet vies van met sociale media te experimenteren om zo in contact te komen met hun publiek. Als er één ontwikkeling is waarin Gilmor zijn gelijk haalt, dan is het de verschuiving van een top-down lezing naar het zogeheten conversatiemodel. De burger wordt benaderd als een gesprekspartner in plaats van een consument.

De onderzochte redacties hebben daar verschillende verklaringen voor. Er zijn redacties die het belangrijk vinden dat er een binding ontstaat met het merk of dat deze wordt versterkt (De Telegraaf, Trouw, NOS), andere redacties vinden het vooral interessant wat bezoekers in de discussie hebben in te brengen (NRC, NRC.Next, NU.nl), niet

achterblijven bij de concurrentie kan een drijfveer zijn (RTL) en burgers laten fungeren als ooggetuigen blijkt een belangrijk motief (NOS, RTL, NU.nl). Op welke manier de burger ook wordt betrokken bij het journalistieke proces, het belang van de inbreng van die burger wordt erkend.

Althans, als we het hebben over het Web2.0. Op de redacties die verantwoordelijk zijn voor de traditionele papieren versies van de krant of de journaaluitzendingen op televisie zal er relatief weinig veranderd zijn. De traditionele journalist gaart, verwerkt en vertelt. Voor de hedendaagse internetredacteur heeft er wel degelijk een verandering plaatsgevonden in de beoefening van zijn vak. Trouw-redacteur Vincent Dekkers ontdekte met zijn jarenlange ervaring zelfs dat hij terug is waar hij ooit begon: dichtbij zijn publiek. Er is contact. Een gesprek.

Er zijn twee niveaus te onderscheiden waarop het gesprek plaatsvindt. Enerzijds het gesprek tussen de journalist en de burger, anderzijds tussen de burgers onderling. Het is interessant om te zien hoe verschillende UGCI’s deze verschillende gesprekken laten plaatsvinden. De poll is één van de meest toegankelijke UGCI’s, maar daarmee blijft het ‘gesprek’ dan ook zeer oppervlakkig. Via polls kan de heersende mening van de bezoekers over een bepaalde kwestie worden waargenomen, maar het gaat te ver om te stellen dat dit de vorm heeft van een gesprek. Het is weliswaar een vorm van communicatie tussen redactie en lezer, maar de geïnterviewde redacteuren zien het overwegend als vermaak. Het is licht informerend of een lokkertje om deelname aan de discussie te bewerkstelligen. Het is een simpele manier om de bezoeker te betrekken en actief te laten handelen in plaats van passief het nieuws te consumeren. Het gaat te ver om hier over functionele UGC te spreken.

De discussie die plaatsvindt is voor de redacties daarentegen zeer interessant.

Althans, voor een paar van hen. De redactie van het NRC is bijvoorbeeld zeer benieuwd naar wat de lezers ergens van vinden en ziet dat als feedback van de doelgroep. De discussie wordt daar op de homepage al veelvuldig gestimuleerd. Op het weblog van NRC.next zijn het de redacteuren die zichzelf in de discussie mengen, verantwoording afleggen voor bepaalde keuzes en dus letterlijk in gesprek gaan met het publiek. De NOS daarentegen ziet geen brood in discussies die op de website plaatsvinden, daar het al snel resulteert in ‘gooi- en smijtwerk’ van opinies. In de woorden van adjunct-hoofdredacteur Tim Overdiek wil de NOS weten ‘wat het publiek weet, niet wat het vindt’. Ook De Telegraaf vindt discussies op de webpagina onwenselijk wegens een grote kans op scheldpartijen. Wel laat laatstgenoemde haar lezers op een forum discussiëren over financiële zaken, daar dit onderwerp ‘veilig’ is.

Discussie is een overwegend aanwezige factor op de onderzochte websites, of dit nu gewenst is of niet. Opvallend is dat Alfred Hermida en Neil Thurman in Groot-Brittannië een duidelijke scheidslijn zagen tussen enerzijds discussiefora en anderzijds comments. Wat op de Nederlandse websites met name opvalt, is dat het comment-gedeelte eveneens het discussieforum is. Er is geen grens. Ernst-Jan Pfauth van NRC.next noemt dat pure winst (“Waarom een forum beginnen als mensen rechtstreeks onder het artikel kunnen

discussiëren?”). Voor Telegraaf-redacteur Marco van der Laan is het juist storend. Hij wil dat mensen primair op de inhoud reageren. Feit is dat het gesprek met name plaatsvindt onder de artikelen bij de comments.

Wat er verder met de comments gebeurt, blijft enigszins vaag. Enkele redacteuren zeggen er interessante dingen uit te halen, maar in hoeverre dit daadwerkelijk echte verhalen oplevert, blijft onduidelijk. Bij vrijwel alle redacties worden de comments door

webredacteuren gelezen en ook gemodereerd waar nodig. Dat gebeurt meestal in

samenspraak met de eindredacteur van de webredactie. Er is geen aparte functie voor in het leven geroepen. Ook maatregelen als verplichte registratie of een meldknop bij onwenselijke

berichten worden ingezet. Vooralsnog blijkt ook bij de comments dat de berichten met name een leuke aanvulling zijn op het artikel dat erboven staat. Ook betrokkenheid en

transparantie zijn kernbegrippen. De lezer wordt immers uitgenodigd deel te nemen aan een proces, welk deel van het proces dat ook moge zijn. Feit blijft dat er een gesprek plaatsvindt.

Dat geldt ook voor vraag- en antwoordmogelijkheden. Vrijwel alle redacties maken op een zeker moment gebruik van V&A’s. Het is een zeer directe vorm van burgerparticipatie waarbij direct contact de sleutel is. Een aantal redacties laat de bezoeker van de website chatten met politici of deskundigen, of met eigen redacteuren met expertise. Het is bijna nooit een vaste rubriek op de website, maar een gelegenheidsfactor. Er kan per artikel worden bekeken of er een V&A van toepassing is, of V&A’s kunnen worden opgehangen aan actuele thema’s zoals bijvoorbeeld politieke verkiezingen. De manier waarop het gebeurt varieert. De NOS heeft geëxperimenteerd met YouTube, bij NRC.Next beantwoorden redacteuren vragen in de comments en Trouw heeft bij een aantal vaste rubrieken enkele redacteuren die vragen beantwoorden. Geconcludeerd kan worden dat V&A’s populair zijn als UGCI, dat hier volop mee wordt geëxperimenteerd en dat deze UGCI een duidelijk groeipotentieel heeft voor de toekomst.

Een andere pure vorm van UGC is het kunnen publiceren van eigen verhalen en/of beelden. Wat direct opvalt is dat het de dagbladen zijn die met name geïnteresseerd zijn in de verhalen van lezers, terwijl de televisiemedia met name om beelden vragen. Dat is allerminst verrassend gezien de wortels van beide media die respectievelijk in tekst en beeld te vatten zijn. Wat opvalt is dat verschillende krantenwebsites om verschillende verhalen vragen. Het is De Telegraaf die een geheel eigen platform (WUZ) in het leven heeft geroepen, waar burgers naar believen eigen allerhande verhalen kunnen publiceren. Het maakt daarbij niet zoveel uit of het een nieuwsverhaal of een persoonlijke ervaring betreft. Overigens is WUZ ook een platform waar lezers hun eigen foto’s kunnen publiceren. Trouw laat lezers hun religieuze ervaringen delen, geheel conform de identiteit van de krant. NRC scoort goed met ‘ik@nrc.nl’, korte persoonlijke verhaaltjes die al een rijke traditie hebben in de papieren krant, nog voordat het Web2.0 haar intrede deed. De ‘ikjes’ maken ook kans om in de papieren versie terecht te komen, waardoor er een wisselwerking ontstaat tussen enerzijds papier en anderzijds het web.

Zowel de NOS als RTL stellen veel in het werk om hun bezoekers aan te sporen

beelden te delen. De NOS doet dat met ‘ooggetuige’, RTL doet dat met ‘jouw inzending’. Beide zijn handige applicaties om snel en effectief foto’s, video’s of ooggetuigenverslagen in te sturen. De redacties onderschrijven de waarde van deze door burgers gegenereerde inhoud. Sue Robinson noemde al de waarde van authenticiteit van amateurbeelden, dat wordt door deze twee redacties erkend.

Het is een stuk lastiger om weblogs in deze context op waarde te schatten. De mogelijkheid voor lezers om te bloggen onder de paraplu van de merknaam is nihil. Vrijwel alle redacties bloggen zelf wel, zij het door buitenlandcorrespondenten, eind- en

hoofdredacteuren of journalisten gespecialiseerd in een bepaald vakgebied. Op deze weblogs is de transparantie groot, kan er altijd gereageerd worden en worden bepaalde journalistieke keuzes verantwoord. Buiten dat is er van UGC niet echt sprake. Een aantal redacties zegt op de website hun bezoekers te laten ‘bloggen’, maar in feite is dat niet meer dan het plaatsen van een stukje tekst, zonder dat de persoon in kwestie daadwerkelijk een eigen weblog onderhoudt. Er klinken wel geluiden voor plannen in de toekomst, maar momenteel zou het kostentechnisch niet gunstig zijn door de capaciteit die het vergt.

Buiten de herkenbare UGCI’s wordt er door enkele redacties geëxperimenteerd met nieuwe ideeën. Voorbeelden daarvan zijn de NOS en RTL die sociale netwerken inzetten. Trouw is vernieuwend met ‘Trouw in de buurt’, een plek waar lokaal en regionaal nieuws door burgers zelf kan worden toegevoegd op een geografische kaart van Nederland. De Telegraaf heeft een condoleanceregister als onderdeel van de site, waar online

familieberichten kunnen worden geplaatst. Het geeft eens te meer aan dat de onderzochte redacties een zekere openheid uitstralen als het gaat om het toepassen van UGC. Individuele redacteuren krijgen de kans om ideeën te ontplooien en ze tot uitvoering te brengen.

Hoofdredacties bieden daar de ruimte voor. Het besef is er dat het moet en de wil is er om het te doen.

Dan zijn er nog twee redacties die kunnen worden bestempeld als de vreemde eend in de bijt: NRC.next en NU.nl. Beide websites onderscheiden zich. NRC.next doet dat door zichzelf te presenteren als een weblog in plaats van een website. Ze profileren zich als een toegankelijke redactie waar transparantie en openheid centraal staan en waar de bezoeker direct kan meepraten of denken over actuele zaken. Het is duidelijk gericht op een jongere doelgroep en het blijkt succesvol, zoals dat ook heeft gewerkt bij de papieren versie. Er is geen website waarbij de benaderbaarheid van redacteuren zo groot is en waar het gesprek zo goed tot zijn recht komt, vergeleken bij de andere websites. Bij NRC.next is het zelfs zo dat de bezoeker stukken kan publiceren op het weblog, tussen de originele stukken van de redactie, mits de redactie het stuk kwalitatief hoogstaand genoeg vindt. Burgerbijdragen komen dus niet op een speciaal burgerplatform terecht, maar tussen de redactionele content.

Het mengen van UGC en redactionele content komt bij NU.nl - de enige redactie die zich volledig op internet manifesteert – in zijn geheel niet voor, in tegenstelling tot NRC.next. Er is geen website waarbij de nieuwscontent en de UGC zo duidelijk van elkaar gescheiden zijn. Je hebt de journalistiek en je hebt datgene waar bezoekers over willen praten. Dat uit zich op NUjij.nl. Als het gaat om interactiviteit dan scoort NUjij.nl het hoogst. Het staat bezoekers toe niet slechts te praten over of reageren op de inhoud van artikelen op NU.nl,

maar op de inhoud van artikelen overal op het internet. Daarmee onderscheidt NU.nl zich van de andere redacties en toont het aan het Web2.0 op een waardevolle manier te willen gebruiken in het gesprek dat online plaatsvindt. Dat betekent dat de bezoeker het onderwerp van het gesprek bepaalt en daarmee een zekere macht krijgt. Bovendien kan er eenvoudig worden doorgelinkt naar iemands eigen website, waardoor het UGC-technisch ook een groot potentieel heeft. Voor NUfoto.nl geldt eveneens dat het een zeer toegankelijke manier is waarop eigen materiaal kan worden gepubliceerd. Zowel amateur- als professionele

fotografen gebruiken het als platform, terwijl de NU-redactie het als een onuitputtelijke bron van nieuwsfoto’s kan gebruiken. Het is interessant te zien hoe een internetmedium met UGC omgaat, ten opzichte van traditionele redacties. Er is duidelijk gekozen voor een andere structuur, die gezien het succes absoluut lijkt te werken.

Om de vraagstelling in dit onderzoek – in hoeverre is UGC geïntegreerd op

nieuwswebsites? – voldoende te beantwoorden, volstaat het lezen van hoofdstuk vier. Er is geen redactie die zich onttrekt aan UGC en bij allen wordt een adequaat beeld geschetst van welke UGCI’s de website wel of niet halen en welke motivatie daarbij hoort. De ‘in hoeverre’-vraag is desalniettemin moeilijk te beantwoorden. Dit onderzoek is ondanks haar poging een helder beeld te schetsen van UGC in Nederland, niet meer dan een momentopname.

Ontwikkelingen doen zich zo snel voor, dat conclusies die hier worden getrokken, over een jaar alweer gedateerd kunnen zijn.

Een aantal conclusies zijn er desondanks wel te trekken. Zo zijn de Nederlandse redacties doordrongen van het feit dat UGC een vast onderdeel is geworden en dat ook moet zijn, zonder daarbij het ‘hoe’ te betrekken. De blik is naar voren gericht. Uit de analyse blijkt dat UGC een aanwezige factor is op de websites. Het is niet weggestopt in een hoekje, maar neemt op veel plaatsen een prominente plaats in. Er zijn zelfs speciale platforms waar burgers hun bijdragen kunnen leveren. Deze bijdragen kunnen uiteindelijk ook het nieuws halen. Denk bijvoorbeeld aan foto’s van NUfoto die in nieuwsartikelen worden gepubliceerd. UGC manifesteert zich op de homepages van de websites en wordt in toenemende mate serieus genomen.

De redacties zijn allerminst conservatief en uit de gesprekken blijkt ook dat men bij het woord ‘conservatief’ opzij kijkt met een afkeurend gebaar of gelaatstrekking. Er is geen redactie die zichzelf graag conservatief noemt, maar uit de praktijk blijkt evenzeer dat ze daar ook naar handelen. Het zijn niet slechts grote woorden. Dat mag opvallend heten, kijkend naar het onderzoek van Hermida en Thurman, die concludeerden dat er bij de Britten wel degelijk een deken van conservatisme over de redacties hangt. Dat is een opvallende uitkomst van dit onderzoek; de overhand van progressiviteit en de wil om UGC op de goede manier te laten functioneren. Waar Groot-Brittannië afwacht en reageert, is het Nederland dat vooruit kijkt en acteert. Kanttekening bij deze conclusie is dat het onderzoek van Hermida en

Thurman alweer twee á drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Door de stormachtige ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, is dat een lange tijd. Het is interessant om te kijken welke veranderingen zich in de tussentijd hebben voorgedaan bij onze westerburen.

Het tweede deel van de vraagstelling – welke veranderingen zich hebben voorgedaan in de werkcultuur – is eenduidig te beantwoorden. Zoals de conclusie luidt dat UGC geen vervanging is van de traditionele journalistiek, maar een aanvulling, zo ziet het er ook uit op de nieuwsvloeren van de verschillende media. Er hebben zich niet per definitie grote

veranderingen voorgedaan; er is met name iets bijgekomen. Voor de verslaggever, de

presentator, de interviewer, de samensteller, de planner, de columnist en de hoofdredacteur zal er relatief weinig zijn veranderd. Zij hebben geen normen en waarden om moeten gooien voor het uitoefenen van hun vak ten behoeve van het integreren van UGC. Werkwijzen en routines blijven vrijwel hetzelfde. Natuurlijk, ook zij krijgen er mee te maken, maar het is die ene redactie die er sinds enkele jaren bij is gekomen, die de veranderingen merkt: de

webredactie.

De redacteuren die de inhoud en identiteit van het traditionele medium vertalen naar het internet, dat zijn degenen die een fundamentele verandering waarnemen in het

nieuwsproces. Voor Irene van Driel van RTL is een speciale functie gecreëerd om UGC – zij het via een sociaal netwerk – te laten integreren. Voor Robert Baltus van de NOS geldt hetzelfde. Zonder uitzondering hebben alle redacties een interneteiland, waar dat Web2.0 wordt bediend en waar deze conversatie met de lezer/kijker/bezoeker plaatsvindt. Op de redactie van NU.nl is bestrijkt dat Web2.0-eiland het hele continent. Dat is de plek waar de werkcultuur van de journalist definitief een nieuw gezicht heeft gekregen. De schrijver schrijft, de radioverslaggever spreekt en de televisiepresentator laat zien; de

internetredacteur voert een gesprek. En die gesprekspartner is de burger. The People Formerly Known as the Audience.

Bibliografie

Literatuur

Bakker, P. & Pantti, M. (2009)

‘Misfortunes, memories and sunset: Non-professional images in Dutch news media.’ International Journal of Cultural Studies, 12:471, 482-483.

Bowman, S. & Willis, C. (2003)

‘We Media. How audiences are shaping the future of news and information.’ Media Center, Reston.

Deuze, M. (2003)

‘The web and its journalisms: considering the consequences of different types of news media online’ New Media & Society, 5/20, 220.

Dijck, J. v. (2009)

‘Users like you? Theorizing agency in user-generated content.’ Media, Culture & Society, 31/41, 44.

Domingo, D. et al (2008)

‘Participatory Journalism Practices in the Media and Beyond. An international comparative study of initiatives in online newspapers.’ Journalism Practice, 2/3, 337-339.

Domingo, D. & Heinonen, A. (2008)

‘Weblogs and Journalism. A Typology to Explore the Blurring Boundaries.’ Nordicom Review, 29/1, 326.

Dutton, W. (2007)

‘Through the Network of Networks: The Fifth Estate.’ Oxford Internet Institute.

Gillmor, D. (2004)

‘We the Media. Grasroots Journalism by the People for the People.’ Sebastopol, CA.: O’Reilly.

Goode, L. (2009)

‘Social news, citizen journalism and democracy.’ New Media and Society, 11/8, 1291-1302.

Hermida, A. & Thurman, N. (2008)

‘A Clash of Cultures. The integration of user generated content within professional journalistic frameworks at British newspaper websites.’ Journalism Practice, 2/3, 344-352.

Herminda, A. & Thurman, N. (2007)

‘Comments please: How the Britisch news media are struggling with user-generated content’ London.

Keen, A. (2007)

‘The Cult of the Amateur. How Blogs, MySpace, YouTube, and the rest of today’s user-generated media are destroying our economy, our culture and our values.’ New York: Doubleday.

Kovach & Rosenstiel (2001)

‘The Elements of Journalism: What News People Should Know and the Public Should Expect.’ Three Rivers Press.

Newman, N. (2009)

‘The Rise of Social Media and its Impact on Mainstream Journalism’ Reuters Institute, Retrieved from:

http://reutersinstitute.politics.ox.ac.uk/fileadmin/documents/Publications/The_rise _of_social_media_and_its_impact_on_mainstream_journalism.pdf 2-3.

Nip, J.Y.M. (2006)

‘Exploring the Second Phase of Public Journalism’ Journalism Studies, 7/2, 2-11-14.

Örnebring, H. (2008)

‘The Consumer as Producer – of What? User-generated tabloid content in The Sun (UK) and Aftonbladet (Sweden)’ Journalism Studies, 6/2, 774.

Paulussen, S. & Ugille, P. (2008)

‘User Generated Content in the Newsroom: Professional and Organisational