• No results found

§ 7.1 Beantwoorden onderzoeksvragen

Deze scriptie heeft zich gefocust op twee belangrijke onderwerpen binnen het Nederlandse pensioensysteem. Allereerst is empirisch onderzoek gedaan naar de werking van verslaggevingsregels binnen dit systeem. Daarbij is specifiek ingegaan op IAS 19, de regelgeving van de International Accounting Standards Board en RJ 271, de Richtlijn van de Nederlandse Raad voor de Jaarverslaggeving. Ten tweede is onderzoek gedaan naar evenwichtige belangenafweging bij het financiële herstel van pensioenfondsen. De structuur van het Nederlandse pensioensysteem wijkt veelal af van de internationale opzet door het bestaan van een derde partij, namelijk het pensioenfonds. De aanwezigheid van deze derde partij heeft consequenties voor de manier waarop risico’s die gepaard gaan met het opbouwen en beheren van pensioenkapitaal worden verdeeld. Het doen van onderzoek naar IAS 19 en RJ

49

271 is dan ook voortgekomen uit de consequenties die deze risicospreiding heeft op pensioenverslaggeving – met name op de waardering van pensioenverplichtingen - in Nederland. De Nederlandse wetgever heeft de mogelijkheid van risicospreiding onderkend in artikel 105 van de Pensioenwet. Expliciet is hierin opgenomen dat bij de vormgeving van beleid het belang van elke belanghebbende evenwichtig dient te worden afgewogen. Het tweede deel van dit onderzoek heeft risicospreiding dan ook vanuit dit perspectief belicht. Aan de hand van de legitimiteitstheorie werd gesteld dat zowel het type pensioenfonds als de omvang en financiële staat van pensioenfondsen geassocieerd zijn met deze evenwichtige afweging.

Aan de hand van het analyseren van herstelplannen van pensioenfondsen en met name de evaluatie hierop in jaarverslagen, is dit onderzoek erin geslaagd meer inzicht te creëren in zowel de werking van verslaggevingsregels als evenwichtige belangenafweging. Daarmee is het mogelijk om op beide onderzoeksvragen een antwoord te geven.

De eerste onderzoeksvraag werd als volgt geformuleerd:

In hoeverre verschillen de IAS 19 verslaggevingsregels omtrent pensioenen van de situatie in de Nederlandse praktijk, in hoeverre leidt dit tot onjuiste verslaggeving en welke consequenties moeten hier aan worden verbonden ten aanzien van de werking van IAS 19-vereisten in Nederland?

De bevinding van een verdeling van de herstellast onder pensioenfonds, werkgever en werknemer toont aan dat er - in overeenstemming met de bevindingen van Ter Hoeven en Laning (2010) - binnen het Nederlandse pensioensysteem sprake is van risicospreiding onder drie partijen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat IAS 19 verslaggevingsregels – die geen rekening houden met het bestaan van een onafhankelijk pensioenfonds - weinig tot geen rekening houden met de situatie in de Nederlandse werkelijkheid. Omdat bij gebruik van de IAS 19 vereisten geen rekening wordt gehouden met het risico dat het pensioenfonds draagt, leidt dit onherroepelijk tot een onjuiste waardering van de pensioenverplichting op de balans van de werkgever. Daarmee kan geconcludeerd worden dat bij toepassing van IAS 19 in Nederland, een serieus gevaar bestaat voor onjuiste verslaggeving. Het herzien van RJ 271 naar een verplichtingenbenadering lijkt daarmee tevens gerechtvaardigd.

50

Welke karakteristieken van pensioenfondsen leiden tot het realiseren van een meer evenwichtige belangenafweging?

Dit onderzoek toont een significante negatieve relatie aan tussen de financiële staat van een pensioenfonds en de mate van evenwichtige belangenafweging die dit fonds aanhoudt. Daarnaast vindt dit onderzoek indicatief bewijs voor de relatie tussen het type pensioenfonds en de mate van evenwichtige belangenafweging. Deze resultaten impliceren dat pensioenfondsen die onder verhoogd toezicht staan door hun financiële staat evenwichtiger risico’s en daarmee de lasten van herstel verdelen. Tevens impliceert het dat fondsen met kleine financiële problemen goed in staat zijn dit zonder grote bijdragen van werkgever en werknemer om op te lossen. De resultaten bieden daarnaast ruimte voor een indicatie dat pensioenfondsen die gekoppeld zijn aan een grote multinational – onder invloed van het behoud van een goede naam van de multinational – evenwichtiger de belangen van de verschillende stakeholders afwegen dan bedrijfstak- of beroepspensioenfondsen. Er is geen relatie aangetoond tussen de omvang van een pensioenfonds en evenwichtige belangenafweging. Ondanks minder media-aandacht en toezicht lijken kleinere pensioenfondsen net zo goed de belangen van haar stakeholders af te wegen als grote pensioenfondsen. Als mogelijke oorzaak hiervoor kan worden beargumenteerd dat DNB – in tegenstelling tot toezichthouders binnen het onderzoek van Liu & Taylor (2008) – De intensiteit van controlewerkzaamheden niet laat afhangen van de omvang van pensioenfondsen. De intensiteit van de controles wordt pas verhoogd naar aanleiding van bijvoorbeeld financiële problematiek (zie hypothese één).

§ 7.1.1 Beperkingen

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is de omvang van het sample kleiner dan oorspronkelijk verwacht. Veel pensioenfondsen hebben in één of meer jaarverslagen gedurende de verslaggevingsperiode 2009-2013 geen overzicht verloop dekkingsgraad opgenomen. Daarmee zijn van de geplande 71 fondsen van het onderzoek van Ter Hoeven en Laning (2010) uiteindelijk 42 fondsen opgenomen in de statistische analyse. Hoewel de omvang groot genoeg is gebleken voor significante resultaten en tamelijk hoge R-square waardes, is de verwachting dat het gebruik van een groter sample leidt tot meer en beter generaliseerbare inzichten. Een tweede beperking is het gebruik van indexcijfers ten behoeve van het meten van evenwichtige belangenafweging. Omdat de wetgever in artikel 105 enige

51

ruimte laat voor interpretatie van de betekenis van evenwichtige belangenafweging, is de totstandkoming van beide cijfers onontkomelijk het resultaat van een enigszins subjectieve lastenverdeling.

Een derde beperking van dit onderzoek komt voort uit de manier waarop is omgegaan met korten en indexeren. Omwille van de mogelijkheid om de verschillende herstelinstrumenten als percentage te nemen van het totale herstel van de dekkingsgraad, is gekozen voor het behoud van de reële cijfers. Alleen op deze manier is het mogelijk om de exacte reële bijdrage van een individueel herstelinstrument op het totale herstel van de dekkingsgraad te berekenen en daarmee exacte percentages van herstel toe te wijzen aan de werkgever, werknemer en het pensioenfonds. Door deze keuze is bij het instrument korten en indexeren geen rekening gehouden met zogenaamde economische of opportunity kosten. Er is kortom in het verdelen van de lasten geen ‘correctie’ gemaakt voor inflatie of een gemiste cao-verhoging. Geen indexatie en geen korten betekent in reële termen geen bijdrage aan het herstel van de dekkingsgraad. Vanuit een economisch kosten perspectief levert de gemiste indexatie door het achterblijven op de inflatie of cao-loon echter wel degelijk een bijdrage aan het herstel van pensioenfondsen. Vanuit dit perspectief zal de totale bijdrage van de werknemer aan het herstel van de dekkingsgraad kortom toenemen. Omdat de correctie voor inflatie voor alle Nederlandse pensioenfondsen echter ongeveer gelijk zal zijn, vormt het ontbreken van dit perspectief naar de mening van de auteur echter geen grote problemen voor het behoud van de conclusies die betrekking hebben op de significante bevindingen aangaande evenwichtige belangenafweging. Ook heeft het naar de mening van de auteur geen zwaar wegende consequenties voor de conclusies die betrekking hebben op pensioenverslaggeving, omdat te allen tijde de risicoverdeling onder werkgever, werknemer en pensioenfonds blijft aangetoond.

§ 7.1.2 Toekomstig onderzoek

Mede ingegeven door de beperkingen van dit onderzoek bestaat de mogelijkheid tot het geven van enkele suggesties voor vervolgonderzoek. Dit onderzoek is uitgebreid ingegaan op de verslaggevingsproblematiek rondom Nederlandse pensioenfondsen. Een toekomstig onderzoek zou echter in kunnen gaan op mogelijke manieren om IAS 19 zo te hervormen, dat het goed toepasbaar is binnen het Nederlandse pensioensysteem. Met toekomstig onderzoek zou daarnaast getracht kunnen worden om meer inzichten te verwerven in evenwichtige

52

belangenafweging. Ten eerste bestaat de mogelijkheid tot het maken van een verdeling van de herstellast met inbegrip van de economische kosten van inflatie. Ook zouden er alternatieve methoden kunnen worden aangedragen ter vaststelling van evenwichtige belangenafweging. Ten slotte heeft dit onderzoek geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag of er een verband bestaat tussen het type pensioenfonds en de mate van evenwichtige belangenafweging. Vervolgonderzoek zal kunnen trachten om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen.

§ 7.2 Implicaties voor de praktijk

Dit onderzoek heeft aan de hand van het analyseren van herstelplannen en jaarverslagen van Nederlandse pensioenfondsen onderzoek gedaan naar pensioenverslaggeving en beleidskeuzes van pensioenfondsen op het gebied van evenwichtige belangenafweging. Ondanks de beperkingen hebben beide onderzoeken geleid tot uitkomsten die een bijdrage zouden kunnen leveren aan de wetenschappelijke kennis. Ondanks de behoorlijke aandacht die naar het Nederlandse pensioenstelsel uitgaat, zowel vanuit de politiek, wetenschap, toezichthouders als media, beschrijft deze scriptie naar de beste kennis van de auteur het eerste onderzoek dat evenwichtige belangenafweging aan de hand van empirisch onderzoek analyseert. Daarmee toetst dit onderzoek voor het eerst op een wetenschappelijke manier artikel 105 van de Pw en toont aan dat er specifieke kenmerken bestaan die leiden tot meer en minder evenwichtig afgewogen beleid. Daarnaast toont dit onderzoek voor het eerst empirisch aan dat er tijdens het werkelijke herstel van pensioenfondsen sprake is van lastenverdeling en daarmee van werkelijke risicospreiding onder werknemers, werkgevers en het pensioenfonds.

De wetenschappelijke uitkomsten van dit onderzoek kunnen in de praktijk mogelijk implicaties hebben voor de financiële toezichthouder van pensioenfondsen (DNB). Naar aanleiding van de bevinding dat pensioenfondsen in grotere financiële problemen zorgvuldiger omgaan met de eis van evenwichtige belangenafweging, lijkt aangetoond dat verhoogd toezicht van DNB leidt tot evenwichtiger beleid. In de toekomst kan hierdoor intensiever toezicht bij gezondere pensioenfondsen leiden tot meer evenwichtig beleid bij deze fondsen.

De manier waarop dit onderzoek evenwichtige belangenafweging heeft gekwantificeerd biedt tevens aanknopingspunten voor toekomstig praktijkonderzoek van DNB. Naast onderzoek naar evenwichtige belangenafweging bij de totstandkoming van de pensioenpremie (zie:

53

Rapport evenwichtige belangenafweging van de pensioenpremie voor 2015), bestaat aan de hand van deze methodologie de mogelijkheid meer inzicht te krijgen in de mate van evenwichtige belangenafweging binnen bijvoorbeeld herstelplannen.

De bevindingen kunnen daarnaast implicaties hebben voor de IASB, die aan de hand van de onderzoeksresultaten meer inzicht zou kunnen krijgen over de werking van IAS 19 in Nederland. Empirisch bewijs voor het bestaan van risicospreiding binnen het Nederlandse pensioensysteem zou voor de IASB een stimulans kunnen zijn voor een spoedige herziening van IAS 19.

54

8. Referenties

Aarab, H., Bissessur, S., Hoeven, R. ter. (2015). Percepties van opstellers van de jaarrekening op de kosten en baten van IFRS 15: Revenu From Contracts with Customers. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie. Vol. 89, No. 1. 18 – 27.

AFM (2012). Toezicht op pensioenuitvoerders.

http://www.afm.nl/nl/consumenten/producten/pensioen/toezicht.aspx. AFM (2015). Over de AFM.

http://www.afm.nl/nl/consumenten/over-afm/werkzaamheden.aspx.

Ambachtsheer, K., Capelle, R., & Scheibelhut, T. (1998). Improving pension fund performance. Finacial Analysts Journal, Vol. 54. No. 6.

Andrews, K., & Caren, N. (2010). Making the news: Movement organizations , Media Attention, and the public Agenda. American Sociological Review, Vol. 75, No. 6, 841-866.

Arnold, C.A (2014) De invloed van een verandering in de IAS 19-disconteringsvoet op de jaarrekening. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol. 33 No. 1. Backhuijs, J., Roelofsen, E. (2014). Kritische grondslagen en schattingsonzekerheden in de

jaarrekening. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol 88, No. 12, 479 – 491.

Basu, A., & Drew, M. (2007). Portfolio size and lifecycle asset allocation in pension funds. The 15th annual conference on pacific basin finance, economics, accounting and management, 20/ 21-06,Vietnam.

Beckers, E. (2013). Relatieve Performance. Fondsen schrijven zwarte cijfers.

http://www.firstpensions.nl/wp/wp-content/uploads/2015/01/Fondsen-schrijven-zwarte-cijfers-E-Beckers.pdf

Boender, G. (2005). Het pensioencontract: DB, collectief DC of individueel DC. Network for studies on Pensions, Aging and Retirement, 2005 Vol, 1.

55

Cormier, D., Gordon, I. (2001). An examination of social and environmental reporting strategies. Accounting, Auditing & Accountability Journal, Vol. 14, No. 5, 587 – 616.

Deegan, C. (2002). Introduction: The legitimising effect of social and environmental disclosures – a theoretical foundation. Journal of Accounting, Auditing & Accountability, Vol. 15, No. 3, 282 -331

DNB (2012). Evenwichtige belangenafweging bij korten van pensioenrechten en pensioenaanspraken en bijlage stappenplan tot evenwichtige besluitvorming. http://www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-226824.pdf.

DNB (2015). Rapport evenwichtige belangenafweging bij de vaststelling van de pensioenpremie voor 2015. file:///X:/My%20Downloads/rapport-evenwichtig-belangenafweging-bij-de-vaststelling-van-de-pensioenpremie-voor-2015.pdf Dowling, J., Pfeffer, J. (1975). Organizational legitimacy: Social values and organizational

behavior. Pacific Sociological Review, Vol. 18, No. 1, 122-136.

Dushi, I., Iams, H., & Lichtenstein, J. Retirement Plan Coverage by Firm Size: An Update. Social Security Bulletin, Vol. 75, No. 2, 41-55.

Ernst & Young (2014). EY handboek jaarrekening 2014, eerste druk, Wolters Kluwer , Alphen aan den Rijn. ISBN 978-90-1312-018-9.

Europees Parlement en Raad voor de Europese Unie (2002). Toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen. Publicatieblad voor de Europese Gemeenschappen. Vol. 243. 1-4.

Grift, M. van de. (2008). Pensioenaanspraken en vergrijzing.

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/40A155E9-15E5-469B-95FE-F504A904C1D7/0/2008p19p155art.pdf.

Guthrie, J., Cuganesan, S., Ward, L. (2007). Legitimacy Theory: A story of reporting social and environmental within the Australian food and beverage industry . 5th Asian Pacific Interdisciplinary Research in Accounting (APIRA) Conference, 8-10 July 2007, Auckland, New Zealand.

Hoeven, R. ter. (2009). RJ publiceert definitieve pensioenstandaard. De Accountant, 10- 07- 2009, 34 – 36.

56

Hoeven, R. ter., Laning, A. (2010). Het echec van IAS 19 in Nederland verklaard. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol. 84, No. 12, 649 – 657.

Holmstrom, B. (1989). Agency costs and innovation. Journal of Economic Behavior and Organizations Vol. 12, 305-327.

Jensen, M., Meckling, W. (1976). Theory of the firm: Managerial Behavior, Agency Costs and ownership structure. Journal of Financial Economics, Vol 3, No. 4, 305-360. Kevelam, W., Laning, A. (2013). Verantwoording over kortingsmaatregelen door

Nederlandse pensioenfondsen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie. Vol. 87, No.12, 580 – 594.

Korf, D., Lof, M. (2014). Fair value-waardering bij banken. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol. 88, No. 12, 530 – 542.

Kuiper, I., Hoeven, R. ter. (2014). Toepassing IFRS 13 Fair Value Measurement door corporates. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol. 88, No. 12, 518 - 529.

Kuijer, M. de. (2012). IAS 19 Revised 2011: Het waarderen van de werknemersbijdrage. De actuaris, 11-2012 . 36-37.

Laning, A. (2006). Verslaggeving over pensioenen: IAS 19/ RJ271 beoordeeld. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol. 80, No. 6, 286 – 29.

Laning, A., Langendijk, H. (2011). Pensioenfondsen : voldoende verantwoording in hun jaarverslag omtrent beleggingsbeleid, premiebeleid en toeslagbeleid? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Vol. 85, No. 12.

Lange, O. de. (2014). Het Excellente Pensioenfonds – Governance, rollen en taken professioneel ingevuld. Wolters Kluwer, Rotterdam. ISBN 997-90-13-12753-9. McConnell, J., & Muscarella, C. (1985). Corporate capital expenditure decisions and the

market value of the firm. Journal of Financial Economics, Vol. 14, No. 3, 399-422. Mercer (2014). Melbourne Mercer Global Pension Index.

57

Raad voor de Jaarverslaggeving (2009). RJ-Uiting 2009-2: 'ontwerp-Richtlijn 271.3 Personeelsbeloningen - Pensioenen'.

http://www.rjnet.nl/Documents/Uitingen%202009/0000024883_RJ_Uiting_2009_2_O RJ_271_3.pdf

Raad voor de Jaarverslaggeving (2007). RJ-Uiting 2009-2: 'ontwerp-Richtlijn 271.3 Personeelsbeloningen - Pensioenen'.

http://www.rjnet.nl/Documents/Uitingen%202009/0000024883_RJ_Uiting_2009_2_O RJ_271_3.pdf.

Rijksoverheid (2006). Pensioenwet 2006. http://www.wetboek-online.nl/wet/Pensioenwet.html.

Rijksoverheid (1976). Burgerlijk wetboek 2. Titel 9. http://www.wetboek-online.nl/wet/BW2.html.

Rousseau, J. (1762). Of the Social Contract or Principals of Political Rights.

Schoonderbeek, W. (2003). Pensioenen in de jaarrekening. Controllers Magazine, 06- 2003, 47.

Shocker, S., & Sethi, S. (1974) An approach to incorporating social preferences in developing corporate action strategies. The unstable ground: Corporate social policy in a dynamic society, Melville publishing, Los Angeles, 67-80.

Strating, H. (2008). IAS 19 te rigide – RJbijeenkomst pensioenen . De Accountant, 05 09 -2008, 24 – 27.

Stuurgroep code pensioenfondsen (2013). Code Pensioenfondsen.

http://www.pensioenfederatie.nl/Document/Pensioenfederatie/Code_Pensioenfondsen. Pdf.

Tweede kamer der Staten-Generaal (2014). Rapport parlementaire enquête

woningcorporaties. http://www.sconline.nl/publicatie/parlementaire-enqu%C3%AAte-woningcorporaties-rapport-hoofdrapport-ver-van-huis.

Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen & Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (2008). Het Nederlandse pensioensysteem – een overzicht van de belangrijkste

58 aspecten -.

http://www.pensioenfederatie.nl/services/publicaties/Pages/Het_Nederlandse_pensioe nsysteem_Een_overzicht_van_de_belangrijkste_aspecten_31.aspx.

59 Bijlage I

Onderzochte Pensioenfondsen:

1 Stichting algemeen pensioenfonds KLM

2 Stichting Pensioenfonds Hoogovens

3 Stichting Pensioenfonds KPN

4 Stichting Pensioenfonds TNT express

5 Stichting Pensioenfonds DSM Nederland

6 Stichting Pensioenfonds UWV

7 Stichting Pensioenfonds Honeywell

8 Stiching Pensioenfonds APF

9 Stichting Douwe Egberts pensioenfonds

10 Stichting Pensioenfonds Openbare Apothekers

11 Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn

12 Stichting Pensioenfonds TNO

13 Stichting pensioenfonds CorporateExpress

14 Stichting pensioenfonds Sabic

15 Stichting pensioenfonds SDB

16 Stichting pensioenfonds DNB

17 Stichting ondernemingspensioenfonds KPN

18 Stichting pensioenfonds TNT

19 Stichting Ahold Pensioenfonds

20 Stichting Alcatel-Lucent pensioenfonds

21 Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt-, en Textielindustrie

22 Stichting pensioenfonds Ballast Nedam

23 Stichting pensioenfonds Koninklijke Ten Cate

24 Stichting pensioenfonds Thales Nederland

25 Stichting pensioenfonds Elsevier-Ondernemingen

26 Stichting pensioenfonds Openbaar Vervoer

27 Stichting pensioenfonds ING

28 Stichting Pensioenfonds Vervoer

29 Stichting pensioenfonds TDV

30 Stichting pensioenfonds Wolters-Kluwer Nederland

31 Stichting pensioenfonds Werk en Reintegratie

32 Stichting Nedlloyd Pensioenfonds

33 Stichting CRH pensioenfonds

34 Stichting Pensioenfonds Architectenbureaus

35 Stichting pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken

36 Stichting Brocacef Pensioenfonds

37 Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Bouw

38 Stichting pensioenfonds KLM Cabinepersoneel

39 Stichting Schering-Plough Pensieonfonds

40 Stichting pensioenfonds Openbare Bibliotheken

41 Stichting Pensioenfonds NV Lindegas Benelux

60