• No results found

Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusie

Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen

In de eerste paragraaf, paragraaf 5.1, zullen we de hoofdvraag en deelvragen van dit onderzoek beantwoorden en zullen de belangrijkste conclusies van dit onderzoek worden besproken. Tevens zal aan het einde van deze paragraaf het empirisch model worden gepresenteerd. In paragraaf 5.2 zullen de implicaties van dit onderzoek worden besproken en zullen aanbevelingen worden gedaan. Ten slotte zal in paragraaf 5.3 een kritische evaluatie van de verbeterpunten van dit onderzoek worden gegeven en zullen aanbevelingen voor verder onderzoek worden gegeven.

5.1 Conclusie

In dit onderzoek hebben wij geprobeerd om een antwoord te zoeken op de volgende hoofdvraag:

Wat is de rol van sociale invloeden op de beslissing van mensen om naar een dierenpark te

gaan?

Wij hebben deze hoofdvraag beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen:

Wat is de rol van informatieve en normatieve invloeden bij de beslissing om naar een dierenpark te gaan?

Welke referentiegroepen hebben een belangrijke invloed op de beslissing om naar een dierenpark te gaan?

Verschilt de gevoeligheid voor sociale invloeden tussen de verschillende segmenten potentiële bezoekers?

Eerst zullen we ingaan op de conclusies van het onderzoek met betrekking tot de verschillende deelvragen, waarmee we vervolgens een antwoord zullen geven op de hoofdvraag van het onderzoek. Tenslotte zal dit alles worden samengevat in het empirisch model.

5.1.1 Rol van informatieve en normatieve invloeden bij de beslissing om naar een dierenpark te gaan

De twee verschillende methoden die gebruikt zijn om deze vraag te kunnen beantwoorden leiden tot verschillende resultaten. Wanneer we de respondenten vroegen om zelf aan te geven welke invloeden een belangrijke rol spelen bij hun overweging om naar een dierenpark te gaan dan gaven ze over het algemeen aan dat sociale beïnvloeding geen belangrijke rol speelde. Vooral de normatieve invloed werd hierbij zeer onbelangrijk gevonden. Uit de meer indirecte methode bleek echter dat sociale beïnvloeding wel degelijk een rol speelde bij de beslissing van mensen om naar een dierenpark te gaan. Vooral de normatieve invloed bleek een grote rol uit te oefenen op de beslissing om naar een dierenpark te gaan. Dat we met de verschillende methodes verschillende

53 resultaten hebben gevonden is echter niet perse vreemd te noemen. Uit het onderzoek van Cialdini (2007) naar het effect van normatieve invloeden op het gedrag van mensen bleek namelijk dat normatieve invloeden vaak een heel grote invloed uitoefenen op het gedrag van mensen, maar dat mensen hierbij vaak niet eens door hebben dat ze beïnvloed worden. Zelfs in situaties waarbij mensen zelf aangeven dat ze hun keuze volledig zelfstandig maken blijken ze onbewust toch beïnvloed te worden door hun omgeving (Smith, van Baaren & Wigboldus; 2005). Daarnaast zullen mensen zelf niet altijd toegeven dat ze bij hun beslissingen worden beïnvloed door hun omgeving. Uit het model bleek dat oubolligheid, leuk en fit een belangrijke positieve normatieve invloed uitoefenen en interactief een belangrijke positieve informatieve invloed. De normatieve invloed saai had een negatief effect op de beslissing om naar een dierenpark te gaan. De gevonden positieve invloed van oubolligheid was in strijd met onze verwachting dat oubolligheid een negatieve invloed zou uitoefenen. Waarschijnlijk wordt oubolligheid dus als positief opgevat. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat oubolligheid nostalgische gevoelens oproept waardoor het als een positieve eigenschap wordt gezien.

5.1.2 Belangrijke referentiegroepen

We hadden de verwachting uitgesproken dat sterke connecties een grotere invloed uitoefenen op de beslissing van mensen om naar een bepaald dierenpark te gaan dan dat zwakke connecties doen. Uit de resultaten bleek inderdaad dat naarmate een connectie als sterker werd beoordeeld de invloed van deze connectie sterker werd. De resultaten van de directe en indirecte methode waren hierbij zeer consistent met elkaar. Deze bevinding is in lijn met eerder onderzoek naar het verband tussen de connectiesterkte en de beïnvloeding door een sociale bron (Kiecker & Hartman, 1994). Bij de resultaten van de correlatieanalyse vonden we op de informatieve invloed van experts en de normatieve invloed van ouders na een positief verband tussen de connectiesterkte met een referentiegroep en de invloed van deze referentiegroepen. Experts oefenen wel een sterke informatieve invloed uit, maar zoals genoemd werd bij deze referentiegroep geen positieve relatie gevonden met de connectiesterkte. Dit resultaat is echter consistent met resultaten uit eerdere onderzoeken waarbij is gebleken dat deze referentiegroep voornamelijk wordt geraadpleegd omdat ze veel kennis bezitten over het onderwerp in kwestie. Omdat het bij deze bron gaat om de expertise van de persoon zal de connectiesterkte een minder belangrijke rol spelen (Kiecker & Hartman, 1994). Dat er geen correlatie is gevonden tussen de connectiesterkte met de ouders en de normatieve invloed van deze referentiegroep is ook in lijn met resultaten uit andere onderzoeken. Tijdens het volwassen worden ondergaan mensen namelijk meerdere fasen waarbij ze zelfstandiger worden (Bachmann, John & Rao; 1993) Een belangrijk kenmerk tijdens deze fasen is dat de

54 normatieve invloed van ouders afneemt en andere referentiegroepen belangrijker worden. De connectiesterkte met ouders hoeft hierdoor echter niet te veranderen. Aangezien alle respondenten van ons onderzoek ouder waren dan 15 jaar bevonden de respondenten zich allen in een van de laatste fases wat dus een goede verklaring zou kunnen zijn voor het feit dat er geen positief verband is gevonden tussen de connectiesterkte met de ouders en de normatieve invloed van ouders. Uit de resultaten van de indirecte methode bleek dat vooral de partner en vrienden een belangrijke modererende rol uitoefenen op het effect van informatieve en normatieve invloeden. Bij de partner ging het hierbij om de informatieve invloed interactiviteit en bij vrienden om de normatieve invloed fit. Daarnaast werd voor de zwakke connecties forumgebruikers, collega`s en experts een negatief verband gevonden tussen connectiesterkte met deze groepen en het belang van sociale invloed. Een sterke band met collega`s heeft hierbij een negatief modererende invloed op de informatieve invloed interactiviteit, bij de experts gaat het om de normatieve invloed oubolligheid en bij forumgebruikers om de normatieve invloed fit. Dit houdt in dat mensen die de band met forumgebruikers en experts als sterk beschouwen minder gevoelig zijn voor normatieve invloeden en dat mensen die de band met hun collega`s als sterk beschouwen minder gevoelig zijn voor informatieve invloeden. Deze resultaten lijken op het eerste oog enigszins tegenstrijdig met de resultaten van de correlatieanalyse. De verschillende resultaten kunnen echter worden verklaard doordat we bij de correlatieanalyse voor de directe methode de invloed van de referentiegroep hebben bekeken en bij de indirecte methode de algemene beïnvloedbaarheid van de persoon die een sterke relatie heeft met deze referentiegroepen.

5.1.3 Gevoeligheid voor sociale invloeden bij de verschillende segmenten potentiële bezoekers Uit de resultaten van de indirecte methode blijkt dat alleenstaanden minder gevoelig zijn voor de normatieve component fit. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alleenstaanden meer op zichzelf leven en daarom minder gevoelig zijn voor de mening van de sociale omgeving, daarnaast hoeven alleenstaanden waarschijnlijk minder rekening te houden met anderen bij hun beslissingen. Ook tussen leeftijd en fit werd een negatief moderatie effect gevonden, daarnaast komt dit resultaat overeen met het resultaat van de directe methode waar leeftijd een negatief effect had op de normatieve invloed. Het feit dat oudere mensen minder gevoelig zijn voor deze invloed is in lijn met de eerder uitgesproken verwachting dat oudere mensen minder gevoelig zouden zijn voor de beïnvloeding door hun omgeving en hun keuzes meer zelfstandig maken. Ook uit eerdere onderzoeken kwam al naar voren dat oudere mensen minder informatie raadplegen bij hun zoektocht naar informatie en daarom minder bronnen raadplegen (Schaninger & Sciglimpaglia, 1981). Dit onderzoek is naar ons weten echter het eerste onderzoek dat dit verband aantoont voor