• No results found

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

Multimodaliteit is een kenmerk in elk aspect van ons leven, we hebben dagelijks te maken met verschillende semiotische tekens. De uitdaging ligt in het duidelijk maken hoe verschillende semiotische systemen elkaar complementeren (Matthiessen, 2007). Dit hoofdstuk biedt een theoretische fundering aan dit onderzoek en biedt inzicht in (multimodale) instructieve teksten waarbij eerst instructieve teksten worden besproken in 2.2. Een instructieve tekst behoeft een andere manier van lezen, aangezien er handelingen verricht worden aan de hand van de tekst (Steehouder, 2008). In 2.3 worden aan de hand van de instructies op de onderzochte halffabrikaten tekst en beeld apart besproken. Handelingen worden in het corpus in zowel tekst als beeld

omschreven, beide op hun eigen manier: in de tekst worden de handelingen beschreven en in het beeld worden de handelingen getoond.

2.2 Instructieve teksten

Instructieve teksten hebben een bepaald doel: aan de hand van een aantal stappen moet een gebruiker in staat zijn om een doel te bereiken, een probleem op te lossen of een product te maken (Merill, 1985). Deze stappen informeren de gebruikers hoe ze iets moeten doen. Vaak wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen procedurele informatie en declaratieve informatie (Karreman en Steehouder, 2002), ook wel procedurele en beschrijvende taken genoemd (van Hooijdonk en Krahmer, 2005). Bij de procedurele taken worden de handelingen omschreven die de lezer moet uitvoeren, de voorwaarden waaronder dat moet gebeuren en de effecten van die handelingen. Een voorbeeld van procedurele taak is een recept. Een declaratieve taak omvat alle overige informatie. Declaratieve taken omvatten soms ook meer informatie over de werking en de toepassing van het systeem(Karreman en Steehouder, 2002). Een voorbeeld van een declaratieve taak is een wiskundig concept. Doordat procedurele en declaratieve taken verschillende type taken zijn, is het aannemelijk dat er ook verschillende type instructies nodig zijn. Een recept heeft een andere beschrijving nodig dan een wiskundig concept. Niet alleen het type taken, maar ook het leerdoel is anders. Waar men bij een procedurele taak een bepaalde handigheid krijgt, moet je bij declaratieve taak ook de procedure begrijpen. Daarnaast zijn er naast variaties tussen leerdomeinen, ook variaties binnen een domein. Sommige leertaken binnen een domein zijn makkelijker dan andere; dit kan leiden tot variatie in de instructie voor bepaalde taken. Bepaalde taken kunnen bijvoorbeeld beter uitgelegd worden met tekst terwijl andere taken wellicht beter uitgelegd kunnen worden met beeld of een combinatie van tekst en beeld (van Hooijdonk en Krahmer, 2008).

2.2.1 Kookrecepten als instructieve teksten

De handelingen bij het koken met recepten vallen onder procedurele taken. Het gaat er hierbij niet om de procedure te begrijpen, maar om een bepaalde handigheid te krijgen. Hoe deze handelingen zijn vormgegeven in instructies is door de jaren heen veranderd. Er is een groot verschil tussen recepten van 1500 en de moderne recepten (Lentz, Jansen en Feenstra, 2000). Recepten zijn o.a. gedetailleerder worden en de onderdelen van recepten worden duidelijker van elkaar

onderscheiden. Waar een vroeger recept bestond uit één zin, onderbroken door Duitse komma’s, zijn moderne recepten opgedeeld in zinnen en zinsdelen die gemarkeerd worden met punten,

hoofdletters en komma’s.

Een mogelijke reden voor deze veranderingen is wellicht te vinden in de kennis van koken in de hedendaagse maatschappij. Wanneer een gebruiker bijvoorbeeld een appeltaart wil bakken, weet hij dat hij een aantal handelingen moet verrichten om dat doel te bereiken. Hiervoor wordt een recept gebruikt. Een gebruiker heeft twee basisbehoeften “begrip van elke handeling afzonderlijk en inzicht in de overgang tussen twee handelingen” (Lentz, Jansen en Feenstra, 2002:4). Het einddoel is de appeltaart bakken, met de voorwaarde dat de gebruiker elke afzonderlijke handeling begrijpt. Dit

heeft te maken met tekstbegrip: een lezer construeert een tekstmodel en een situatiemodel. Het tekstmodel bestaat uit de “text base” en de”surface structure” (Kintsch, 1998). De text base is het geheel van proposities dat de betekenis van de tekst representeert. De surface structure is het geheel van alle woorden in een zin. Grammatica en woordkeuze spelen hier een grote rol. Daarnaast bestaat het tekstmodel ook uit een situatiemodel (Kintsch, 1998). Wanneer een lezer bijvoorbeeld een appeltaartrecept leest, bestaat het situatiemodel uit concepten die verbonden zijn met de ruimte (keuken), de handelingen (deeg rollen, appels schillen) en het einddoel (de bereide appeltaart). Het situatiemodel is afhankelijk van de ervaring en de voorkennis van de lezer. De voorraad ingrediënten die nodig zijn voor het recept is één van de onderdelen van het situatiemodel. De ontwikkeling die hier heeft plaatsgevonden is bepalend voor de verwachting die lezers tegenwoordig hebben van recepten. In vroegere recepten moest de lezer eerst het hele recept lezen om te weten welke ingrediënten er benodigd waren. Hierbij liep de lezer het risico om een ingrediënt over te slaan. In moderne recepten zien we dat het de lezer makkelijker wordt gemaakt door alle ingrediënten voor/boven het recept te plaatsen en hoe vaker dit voorkomt, hoe meer de lezer verwacht dat de ingrediënten voor/boven het recept staan(Lentz, Jansen en Feenstra, 2000).

Niet alleen de volgorde en de benodigde ingrediënten zijn belangrijk in een recept, maar ook welke handelingen er uitgevoerd moeten worden hoort in een recept te staan. Ook hier is een verandering waar te nemen (Lentz, Jansen en Feenstra, 2000). In moderne recepten worden meer handelingen omschreven vergeleken met vroegere soortgelijke recepten. In een recept vóór 1900 van appeltaart staan minder handelingen, maar de appeltaarten toen werden niet heel anders gemaakt dan de appeltaarten nu en toch worden er nu meerdere handelingen beschreven. Bepaalde

basishandelingen blijven hetzelfde zoals appels schillen, in stukjes snijden, etc. terwijl enkele handelingen zoals rozijnen wassen en het klutsen van een ei, in latere recepten werden gevonden. Bepaalde bovenstaande handelingen lijken vanzelfsprekende handelingen, maar worden toch beschreven in het appeltaartrecept (Lentz, Jansen en Feenstra, 2000). Een goed voorbeeld hiervan is de handeling ‘appels in stukjes snijden’. Deze handeling lijkt logisch omdat hele appels lastig in een taart passen. Toch staat de handeling ‘in stukjes snijden’ in het recept. Deze handeling kan dan ook gezien worden als houvast voor de gebruiker, het zijn retrieval cues die de overige handelingen, zoals een bakvorm invetten en deeg uitrollen, uit de knowledge base activeren (Kintsch, 1998). Het zijn allemaal handelingen die horen bij het bakken van een appeltaart en blijkbaar activeert het lezen van één handeling de kennis voor de overige handelingen. Kortom: de kennis van de basishandelingen is wellicht niet onmiddellijk beschikbaar, maar door het lezen van het recept wordt de kennis

geactiveerd in het lange termijngeheugen (Lentz, Jansen en Feenstra, 2000).

Daarnaast zijn er handelingomschrijvingen die mogelijk een gevolg zijn van kooksituatie- en gebruikersveranderingen door de tijd heen (Lentz, Jansen en Feenstra, 2000). Een handeling zoals ‘het bestrooien van de tafel met bloem’ kwamen in vroegere recepten niet voor. Men ging er vroeger vanuit dat de gebruikers de kennis van deeg maken (waarbij je dus de tafel bestrooit met bloem) vanzelf activeerden bij het lezen van de handeling ‘maak het deeg’. De basiskennis van koken was vroeger groter, waardoor de handelingen die bij bijvoorbeeld ‘deeg maken’ horen bekend waren zonder dat een uitgebreide instructie nodig was. Een andere verandering is de kooksituatie. Waar vrouwen vroeger kookten in een donkere rokerige keuken met open vuur, kookt men nu in een omgeving waar meer licht en hygiëne is. De combinatie van deze twee veranderingen bewerkstelligt dat een gebruiker de instructies op een bepaalde manier leest. Er wordt nu tijdens het koken gelezen in plaats van voorafgaand aan het koken, dit heeft wellicht ervoor gezorgd dat de lay-out van

recepten anders is geworden. Niet alleen zijn de onderdelen in de recepten anders ingedeeld, maar er wordt ook beeld gebruikt waardoor de gebruiker kan zien welke handelingen uitgevoerd moeten worden.

Ook dankzij de gebruikersverandering is de functie van recepten enigszins veranderd (Lentz, Jansen en Feenstra, 2000). In 1500 dienden kookrecepten als geheugensteun voor de ervaren kok met voorkennis. Anno 2013 kan een recept gezien worden als een gedetailleerde handleiding voor minder deskundige gebruikers en het wordt de gebruiker steeds makkelijker gemaakt door o.a. ingrediënten voor/boven het recept te plaatsen en de instructies zijn uitgebreider geworden door de jaren heen. De in dit onderzoek gebruikte kookinstructies voor halffabrikaten zijn goede

voorbeelden van de ontwikkeling in het makkelijk maken voor de gebruiker: allereerst is een deel van de ingrediënten al aanwezig in de verpakking en daarnaast worden de handelingen niet alleen beschreven, maar ook (gedeeltelijk) uitgebeeld in het recept. Op deze manier krijgt de lezer informatie via twee modi binnen.

2.2.3 Multimodale instructieve teksten

Een belangrijk kenmerk van multimodale instructieve teksten is het samenspel van tekst en beeld. Dit samenspel zorgt voor een gunstig effect op het leren, verwerken en het onthouden van een tekst (van Hooijdonk en Krahmer, 2005; Carney en Levin, 2002; Larkin en Simon,1987; Maes en

Schilperoord, 2002). Het leren van informatie van zowel declaratieve en procedurele taken verloopt beter wanneer deze in twee modaliteiten wordt getoond in plaats van één (van Hooijdonk en Krahmer, 2005). In principe is een tekstuele instructie uitermate geschikt om concrete en abstracte zaken te beschrijven. De lezer moet echter zelf een mentale voorstelling maken. Dit kan zorgen voor overbelasting in het werkgeheugen. Afbeeldingen kunnen zorgen voor minder belasting van dit werkgeheugen: deze hebben de kracht om informatie expliciet te maken die vaak bij tekstuele instructies impliciet blijven (Larkin en Simon, 1987). Daarnaast helpen afbeeldingen ingewikkelde teksten duidelijker te maken, ze helpen de gegeven informatie te organiseren en te onthouden (Carney and Levin, 2002). Tevens zorgt visuele ondersteuning voor een kleine afstand tussen de tekst en de taak (Maes en Schilperoord, 2002). De gebruiker ziet welke handelingen hij hoort uit te voeren. Er zijn meerdere verklaringen waarom visuele informatie unimodale informatie rijker en stabieler maakt (Maes en Schilperoord, 2002; Gibson, 1979; Sweller, 1994). De Information Pickup Theory (Gibson, 1979) is een theorie waarbij wordt gesteld dat mensen bij het uitvoeren van handelingen zich sterk laten leiden door affordances (kenmerken van objecten waaruit mogelijke handelingen met deze objecten afgeleid kunnen worden) in afbeeldingen. Een voorbeeld hiervan is een mes in een afbeelding. De gebruiker weet dan dat in iets gesneden moet worden. Kortom: een afbeelding van een object of gereedschap kan volstaan, de handeling zelf hoeft niet afgebeeld te worden. Dit maakt aannemelijk dat bij instructieve teksten het verstandig is om de objecten af te beelden waar handelingen mee uitgevoerd moeten worden. Deze verwachting wordt bevestigd in het onderzoek van Glenberg en Robertsen (1999) die aantonen dat het gemakkelijker is om zinnen naar

afbeeldingen (en daarmee affordances op te roepen) om te zetten wanneer tekst en beeld gelijktijdig worden gepresenteerd.

Een andere verklaring kan gevonden worden in de Cognitive Load theorie (Sweller, 1994;1999). Deze theorie gaat ervan uit dat men beschikt over slechts één actieve werkgeheugenlocatie en de grootste uitdaging van informatieverwerking en taakvoering ligt in het beperken van de cognitieve belasting van dat werkgeheugen. Door visuele informatie te gebruiken kunnen lezers de informatieverwerking en taakuitvoering simultaan verwerken met bijvoorbeeld tekst. Objecten en relaties daartussen worden op een holistische wijze gepresenteerd in beeld en daardoor fungeert het als één geheugeneenheid en wordt cognitieve overbelasting tegengegaan. Met andere woorden: een gebruiker kan de instructies op de verpakkingen van de halffabrikaten simultaan verwerken. 2.3 Kookinstructies voor halffabrikaten

De kookinstructies voor halffabrikaten bevatten twee modi: tekst en beeld. In beide modi worden handelingen beschreven, hetzij in tekst, hetzij in beeld. Beide modi hebben dezelfde functie: de beschrijvingen moeten leiden tot het uitvoeren van de handelingen.

2.3.1 Tekst

In kookinstructies voor halffabrikaten worden handelingen beschreven via tekst zoals ‘was de preiringen’ en ‘plaats de schaal in de oven’. Dit type tekst valt onder instructie en moet op een andere manier worden gelezen dan bijvoorbeeld een verhaal (Steehouder, 2008). Lezers van

instructies lezen “actiegericht, selectief, schakelend en redenerend” (Steehouder, 2008:108). Voor de instructies zijn de volgende van toepassing: actiegericht, schakelend en redenerend. Dit houdt in dat ze allereerst steun zoeken bij het uitvoeren van een taak, kortom, ze zijn actiegericht. Uitleg en bijzonderheden wordt hierbij niet vaak gelezen, tenzij het echt interessant en belangrijk is. Tevens leest een lezer schakelend, de instructies worden stap voor stap gelezen en uitgevoerd in plaats van alles van tevoren lezen en vervolgens uit te voeren. Ten slotte gebruiken lezers ook eerdere

ervaringen met dezelfde en vergelijkbare taken bij het uitvoeren van een taak. Ze lezen redenerend en bepalen aan de hand van het effect van hun acties hoe ze verder moeten. Dit is vaak overigens zonder de instructies raad te plegen.

In de stapsgewijze procedures moet ook rekening worden gehouden met hoe de handelingen omschreven zijn in verband met het verwerken van de informatie (Steehouder en Karreman, 2000). Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de woordkeus en zinsbouw bij handelingsinstructies. Handelingen hoeven namelijk niet per se letterlijk als handelingen geformuleerd te zijn. Een zin als “Was de prei” is explicieter dan “De gewassen prei kan nu gesneden worden” omdat er een handelingswerkwoord gebruikt wordt (wassen) in een gebiedende wijs. Dit is de meeste directe formulering van een actie in een instructie (Steehouder, 2008). Daarnaast kan een handeling worden omschreven door de onbepaalde wijs: “Na het wassen kan de prei worden gesneden”. Deze

formulering kan gezien worden als minder nadrukkelijk, minder direct en minder concreet dan de gebiedende wijs. Een derde manier om handelingen te omschrijven is het gebruik van modale werkwoorden of bijwoorden. Dit wordt voornamelijk gebruikt als een actie niet verplicht is. De laatste vorm om handelingen te omschrijven maakt gebruik van de lijdende vorm. Deze vorm is bijvoorbeeld geschikt als in het midden moet blijven wie een bepaalde actie uitvoert. In de meeste instructies van halffabrikaten wordt vooral gebruik gemaakt van de gebiedende wijs. Uit onderzoek blijkt dat dit effectief is: instructies worden het snelst en het best gelezen als ze zo expliciet en direct mogelijk zijn (Steehouder en Karreman, 2000).

2.3.2 Beeld

In kookinstructies voor halffabrikaten worden handelingen getoond via beeld, soms wordt een handeling letterlijk getoond (een vloeistof die in een pan wordt geschonken), soms gebeurt dit impliciet (een lepel in een pan). Beide soorten beeld kunnen effect hebben op de interactie tussen de informatie en de lezer (Maes en Schilperoord, 2002). Dit kan voorkomen in verschillende fasen en aspecten: vanaf het eerste contact met de boodschap (is de boodschap opgemerkt?) via de cognitieve verwerking (wordt de boodschap begrepen?) tot de gevolgen van de boodschap wat betreft het denken en handelen van de lezer (beïnvloedt de boodschap het gedrag?). Beeld kan een hulpmiddel zijn om in één van de bovenstaande fasen een gunstig effect te bewerkstelligen. Beeld heeft hierbij verschillende functies: perceptie, waarbij beelden de aandacht trekken en hierdoor ervoor zorgen dat lezers een boodschap opmerken. Decodering, waarbij beelden eventuele problemen met de code van boodschappen voorkomen of oplossen. Begrip, waarbij beelden op verschillende manieren (bijvoorbeeld door onderdelen van objecten te tonen) tot beter begrip leiden. Integratie, waarbij beelden de integratie van nieuwe kennis in bestaande voorkennis

bevorderen. Transfer, waarbij beelden objecten en situaties van hun concrete particuliere inbedding ontdoen en het beeld toepasbaar maken op vele vergelijkbare situaties. De laatste functie is attitude-intentie, waarbij beelden kunnen bijdragen tot meningsvorming en gedragsverandering. Niet elke functie is voor elke boodschap relevant: een recept is bijvoorbeeld niet meteen bedoeld om een attitude of intentie te vormen of veranderen. De passende functies voor de gecategoriseerde halffabrikaten zijn begrip en integratie. Door (onderdelen van) objecten te tonen wordt er geholpen de inhoud te memoriseren. Daarnaast hebben beelden de kracht om concrete stukken

natuurgetrouw voor te stellen waardoor objecten herkenbaar worden. Dit is ook te zien in de halffabrikaten waarbij er handelingen, zoals iets in stukken verdelen, worden getoond die we vaak wel kennen, maar het hier als nieuwe kennis toepassen.

Ondanks dat objecten en handelingen natuurgetrouw afgebeeld worden, is er wel altijd sprake van een soort vertekening (Maes en Schilperoord, 2002). Daarbij tonen verschillende soorten beeld ook verschillende soorten vertekeningen. Er zijn vertekeningen bij illustraties, maar ook foto’s (William en Harkus, 1998). Illustraties kunnen gezien worden als visuele weergaven waarbij de wereld vanuit een bepaald perspectief nagemaakt wordt. Hieronder vallen “schetsen, tekeningen, pictogrammen, dwarsdoorsneden en voorstellingen waarin alle onderdelen van een apparaat in hun onderlinge relatie worden gevisualiseerd” (Maes en Schilperoord, 2002:160). Foto’s suggereren de werkelijkheid ‘echt’ met alle details weer te geven, maar ook hier is er sprake van vertekening door de vele

perspectieven die getoond kunnen worden met een camera. In het corpus zijn er tekeningen en foto’s te vinden. Het verschil tussen een tekening en een foto is in principe niet belangrijk, omdat er in dit onderzoek geen onderscheid wordt gemaakt tussen foto’s en illustraties: in beide worden soortgelijke handelingen afgebeeld. Het is echter wel zo dat de gecategoriseerde handelingen getoond in illustraties soms op een andere manier weergegeven worden dan in foto’s, bijvoorbeeld de handeling Mengen, dat (vaak) wordt geïllustreerd met pijltjes in de illustraties. Hier geeft een illustratie de werkelijkheid dus specifieker weer dan een foto zou kunnen, terwijl een illustratie anders vaak abstracter/selectiever is dan een foto.

3. Methode

3.1 Inleiding

In de vorige twee hoofdstukken is er een inleiding gegeven tot dit onderzoek en vormt het theoretisch kader een theoretische fundering voor dit onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de gehanteerde onderzoeksmethoden omschreven. De volgende paragraaf behandelt de hoofdvraag, drie deelvragen en de operationalisatie waar de belangrijkste gehanteerde termen gedefinieerd worden. In de daaropvolgende paragraaf wordt de analysemethode besproken. In paragraaf 3.5 wordt de analyseprocedure besproken. Tot slot eindigt het hoofdstuk met de validiteitscriteria. 3.2 Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag luidt:

Hoe worden handelingen bij het koken met halffabrikaten weergegeven in de instructies van de fabrikanten?

Deze vraag kan beantwoord worden door eerst de drie deelvragen te beantwoorden: 1. Hoe worden handelingen bij het koken met halffabrikaten beschreven in tekst? 2. Hoe worden handelingen bij het koken met halffabrikaten gerepresenteerd in beeld? 3. Hoe verhouden tekst en beeld zich tot elkaar in de kookinstructies?

Deze deelvragen worden beantwoord aan de hand van de operationalisatie. 3.2.1 Operationalisatie

Bij de operationalisatie wordt uitleg gegeven bij de belangrijkste begrippen die voorkomen in dit onderzoek. Dit is een tweeledige bespreking. Allereerst worden de begrippen van de

onderzoeksvraag geoperationaliseerd. Vervolgens worden de definities van de gebruikte hoofd- en subcategorieën van handelingen besproken door de ze te definiëren en voorbeelden uit de tekst erbij te tonen.

1. operationalisatie onderzoeksvraag:

o Halffabrikaat = product dat nog een verdere bewerking moet ondergaan (encyclo.nl1

). o Instructies = een tekst die precies vertelt wat de lezer moet doen om een bepaald resultaat

te krijgen.

2. operationalisatie hoofd- en subcategorieën van handelingen:

In dit onderzoek is er een onderscheid gemaakt tussen hoofd- en subcategorieën. Deze categorieën zijn voortgekomen uit observatie van de handelingen die zijn beschreven op de verpakkingen van de halffabrikaten. Door ze te categoriseren kon er onderzocht worden welke handelingen voorkwamen en hoe vaak deze voorkwamen.

Om de handelingen in kaart te brengen die bij het koken met halffabrikaten aan de orde komen, zijn de kookinstructies op de verpakkingen bestudeerd. De daar geïdentificeerde handelingen zijn geclassificeerd in de volgende hoofd- en subcategorieën:

1

Hoofdcategorieën Definitie

hoofdcategorieën

Subcategorieën Definitie

subcategorieën

Voorbeelden uit het MIT corpus

1. Bewerken 1. Een ingrediënt

wordt bewerkt. Dit houdt in dat het ingrediënt na de bewerking bijvoorbeeld in stukken verdeeld is, een andere vorm heeft of het gesplitst wordt van iets anders.

1.1 In stukken verdelen 1.2 Splitsen 1.3 Mengen 1.4 Overige bewerkingen 1.1 Een ingrediënt is na de bewerking in stukken verdeeld 1.2 Een ingrediënt is na de bewerking gesplitst van een andere substantie 1.3 Een ingrediënt is

GERELATEERDE DOCUMENTEN