• No results found

In dit onderzoek stond de vraag centraal in hoeverre de rechtsbescherming die een werknemer toekomt op grond van het recht op een eerlijk proces uit artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd, wanneer een arbeidsgeschil door middel van arbitrage wordt beslecht.

Op grond het Nederlandse arbitragerecht onder Boek 4 Rv, kunnen een werknemer en een werkgever door het overeenkomen van een arbitraal beding afspreken om, met uitsluiting van de overheidsrechter of het UWV, een (toekomstig) geschil aan

arbitrage te onderwerpen. Uit het ABN AMRO/Teisman-arrest blijkt dat een werkgever en een werknemer zowel in de individuele arbeidsovereenkomst als door een

geïncorporeerde cao aan een arbitraal beding kunnen worden gebonden. In dit verband, worden in aanvulling op de totstandkomingsvereisten van artikel 1020 Rv geen bijzondere eisen gesteld aan het overeenkomen van een arbitrage met een werknemer. Daardoor kan een werknemer eenvoudig en laagdrempelig instemmen met een arbitraal beding. Sterker nog, artikel 1020 Rv verzet zich in beginsel niet tegen onbewuste instemming van een werknemer met een arbitraal beding.

Het EHRM stelt voor de geldigheid van een arbitraal beding, en daarmee het afstand doen van door artikel 6 EVRM beschermde rechten, de eisen van vrijwillige en ondubbelzinnige instemming van een werknemer met arbitrage. Op grond van de uitspraak van het EHRM in Mutu en Pechstein/Zwitserland volgt dat de beoordeling van deze vereisten niet alleen berust op een juridische toets, maar ook op een

feitelijke toets. Enerzijds legt het EHRM hiermee de lat voor werknemers hoog wil er geen sprake zijn van een vrijwillige instemming met arbitrage. Zo oordeelt het EHRM dat de mogelijkheid van een werknemer om bij een andere werkgever in dienst te kunnen treden zonder een arbitraal beding te aanvaarden al voldoende is om

vrijwillige instemming met een arbitraal beding aan te nemen. Anderzijds verlaagt het EHRM de drempel voor het aannemen van gedwongen arbitrage, omdat het bezwaar maken tegen de benoeming van arbiters tijdens de arbitrale procedure al voldoende

grond kan opleveren om te spreken van het niet ondubbelzinnig afstand doen van artikel 6 EVRM.

Als er sprake is van een vrijwillige en ondubbelzinnige instemming van een

werknemer met arbitrage, dan is er een rechtsgeldige arbitrageovereenkomst in de zin van artikel 1020 Rv tot stand gekomen. De overheidsrechter zal zich in dat geval op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het

arbeidsgeschil, nu het scheidsgerecht de aangewezen instantie is om een arbitraal vonnis te wijzen. De werknemer heeft bij een rechtsgeldige arbitrageovereenkomst immers afstand gedaan van zijn door artikel 6 EVRM beschermde recht op toegang tot de overheidsrechter.

Dat een werknemer afstand neemt van één door artikel 6 EVRM beschermd recht, betekent niet dat hij alle andere waarborgen van artikel 6 EVRM prijsgeeft.

Voorbeelden in de jurisprudentie zijn de zaak Mutu en Pechstein/Zwitserland waarbij het EHRM oordeelde dat Mutu vrijwillig een arbitraal beding had aanvaard, maar daarbij niet zijn recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht had prijsgegeven, omdat hij zich had verzet tegen de door Chelsea benoemde arbiter(s). In zijn geval was er daarom sprake van gedwongen arbitrage, waardoor alle waarborgen van artikel 6 EVRM in acht moesten worden genomen. Meer recent heeft de

rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen, waarbij er sprake was van een geldige arbitrageovereenkomst, maar een te hoge financiële drempel voor het deelnemen aan een arbitrale procedure ertoe leidde dat een werknemer in feite de toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht werd onthouden. De werkgever in deze zaak kwam daarom geen beroep toe op het arbitraal beding.

De toegang tot de overheidsrechter is dus niet volledig afgesloten indien arbitrage de aangewezen vorm van geschilbeslechting is. In uitzonderlijke gevallen kan een schending van een andere waarborg onder artikel 6 EVRM ertoe leiden dat de overheidsrechter alsnog bevoegd is om kennis te nemen van een geschil waarvoor partijen initieel arbitrage zijn overeengekomen. Daarnaast kan een werknemer ook naar de overheidsrechter stappen indien hij een arbitraal vonnis wilt aantasten op grond van artikel 1065 Rv.

In beginsel is het aan de lidstaten om te bepalen op welke gronden een arbitraal vonnis kan worden vernietigd. Een schending van artikel 6 EVRM is niet als een zelfstandige vernietigingsgrond opgenomen in artikel 1065 Rv. Dat betekent niet dat een schending van artikel 6 EVRM niet kan leiden tot de vernietiging van een

arbitraal vonnis. Daarom dient een schending van artikel 6 EVRM telkens getoetst te worden aan de vernietigingsgronden van artikel 1065 Rv.

Op grond van het Nederlandse arbitragerecht onder Boek 4 Rv zal een schending van artikel 6 EVRM een grond opleveren voor het vernietigen van een arbitraal vonnis op grond van artikel 1065 Rv. Zo kan een arbitraal vonnis worden vernietigd indien deze niet berust op een rechtsgeldige arbitrageovereenkomst waarbij afstand is gedaan van het door artikel 6 EVRM beschermde recht op toegang tot de overheidsrechter (artikel 1065 lid 1 onder a Rv). Daarnaast kan een arbitraal vonnis worden vernietigd omdat het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regels is samengesteld (artikel 1065 lid 1 onder b Rv) en daardoor niet voldoende onpartijdig en onafhankelijk is of het scheidsgerecht in strijd met de openbare orde handelt (artikel 1065 lid 1 onder e Rv) door de partijen niet eerlijk te behandelen of een verzoek op een openbare behandeling van de zaak af te wijzen.

Een punt waarop de rechtsbescherming onder artikel 6 EVRM en het Nederlandse arbitragerecht van Boek 4 Rv uiteenlopen betreft de mogelijkheid van onbewuste instemming van een werknemer met arbitrage. Volgens het EHRM veronderstelt de een vrijwillige afstand van recht onder artikel 6 EVRM dat de werknemer op de hoogte was van het bestaan van de rechten die hij prijsgeeft. De mogelijkheid onder artikel 1020 Rv voor een werknemer om onbewust in te stemmen met een arbitraal beding valt niet te rijmen met dit uitgangspunt. Daarom is het verdedigbaar dat er strengere eisen worden gesteld aan de instemming van een werknemer met een arbitrage naarmate een arbitraal beding eerder wordt overeengekomen. Door de verschillende fasen waarop een werknemer afstand van zijn rechten onder artikel 6 EVRM kan doen anders te beoordelen, kan maatwerk worden geleverd zodat een werknemer beschermd wordt tegen onbewuste instemming met arbitrage. Zo is het enkel aanvaarden van een arbitraal beding bij het aangaan van een

arbeidsovereenkomst onvoldoende is om van een vrijwillige en ondubbelzinnige instemming met arbitrage uit te gaan en daarmee een afstand van het recht op toegang

tot de overheidsrechter. De werknemer en werkgever dienen zich daarom gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst en tijdens een arbitrale procedure te gedragen overeenkomstig de rechten zij onder artikel 6 EVRM prijsgeven.

7. Geraadpleegde literatuur