• No results found

4. Route 2 – Hoge Raad

4.5 Analyse ‘route 2’

4.5.4 Conclusie

Gezien alle omstandigheden die spelen rondom het faillissement van Yukos Oil, de politieke geladenheid, andere procedures en geen andere mogelijkheid voor dit geding om tot deze uitkomst te komen, zie ik wel degelijk de noodzaak van de rechtsvorming voor dit specifieke geval. De Hoge Raad is binnen zijn bevoegdheden gebleven en daarbinnen op een creatieve manier tot het gewenste eindresultaat gekomen. Het argument dat de Hoge Raad heeft gebruikt dat hetzelfde probleem zich bij een rechtspersoon naar Nederlands recht zou voordoen blijf ik niet sterk vinden, maar is voor de beoordeling van de vraag of in dit geval verruiming van art. 700 lid 3 Rv noodzakelijk was niet doorslaggevend. Ik zie ook geen andere weg naar het eindresultaat dan de ruimere uitleg van art. 700 lid 3 Rv en geloof in dit specifieke geval dat het noodzakelijk was om art. 700 lid 3 Rv ruimer uit te leggen.

5. Discussie

Alle drie de instanties zijn tot de conclusie gekomen dat de beslagen niet zijn vervallen en geven Yukos Capital en Glendale de mogelijkheid door te procederen. Dit wekt bij mij de indruk dat zij alle drie vanaf het begin wisten wat de uitkomst zou moeten worden. Voor de beantwoording van de hoofdvraag welke route uiteindelijk mijn voorkeur verdient, maak ik gebruik van twee graadmeters: de rechtszekerheid en de billijkheid. Met de rechtszekerheid en billijkheid toets ik de onderbouwing naar de uitkomst. Ik toets in hoeverre de onderbouwing van beide routes de rechtszekerheid, dan wel de billijkheid heeft gediend en welke uiteindelijk zwaarder weegt.

Allereerst volgt mijn definiëring van de graadmeters, waarna de twee routes aan de hand van deze graadmeters worden getoetst.

5.1 Rechtszekerheid en billijkheid

Het rechtszekerheidsbeginsel vloeit voort uit de strijd tegen willekeurige machtsuitoefening. Partijen moeten worden onthouden van onberekenbaar handelen van de rechters, hetgeen het algemeen belang dient. Het is van belang dat men duidelijkheid heeft over zijn rechtspositie.96 Het voordeel van rechtszekerheid is de voorspelbaarheid. Het nadeel van rechtszekerheid is dat aan de specifieke omstandigheden van het individuele geval in beperkte mate recht kan worden gedaan.97 Voor optimale rechtszekerheid is een gesloten stelsel wenselijk, alleen dan is de uitkomst echt voorspelbaar. Met de graadmeter rechtszekerheid toets ik met name de voorspelbaarheid en het algemeen belang van de onderbouwing in beide routes.

De billijkheid ziet daarentegen op de rechtvaardiging van het individuele geval. Voor optimale billijkheid is een stelsel met open regels het meest ideaal. Een open stelsel geeft de rechter de ruimte om rechtvaardiging van het individuele geval te zoeken binnen de grenzen van de open normen. Bij een open stelsel kan de rechter alle omstandigheden van het geval in zijn redenering betrekken.98 Met de billijkheid toets ik de mate waarin bij de onderbouwing in beide routes rekening is gehouden met de                                                                                                                

96 Oldenziel, AA 47 (1998), 9/791. 97 Smeehuijzen 2014, p. 9. 98 Smeehuijzen 2014, p. 12.

specifieke omstandigheden van het geval. Het voordeel van een billijke onderbouwing is de rechtvaardiging van het individuele geval, terwijl een nadeel kan liggen in onvoorspelbaarheid. Daarnaast is het van de rechter afhankelijk welke afwegingen hij zal maken. Met de graadmeter billijkheid toets ik van beide routes de mate waarin bij de onderbouwing rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval.

5.2 Route 1

Route 1 heeft de rechtsverhouding ophouden te bestaan ondergebracht bij de verwijzingscategorie faillissementsrecht. Vervolgens werd door toepassing van het territorialiteitsbeginsel Yukos Oil nog geacht te bestaan zodat een eis in de hoofdzaak kon worden ingesteld en de beslagen niet zouden vervallen.

Bij de kwalificatie van de rechtsverhouding hebben de rechtbank en het hof in route 1 een misstap gemaakt. De beëindiging van de Russische rechtspersoon diende niet te worden gekwalificeerd als faillissementsrechtelijk, maar het ophouden te bestaan hoorde onder de verwijzingscategorie rechtspersonenrecht. Deze misstap is niet goed voor de rechtszekerheid, omdat de voorspelbaarheid van de gevolgen van de onjuiste kwalificatie niet waren te voorzien. Het is eveneens voor het algemeen belang belangrijk dat het conflictenrecht op een juiste manier wordt toegepast, wat in route 1 niet is gebeurd.

Daarnaast brengt het territorialiteitsbeginsel met zich dat niet alle rechtsgevolgen van een buitenlands faillissement in Nederland doorwerken. Het is een stelsel met veel open normen en geeft de rechter veel ruimte om binnen deze normen te bepalen welke rechtsgevolgen wel en welke niet in Nederland doorwerken. Dat is precies in route 1 gebeurd. Zowel de rechtbank als het hof hebben aan het ophouden te bestaan van Yukos Oil geen doorwerking in Nederland gegeven voor de procedure inzake de beslaglegging. Het open stelsel van het territorialiteitsbeginsel en de mogelijkheid voor de rechter hieraan invulling te geven, zorgt voor rechtsonzekerheid. De onderbouwing in route 1 via toepassing van het territorialiteitsbeginsel dient niet de rechtszekerheid.

Door de open normen van het territorialiteitsbeginsel konden de rechtbank en het hof daarentegen wel rechtvaardiging vinden voor dit individuele geval, omdat de rechter aan de hand van de specifieke omstandigheden kan bepalen welke rechtsgevolgen wel of niet doorwerken in Nederland.

Ik denk dat de rechtbank en het hof in route 1 heel duidelijk naar de specifieke omstandigheden hebben gekeken en rechtvaardiging hebben gezocht in de kwalificatie en toepassing van het territorialiteitsbeginsel, maar hierbij hebben zij het ophouden te bestaan onjuist gekwalificeerd. Het lijkt erop dat de rechtbank en het hof in hun redenering naar de uitkomst en de onderbouwing daarvan, de billijkheid voorop hebben gesteld, maar daardoor voorbij zijn gegaan aan de rechtszekerheid.

5.3 Route 2

Route 2 is begonnen met het onderbrengen van het ophouden te bestaan bij de verwijzingscategorie rechtspersonenrecht waardoor de Hoge Raad via toepassing van het incorporatiestelsel het Russisch recht als toepasselijk recht heeft aangewezen op de beëindiging van de rechtspersoon Yukos Oil. Het incorporatiestelsel is een vrij gesloten stelsel waarin duidelijke regels zijn opgenomen. Toepassing van het incorporatiestelsel door de Hoge Raad dient in beginsel dus de rechtszekerheid.

Vervolgens doet de Hoge Raad aan rechtsvorming. In beginsel is de rechtsvormende taak van de rechter een bevoegdheid die niet echt hand in hand gaat met rechtszekerheid. De voorspelbaarheid van de uitkomst is vaak ver te zoeken wanneer een rechter aan rechtsvorming doet, maar aan de andere kant is, zoals de Hoge Raad zelf betoogt, het algemeen belang wel gebaat bij deze nadere invulling om onduidelijkheden weg te nemen. Echter, het argument dat de Hoge Raad gebruikt voor de noodzakelijkheid gezien de kans op eenzelfde probleem bij een Nederlandse rechtspersoon vind ik zwak. De kans dat nog een keer precies hetzelfde probleem zich voordoet, is naar mijn idee niet groot. Mocht het toch voorkomen bij een rechtspersoon naar Nederlands recht, zie ik andere oplossingen dan verruiming van art. 700 lid 3 Rv.99 Ik zie dan ook niet hoe het algemeen belang gebaat zou zijn bij de rechtsvorming.

                                                                                                                99 Zie 4.5.2.

De rechtsvorming dient daarentegen heel sterk de billijkheid. Het is duidelijk dat de Hoge Raad in route 2 rechtvaardiging heeft gezocht in verruiming van art. 700 lid 3 Rv. De uitkomst zonder rechtsvorming was zo onwenselijk en onrechtvaardig geweest voor dit specifieke geval, dat de Hoge Raad waarschijnlijk geen andere oplossing zag. De rechtsvorming heeft de onderbouwing van dit specifieke geval gerechtvaardigd en dient daardoor de billijkheid.

De Hoge Raad heeft in route 2 in eerste instantie de rechtszekerheid voorop gesteld door de manier van kwalificeren en toepassing van het incorporatiestelsel. De uitkomst, verval van het beslag, dreigde echter zo onwenselijk te worden dat de Hoge Raad aan rechtsvorming heeft gedaan. De Hoge Raad heeft duidelijk naar alle omstandigheden van het geval gekeken, hetgeen heeft geleid tot een billijkheidscorrectie door middel van verruiming van art. 700 lid 3 Rv.

6. Conclusie

“Twee routes, één uitkomst; welke route verdient mijn voorkeur?” Met deze vraag in mijn achterhoofd heb ik de vorige hoofdstukken geschreven. Ondanks toepassing van de verschillende juridische leerstukken, zijn beide routes toch bij hetzelfde eindresultaat gekomen: de beslagen zijn niet vervallen en Yukos Capital en Glendale krijgen de mogelijkheid hun beslagrecht verder uit te oefenen door tegen Promneftstroy door te kunnen procederen.

In hoofdstuk 5 heb ik de onderbouwingen van beide routes getoetst aan de rechtszekerheid en billijkheid. Welke route verdient nu uiteindelijk mijn voorkeur?

Naar mijn oordeel is bij beide routes sprake van doelredenering: met de gewenste uitkomst voor ogen is – via twee verschillende wegen – geredeneerd naar het eindresultaat. Zoals uit het vorige hoofdstuk blijkt, heeft de billijkheid bij beide routes een grote rol gespeeld om tot de gewenste uitkomst te komen.

Route 1 heeft bij de toepassing van de juridische leerstukken de rechtszekerheid achter zich gelaten. Niet alleen hebben de rechtbank en het hof de beëindiging van Yukos Oil op een onjuiste manier gekwalificeerd, maar ook toepassing van het territorialiteitsbeginsel dient niet de rechtszekerheid. De redenering van route 2 zorgt daarentegen slechts op enig punt voor rechtsonzekerheid; de rechtsvorming. De voorspelbaarheid wordt door rechtsvorming beduidend minder en ook het algemeen belang was mijns inziens niet gebaat bij de verruimde uitleg van art. 700 lid 3 Rv.

De Hoge Raad heeft in route 2 heel duidelijk de rechtszekerheid in eerste instantie voorop gesteld door de manier van kwalificeren en toepassing van het incorporatiestelsel. Hiermee leek de uitkomst echter zo onwenselijk dat de Hoge Raad een billijkheidscorrectie heeft toegepast door aan rechtsvorming te doen. Het lijkt erop dat in route 1 vanaf het begin de billijkheid juist meer voorop heeft gestaan en minder belang is gehecht aan de rechtszekerheid door de onjuiste kwalificatie en onterechte toepassing van het territorialiteitsbeginsel.

Alle omstandigheden in overweging genomen, verdient route 2 mijn voorkeur. Het grote struikelblok in route 2 is de rechtsvorming, maar hierbij is de Hoge Raad wel binnen zijn bevoegdheden gebleven. Ik kan mij wel vinden in de billijkheidscorrectie die de Hoge Raad heeft toegepast om tot het gewenste resultaat te komen. In route 1 hebben de rechtbank en het hof daadwerkelijk een misstap gemaakt bij de kwalificatie, hetgeen – naar mijn oordeel – zwaarder weegt dan de rechtsonzekerheid die de rechtsvorming met zich brengt. Route 2 verdient mijn voorkeur.

Literatuurlijst

Asser/Kramer & Verhagen 2015

X.E. Kramer & H.L.E. Verhagen, Internationaal vermogensrecht, deel 10-III 2015, Internationaal privaatrecht / Algemeen vermogensrecht.

Asser/Maeijer & Kroeze 2015

J.M.M. Maeijer & M.J. Kroeze, De rechtspersoon 2015, deel 2-I* 2015, Ondernemingsrecht / rechtspersonenrecht.

Asser/Vonken 2013

A.P.M.J. Vonken, algemeen deel IPR, deel 10-I 2013, Internationaal privaatrecht / Conflictenrecht.

Van Beek, V&O 2009 nr. 7/8

Y.M. van Beek, ‘Territoriale werking van buitenlandse faillissementen’, V&O 2009, nummer 7/8.

Berends 2011

A.J. Berends, ‘Insolventie in het Internationaal privaatrecht’, Deventer: Kluwer 2011.

Berends, TvI 2014/33

A.J. Berends, ‘Internationaal insolventierecht: wat is er nog over van het territorialiteitsbeginsel?’, TvI 2014/33.

Berkenbosch, TvI 2014/6

J.R. Berkenbosch, De bijdrage van de Hoge Raad aan het Nederland-Rusland jaar: de automatische erkenning van een niet-EU faillissement, TvI 2014/6.

Betrams, JOR 2014/50

R.I.V.F. Betrams, annotatie bij: HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, JOR 2014/50.

De Boer, NJ 2014/454

T.M. de Boer, annotatie bij: HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454.

De Boer, NJ 2009/456

T.M. de Boer, annotatie bij: HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456.

De Boer, NJ 1999/316

T.M. de Boer, annotatie bij: HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2468, NJ 1999/316.

De Boer, NJ 1998/108

T.M. de Boer, annotatie bij: HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2091, NJ 1998/108.

Bos, JBPR 2014/16

T.M. Bos, annotatie bij: Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, JBPR 2014/16.

Broekveldt, JBPR 2016/904

L.P. Broekveldt, annotatie bij: HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299, JBPR 2016/904.

Bröring, NJ 1968/16

H.E. Bröring, annotatie bij: HR 2 juni 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3520, NJ 1968/16.

Giesen e.a. 2006

I. Giesen en H.N. Schelhaas, Rode draad ‘Raad en Daad: Over rechtsvorming door de Hoge Raad, Samenwerking bij rechtsvorming, AA 55(2006), 3.

Keizer 2015

J. Keizer, ‘Bedrijf en internationaal privaatrecht’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2015, vierde druk.

Leidraad voor juridische auteurs 2013

Leidraad voor juridische auteurs, Deventer: Kluwer 2013.

Roest, in: T&C Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht 2015, art. 2:23c BW J. Roest, ‘Commentaar op art. 2:23c BW’, in: M.L. Lennarts e.a., Tekst & commentaar ondernemingsrecht / rechtspersonenrecht, 11e druk, Deventer: Kluwer 2015 (ook online).

Maeijer, NJ 1992/132

J.M.M. Maeijer, annotatie bij: HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366, NJ 1992/132.

Oderkerk 2004

A.E. Oderkerk, ‘Kwalificatie in het internationaal privaatrecht, in: Voorkeur voor de lex fori’, Liber Amicorum Th.M. de Boer, Deventer 2004.

Oldenziel, AA 47 (1998), 9/791

H.A. Oldenziel, ‘Wetgeving en rechtszekerheid’, Kluwer: Deventer 1998, Boeken, AA 47 (1998), 9/791.

Van der Plas, JOR 2015/49

C.G. van der Plas, annotatie bij: hof Amsterdam 13 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1755, JOR 2015/49.

Van der Plas, MvO 2016 afl. 3

C.G. van der Plas, ‘Een hoofdstuk uit het Yukos-epos: over spookpartijen en rechtsvorming’, MvO 2016, afl. 3.

Reumers e.a., Ondernemingsrecht 2014/41

M.L.H. Reumers e.a., annotatie bij: HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, Ondernemingsrecht 2014/41.

Van Schilfgaarde 2013

P. van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, zestiende druk, Deventer: Kluwer 2013.

Smeehuijzen 2014

J.L. Smeehuijzen, “Rechtszekerheid in het ondernemings- en vermogensrecht”, Deventer: Kluwer 2014.

Steneker, JOR 2016/24

A. Steneker, annotatie bij: HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299, JOR 2016/24.

Steneker, JOR 2008/320

A. Steneker, annotatie bij: HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9351, JOR 2008/320.

Strikwerda 2015

L. Strikwerda, ‘Inleiding tot het Nederlands Internationaal Privaatrecht’, Deventer: Kluwer 2015.

Veder, JOR 2009/94

P.M. Veder, annotatie bij: HR 19 december 2008, ELCI:NL:HR:2008:BG3573,JOR 2009/94.

Veder, JOR 1996/75

P.M. Veder, annotatie bij: HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2091, JOR 1996/75.

Vlas, GS Rechtspersonenrecht, artikel 119 boek 10 BW

P. Vlas, ‘Internationaal privaatrecht / conflictenrecht, artikel 119 boek 10 BW’, in: Groene Serie Rechtspersonenrecht, Deventer: Kluwer (online).

Vlas 2009

P. Vlas, Rechtspersonen (Praktijkreeks IPR, deel 9), Apeldoorn: Maklu 2009.

Vranken, NJ 2002/240

J.B.M. Vranken, annotatie bij: HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240.

Vranken, Nederlands Juristenblad 75/1

J.B.M. Vranken, Toeval of beleid? Over rechtsvorming door de hoogste rechters (2000), Nederlands Juristenblad, 75(1).

Ten Wolde 2014

M.H. ten Wolde e.a., ‘Parlementaire geschiedenis Burgerlijk Wetboek Boek 10’, Internationaal Privaatrecht, Kluwer: Deventer 2014.

Van Zanten, JBPR 2010/20